ECLI:NL:RBROT:2017:5758

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
10/812032-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon met voorbedachte rade

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juni 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon met voorbedachte rade. De verdachte, geboren in 2000 en ingeschreven op een adres in Vlaardingen, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.R. van de Water. De officier van justitie, mr. A.P.G. de Beer, had gevorderd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en een werkstraf van 100 uur. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet op de hoogte was van de plannen van de groep jongens die op 25 januari 2016 een slachtoffer, [naam slachtoffer], te lijf gingen. De verdachte had zich pas later bij de vechtpartij gevoegd en had slechts twee trappen tegen het slachtoffer gegeven, terwijl de andere jongens hem al ernstig verwond hadden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar verklaarde het subsidiair ten laste gelegde feit, openlijk geweld, wel bewezen. De rechtbank legde de verdachte een werkstraf op van 60 uren, met de mogelijkheid van 30 dagen jeugddetentie indien deze niet naar behoren werd verricht. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere strafblad en de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming, die een laag recidiverisico aangaf. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers, maar besloot tot een lagere straf dan door de officier van justitie was geëist.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/812032-17
Datum uitspraak: 29 juni 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] [geboren in 2000] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. P.R. van de Water, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 29 juni 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 100 uur.

4.Waardering van het bewijs

Vrijspraak en bewijswaardering
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat het onder 1primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit het dossier komt naar voren dat een groep jongens voorafgaand aan 25 januari 2016 een plan had gemaakt om [naam slachtoffer] ‘een les’ te leren. De groep jongens had via een Whatsapp-groep met elkaar afgesproken om op 25 januari 2016 die [naam slachtoffer] te ‘pakken’.
Op 25 januari 2016 zijn zij naar de school van [naam slachtoffer] gegaan en hebben hem daar opgewacht. Vervolgens hebben zij hem uitgedaagd en zijn het gevecht gestart, waarbij [naam slachtoffer] is geschopt en geslagen waardoor die [naam slachtoffer] ernstig letsel is toegebracht.
Uit het dossier komt voorts naar voren dat de verdachte voorafgaand aan 25 januari 2016 niet op de hoogte was van de plannen die de betreffende groep jongens had gemaakt. Verdachte maakte geen deel uit van deze Whatsapp-groep en wist ook niet op 25 januari 2016 wat er ging gebeuren.
Toen de verdachte die dag de school verliet, zag hij een groep jongens [naam slachtoffer] uitdagen en hij zag dat de groep [naam slachtoffer] begon te slaan en te schoppen.
Omdat de verdachte, zoals hij zelf ter zitting verklaarde, ook boos op [naam slachtoffer] was, is hij erheen gelopen. Op het moment dat [naam slachtoffer] na de nodige klappen in de bosjes was gevallen, heeft de verdachte hem twee maal getrapt tegen zijn been, terwijl ook andere jongens uit de groep hem nog schopten en trapten.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte geen sprake is geweest van voorbedachte rade op het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [naam slachtoffer] . De verdachte is niet betrokken geweest bij het maken van het plan daartoe, zat niet in de bewuste Whatsapp-groep en is ook niet samen met de groep jongens naar de school gegaan met als doel om [naam slachtoffer] te mishandelen.
Er is ten aanzien van de verdachte ook geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [naam slachtoffer] . De verdachte heeft zich pas in een laat stadium aangesloten bij de groep. Anders dan de andere personen in de groep heeft hij [naam slachtoffer] niet tegen het hoofd getrapt. Een en ander wordt ook bevestigd door de het filmpje dat van de vechtpartij is gemaakt en waarvan de beelden in een proces-verbaal van bevindingen van 26 januari 2016 zijn gerelateerd..
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de geweldshandelingen die de verdachte heeft gepleegd, het zogeheten natrappen, zijn te kwalificeren als openlijk geweld tegen personen zoals onder feit 1 subsidiair ten laste is gelegd.
De rechtbank zal om die reden de verdachte vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Nu het handelen de verdachte is te kwalificeren is als openlijk geweld tegen personen zal de rechtbank dit subsidiair ten laste gelegde feit bewezen verklaren.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op of omstreeks 25 januari 2016 te Vlaardingen, op of aan de openbare weg, de [plaats delict] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] ,
welk geweld bestond uit het die [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) in het gezicht, althans op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan/stompen en/of schoppen/trappen, en/of schoppende en/of trappende en/of slaande en/of stompende bewegingen te maken richting die [naam slachtoffer] .

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Subsidiair
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de openbare weg, bij een school, schuldig gemaakt aan het plegen van geweld tegen een persoon. Hij was boos op het slachtoffer omdat het slachtoffer weken lang hem en een aantal andere leerlingen op school ernstig zou hebben gepest.
Toen hij andere jongens het slachtoffer zag uitdagen en vervolgens met het slachtoffer zag vechten, is hij aan de vechtpartij mee gaan doen door het slachtoffer tweemaal te trappen. Als gevolg van de opeenvolgende geweldshandelingen heeft het slachtoffer behoorlijk letsel opgelopen, waarbij het meest ernstige letsel vrijwel direct aan het begin van de vechtpartij is toegebracht. De rechtbank acht het dan ook bijzonder kwalijk dat verdachte nog tweemaal heeft geschopt, terwijl het slachtoffer al ernstig toegetakeld op de grond lag.
Feiten als het onderhavige maken inbreuk op de lichamelijke integriteit van slachtoffers en dragen bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn. Dat geldt in deze zaak te meer daar het feit plaatsvond op de openbare weg en bij een school. Slachtoffers van dergelijke feiten ervaren daarvan vaak, naast fysiek ongemak, langdurig de nadelige psychische gevolgen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf is in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 8 juni 2017 niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Bij het bepalen van de aan de verdachte op te leggen straf houdt de rechtbank ook rekening met de inhoud van de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming van 27 juni 2017,
waaruit onder meer naar voren komt dat het de verdachte op verschillende leefgebieden goed gaat. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat en er zijn geen zorgen met betrekking tot zijn opvoedingssituatie.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft in haar afweging met betrekking tot het door haar te geven strafadvies gekeken naar het tijdsbestek tussen het plegen van het delict en de eventuele pedagogische reactie en is van mening dat het gewenste pedagogisch effect door de lange duur enigszins verdwenen is. Aan de andere kant stelt zij dat er wel een signaal moet worden geven dat dit gedrag in de maatschappij niet wordt getolereerd. De Raad voor de Kinderbescherming neemt ook in haar overweging mee dat de verdachte zijn excuus aan het slachtoffer heeft geboden, hij heeft geleerd van hetgeen er is gebeurd en zijn gedrag in de afgelopen periode positief is veranderd. Inmiddels heeft de verdachte ook zijn VMBO diploma behaald. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert dan ook om aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
Hoewel, gezien de ernst van het feit, in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie zal de rechtbank hiervan afzien op grond van het hiervoor overwogene. In plaats daarvan zal zij aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf opleggen. Deze taakstraf zal lager zijn dan de taakstraf zoals door de officier van justitie gevorderd, omdat de rechtbank anders dan de officier van justitie het subsidiair tenlastegelegde feit bewezen acht.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.L. van Dijke, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. C.N. Melkert en E. Huls, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Boekholtz, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 juni 2017.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 25 januari 2016 te Vlaardingen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan [naam slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel (een gebroken kaak en/of een gescheurde tong en/of één of meer hechtwonden in de mond), heeft toegebracht, door deze opzettelijk en al dan niet na rijp beraad en/of kalm overleg meermalen, althans eenmaal (met kracht) in het gezicht, althans op/tegen het hoofd te slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 januari 2016 te Vlaardingen, op of aan de openbare weg, de [plaats delict] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] ,
welk geweld bestond uit het
die [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) in het gezicht, althans op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan/stompen en/of schoppen/trappen, en/of schoppende en of trappende en/of slaande en/of stompende bewegingen te maken richting die [naam slachtoffer] .
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht