ECLI:NL:RBROT:2017:5764

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
10/702046-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en bewezenverklaring poging zware mishandeling met geslaagd beroep op noodweer

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 juli 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft op 12 juni 2015 in Rotterdam aangever met een bierflesje op het hoofd geslagen. De officier van justitie vorderde vrijspraak van de poging tot doodslag en bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling, met een taakstraf van 180 uur als straf.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat het slaan met het bierflesje niet de aanmerkelijke kans op de dood opleverde. De rechtbank oordeelde echter dat de poging tot zware mishandeling wel bewezen kon worden, aangezien het slaan met een bierflesje op het hoofd van de aangever een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De verdachte had voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

De verdediging stelde dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekwam, omdat hij werd aangevallen door de aangever. De rechtbank oordeelde dat er inderdaad sprake was van een noodweersituatie, waarbij de verdachte zich verdedigde tegen een wederrechtelijke aanranding. De rechtbank honoreerde het beroep op noodweer en sprak de verdachte vrij van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/702046-16
Datum uitspraak: 20 juli 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren in 1969 te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. A. Grijseels, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 juli 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair (impliciet primair: poging tot doodslag) ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het primair (impliciet subsidiair: poging tot zware mishandeling) ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.

4.Beoordeling van het tenlastegelegde

De verdachte heeft verklaard dat hij op 12 juni 2015 te Rotterdam met een bierflesje aangever een klap op zijn hoofd heeft gegeven. Door aangever is bij de politie verklaard dat de verdachte op genoemde datum een bierflesje op zijn hoofd kapot heeft geslagen en dat hij ook op zijn rechterbovenarm is geraakt. Daarnaast bevat het dossier twee foto’s waarop duidelijk is te zien dat aangever verwondingen heeft aan zijn linkeroor en rechterarm.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte door zijn handelen (voorwaardelijk) opzet had op het doden van aangever, dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten bieden om te kunnen stellen dat het slaan met het bierflesje op het hoofd van aangever een aanmerkelijke kans op de dood heeft opgeleverd. De verdachte zal daarom van de onder primair - impliciet primair - ten laste gelegde poging tot doodslag worden vrijgesproken.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de onder primair - impliciet subsidiair - ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, wél wettig en overtuigend bewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is het een feit van algemene bekendheid dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat aan een persoon zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, als deze persoon met een bierflesje op het hoofd wordt geslagen, nu zich in het hoofd kwetsbare en vitale delen bevinden. Dat het letsel in ernst relatief beperkt is gebleven, is slechts een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte is te danken en sluit, gezien zijn handelwijze, een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel geenszins uit. Door te handelen zoals de verdachte heeft gedaan, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank deze kans ook bewust aanvaard, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met een
kapotbierflesje aangever heeft geslagen. Daartoe acht de rechtbank redengevend dat de getuige weliswaar ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verklaard dat de verdachte eerst een bierflesje kapot sloeg op de grond waarna hij aangever met het kapotte flesje sloeg, maar bij de politie heeft de getuige dit niet verklaard. Door aangever is evenmin verklaard dat hij met een kapot bierflesje is geslagen. Hij heeft juist verklaard dat de verdachte een bierflesje op zijn hoofd kapot sloeg. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de verklaring van de getuige bij de rechter-commissaris eerst bijna twee jaar na het gebeurde is afgelegd en het niet aannemelijk is dat de herinneringen aan het gebeurde door het verstrijken van de tijd scherper zijn geworden, gaat de rechtbank uit van de verklaring die de getuige bij de politie heeft afgelegd.
4.1.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder primair - impliciet subsidiair - ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op of omstreeks 12 juni 2015 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen,
met dat opzet die [naam slachtoffer] (met kracht) meermalen, althans éénmaal met een
(kapot) bierflesje op/tegen het oor en/of op tegen de arm en/of op/tegen de
hand, althans op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

5.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt, omdat - kort gezegd - sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de verdachte door aangever waartegen verdediging noodzakelijk was. Aangever was, blijkens de verklaring van de getuige bij de politie, duidelijk geïrriteerd door het dronken gedrag van de verdachte waarop aangever hem aanviel en tegen zijn ribbenkast schopte.
5.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweer niet kan slagen, omdat de getuige - blijkens diens verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris - de verdachte reeds bij aangever had weggetrokken waardoor de noodweer situatie voor de verdachte voorbij was. Desondanks heeft de verdachte met een kapot bierflesje aangever op zijn oor en arm geslagen.
5.3.
Beoordeling van de strafbaarheid
Noodweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer moeten de voorwaarden van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht worden vervuld. Die houden in dat het begane feit was geboden tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Of de verdediging tegen de (veronderstelde) aanranding noodzakelijk en geboden was, leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beoordeling daarvan komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval. Van belang bij deze beoordeling zijn de vragen of de verdachte zich had moeten en kunnen onttrekken aan de situatie en ook of dit van de verdachte kon worden gevergd. Voorts dient het verdedigingsmiddel in redelijke verhouding te staan tot de ernst van de aanranding.
Aangezien de rechtbank, zoals zij hiervoor reeds heeft overwogen, wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte met een nog heel bierflesje aangever op zijn hoofd heeft geslagen, dient te worden beoordeeld of en in hoeverre de overige feiten en omstandigheden een beroep op noodweer van de verdachte rechtvaardigen.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 12 juni 2015 bij de Maashaven in Rotterdam ruzie kreeg met een man die hem sloeg waardoor hij op de grond viel. Vervolgens heeft die man hem nog een paar keer geslagen en tegen zijn ribben geschopt. Daarop heeft hij zichzelf verdedigd door die man één keer met een bierflesje te slaan, aldus de verdachte.
Aangever heeft verklaard dat hij op 12 juni 2015 bij de Maashaven te Rotterdam zag dat de verdachte een fles uit zijn rechter broekzak haalde en deze op zijn hoofd kapot sloeg.
De getuige heeft bij de politie verklaard dat hij op 12 juni 2015 bij de Maashaven te
Rotterdam de verdachte in discussie hoorde gaan met een man die op de trap zat. Op een gegeven moment zag hij dat de verdachte op de grond was gevallen en dat de andere man de verdachte met zijn vuisten sloeg op zijn lichaam. Ook zag hij dat die man de verdachte schopte toen hij op de grond lag. Vervolgens zag hij dat de verdachte opstond en een bierflesje uit zijn kleding pakte en dat hij het bierflesje tegen het hoofd van de andere man sloeg. Hij zag dat die man op de grond viel en dat hij hevig bloedde aan zijn oor.
Op basis van voormelde verklaringen - in onderling verband en samenhang bezien - was naar het oordeel van de rechtbank sprake van een noodweersituatie, omdat de verdachte door aangever werd aangevallen. Tevens is de rechtbank van oordeel dat de verdachte door zijn handelwijze binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit is gebleven.
Conclusie
De rechtbank honoreert derhalve het beroep op noodweer en acht het onder primair - impliciet subsidiair - bewezenverklaarde niet strafbaar, zodat de verdachte daarvan zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder primair - impliciet primair: poging tot doodslag - ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder primair - impliciet subsidiair - ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert en
ontslaat de verdachteten aanzien daarvan
van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Snitker, voorzitter,
en mrs. H. Benaissa en V.F. Milders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 12 juni 2015 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen,
met dat opzet die [naam slachtoffer] (met kracht) meermalen, althans éénmaal met een
(kapot) bierflesje op/tegen het oor en/of op tegen de arm en/of op/tegen de
hand, althans op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair
hij
op of omstreeks 12 juni 2015 te Rotterdam
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een
(kapot) bierflesje op/tegen het oor en/of op/tegen de arm en/of op/tegen de
hand, althans op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam te slaan;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht