ECLI:NL:RBROT:2017:5757

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
10/811053-17 / vordering TUL 10/731036-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging en schuldheling door minderjarige verdachte

Op 29 juni 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1999, die werd beschuldigd van diefstal in vereniging en schuldheling. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De officier van justitie eiste onder andere een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals behandeling en elektronisch toezicht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij betrokken was bij de inbraak in een woning, ondanks het aantreffen van DNA-sporen op een lifehammer en oordopjes. De verdachte werd vrijgesproken van het eerste feit. Echter, in een tweede feit, waarbij de verdachte betrokken was bij de diefstal van 400 euro, werd hij wel schuldig bevonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen het geld had weggenomen, en dat er sprake was van diefstal in vereniging. De rechtbank legde een jeugddetentie van drie maanden op, waarvan een deel voorwaardelijk, en stelde voorwaarden aan de proeftijd. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/811053-17
Parketnummer vordering TUL: 10/731036-15
Datum uitspraak: 29 juni 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] [geboortejaar 1999] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Hartelborgt Opvang te Spijkenisse,
raadsvrouw mr. T. Arkesteijn, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek, met gesloten deuren, op de terechtzitting van 29 juni 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 3 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 150 dagen met aftrek
  • zich zal houden aan de aanwijzingen hem te geven door de Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond, ook als dat inhoudt behandeling bij de Waag en het volgen van een opleiding en
  • elektronisch toezicht;
  • tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde straf onder parketnummer 10-731036-15 op grond van het overtreden van de bijzondere voorwaarden door de verdachte.

4.Waardering van het bewijs

Vrijspraak feit 1
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat op het balkon van de woning waar is ingebroken een lifehammer is aangetroffen waarop DNA-sporen van verdachte zijn aangetroffen. Ook zijn er oordopjes met DNA-sporen van verdachte. Dat is bijzonder, temeer nu het een flat betreft en de woning op de derde etage is gelegen. Het maakt het verhaal van de verdachte dat hij niets met de inbraak te maken heeft en zijn verklaring over hoe de oordopjes en de lifehammer daar gekomen kunnen zijn, ongeloofwaardig. De aangetroffen DNA-sporen op de oordopjes kunnen louter op die plek zijn gekomen als de verdachte de oordopjes in zijn oren heeft gehad. Op de oordopjes en de lifehammer is geen DNA van een ander aangetroffen. Een en ander maakt dat het onder 1 primair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard.
Beoordeling
Uit het dossier komt naar voren dat de verdenking dat de verdachte de tenlastegelegde inbraak in de woning aan de [adres delict] te Rotterdam heeft gepleegd, is gebaseerd op het feit dat een lifehammer en een set oordopjes zijn aangetroffen met DNA-sporen van de verdachte. Voorts komt uit het dossier naar voren dat bij de inbraak gezien is dat een in het zwart/donker geklede persoon met een slank postuur via het balkon naar het dak is geklommen en via het dak is gevlucht.
Met betrekking tot de aangetroffen lifehammer blijkt uit het dossier dat bij de inbraak in de woning een ruit is ingeslagen en dat de lifehammer op het balkon, in de buurt van de ruit, is gevonden. De rechtbank acht het, gezien de plaats waar de lifehammer werd gevonden, aannemelijk dat de ruit met deze lifehammer is ingeslagen.
Met betrekking tot de aangetroffen oordopjes is uit het dossier niet duidelijk geworden waar, wanneer en door wie deze oordopjes zijn gevonden. Hierdoor kan het aantreffen van deze oordoppen en het feit dat op deze oordoppen DNA van de verdachte is aangetroffen, niet dienen als (eventueel steunend) bewijs voor het tenlastegelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het enkele feit dat bij de ingeslagen ruit van de woning een lifehammer is gevonden met DNA-sporen van de verdachte, niet kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die met de lifehammer de ruit heeft ingeslagen, de woning heeft betreden en goederen heeft weggenomen.
Het signalement van de persoon die vanaf het balkon naar het dak is geklommen en is gevlucht, is te algemeen om dit aan de verdachte te kunnen linken.
Nu het dossier voorts geen andere bewijsmiddelen bevat waaruit naar voren komt dat de verdachte op enigerlei wijze bij de inbraak betrokken is geweest, kan het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend worden bewezen .
Conclusie
De verdachte wordt van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijgesproken.
Bewijswaardering feit 2
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte ten onrechte als verdachte van dit feit is aangehouden.
De aangevers hebben weliswaar verklaard dat de verdachte degene was aan wie zij het geld hebben betaald in ruil voor de telefoon, maar zij kunnen geen specifieke beschrijving van de dader geven. In de beschrijving die zij gegeven hebben past een groot deel van de Turkse en Marokkaanse jongeren. Er is geen enkel objectief bewijsmiddel waaruit zou kunnen blijken dat de aangevers zich niet vergist kunnen hebben.
De verklaring van de aangever dat hij heeft gezien dat de verdachte het geld aan een medeverdachte heeft gegeven wordt door geen enkel bewijsmiddel ondersteund.
Er is ook niets wat de telefoongesprekken of de advertentie of de mails of de naam aan de verdachte kan koppelen.
Er is verder ook geen sprake van diefstal. Aangever heeft verklaard dat hij het geld aan de dader heeft gegeven. Er is dus geen sprake van wegneming.
De verdachte dient dan ook van dit tenlastegelegde feit te worden vrijgesproken.
Beoordeling
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit de verklaringen van aangever [naam aangever] en getuige [naam getuige] blijkt dat op Marktplaats een telefoon Iphone 6 plus werd aangeboden. Aangever heeft op deze advertentie gereageerd en met de verkoper, die zich [naam verkoper] noemde, een afspraak gemaakt om op 15 september 2016 de telefoon te kopen. Op die dag is de aangever samen met de getuige naar de afgesproken plaats, de [adres] te Rotterdam, gegaan. De aangever en de getuige zagen dat bij dit adres een naambordje met de naam [naam] stond. De aangever verklaarde hierover: ‘Ik kreeg hierdoor een goed gevoel over de aankoop van de Iphone’, waarna zij de koop hebben doorgezet.
Vervolgens werd bij dit portiek de deur opengedaan door een jongen. Op de vraag waar [naam] was verklaarde de jongen dat hij voor [naam] , die zijn tante zou zijn, de koop zou regelen. De jongen verklaarde verder dat hij, nadat hij het geld van de aangever zou hebben gekregen, dit naar zijn tante zou brengen waarna hij de telefoon mee terug zou nemen en aan de aangever zou geven.
Toen de aangever het afgesproken bedrag van 400 euro aan deze jongen had gegeven en de jongen volgens de afspraak de telefoon zou halen om vervolgens aan de aangever te overhandigen, is die jongen er met het geld vandoor gegaan. Zowel de aangever als de getuige zagen dit gebeuren en zijn achter de jongen aangerend. Tijdens de achtervolging heeft de aangever steeds de jongen in het oog gehad en heeft hem zelfs meermalen vastgepakt. Telkens wist de jongen te ontkomen. Ook de getuige is achter de jongen aangerend en heeft hem vrijwel steeds in het oog gehouden.
Uiteindelijk kwam de politie ter plaatse en verklaren zowel aangever als getuige dat de verdachte die bij een bankje is aangehouden, de hiervoor bedoelde jongen betrof.
De rechtbank is van oordeel dat het verdachte is geweest die het geld heeft weggenomen. Bij dit oordeel is voor de rechtbank doorslaggevend geweest dat de aangever en de getuige consistent en zeer stellig zijn in hun verklaren, alsmede dat uit hun verklaringen blijkt dat zij vanaf het moment dat het geld was overhandigd de verdachte niet uit het oog hebben verloren en dat aangever de verdachte zelfs meermalen heeft vastgepakt en vastgehouden. Er kan om die reden geen sprake zijn van een verwisseling van personen of van een vergissing door de aangever en de getuige.
De rechtbank is voorts van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van diefstal en niet van verduistering. De verdachte heeft immers vanaf het begin het plan gehad om het geld te stelen en ook niet de intentie gehad om daadwerkelijk een telefoon aan de aangever te leveren. Hij lokte de aangever naar het afgesproken adres waar hij zelf niet woont en maakte daarbij gebruik van de naam van de op dit adres woonachtige persoon [naam] . Tijdens de afspraak speldde hij desgevraagd de aangever en de getuige een verhaal op de mouw over zijn tante [naam] die niet bij de koop kon zijn en hij vertelde dat hij namens deze [naam] de koop zou sluiten. Dit alles om bij de aangever vertrouwen te wekken en te bewerkstellingen dat hij in het bezit van het geld zou komen. Toen hij het geld van de aangever had gekregen, is hij er ook meteen vandoor gegaan. Nu verdachte op dat moment de enige was die over het geld beschikte, beschouwt de rechtbank het wegrennen met het geld als een wegnemingshandeling.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat sprake is van diefstal in vereniging.
Uit het dossier komt naar voren dat zowel de aangever als de getuige hebben gezien dat de verdachte tijdens zijn vlucht contact maakte met een tweede jongen. De aangever heeft verklaard dat hij toen zag dat de verdachte het geld dat hij van aangever gekregen had aan deze tweede persoon gaf, waarna zowel de verdachte als deze persoon er vandoor gingen. Ook de getuige heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte bij een tweede persoon stond en dat zowel de verdachte als deze tweede persoon bij het naderen door aangever er vandoor gingen.
Conclusie
Bewezen is het onder 2 tenlastegelegde feit, in vereniging gepleegd.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 3 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2. ( parketnummer 10/702006-17)
hij op of omstreeks 15 september 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 400 euro, in elk geval enig goed en/of een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
3. ( parketnummer 10/702006-17) subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 8 oktober 2016 tot en met 10 oktober 2016 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een scooter heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
2.
diefstal door twee of meer verenigde personen;
3. subsidiair
schuldheling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal van geld.
Door zijn handelen hebben de verdachte en zijn mededader(s) inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van aangever. De verdachte en zijn mededader(s) hebben slechts uit financieel gewin gehandeld en geen enkele rekening gehouden met de gevolgen daarvan voor de aangever. Dit soort misdrijven draagt ook bij tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
De verdachte heeft ook een scooter voorhanden gehad terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dit een door een misdrijf verkregen goed betrof. Dit is een feit dat doorgaans naast overlast en ergernis ook financiële schade voor het slachtoffer met zich meebrengt.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 juni 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 21 april 2017 en van de Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond d.d. 8 juni 2017 alsmede een aanvullende brief op 27 juni 2017.
Uit deze rapportages komt naar voren dat er zorgen zijn wat betreft de attitude van de verdachte ten aanzien van het delictgedrag en over zijn morele ontwikkeling.
[naam verdachte] is in verschillende ontwikkelingsgebieden vastgelopen. [naam verdachte] zou dan voornamelijk zelfbepalend gedrag laten zien en geen inzicht lijken te hebben in zijn eigen gedrag en de consequenties die daaruit voortkomen. Het is van belang dat [naam verdachte] verantwoordelijkheid leert te nemen voor zijn eigen gedrag en hier meer inzicht in krijgt.
[naam verdachte] is een gemiddeld intelligente jongen. [naam verdachte] heeft beperkte copingvaardigheden om met stresssituaties om te gaan. Hij blokt veel gevoelens en laat ze onvoldoende toe. Emoties worden gebagatelliseerd. [naam verdachte] functioneert sociaal-emotioneel op een jonger niveau en is nog sterk afhankelijk van zijn moeder. Naar aanleiding van diverse belastende life events veranderde het gedrag van [naam verdachte] waarbij hij op school oppositioneel gedrag liet zien en waarbij hij regelmatig in de problemen belandde. Daarnaast trok hij zich terug, deelde zijn emoties niet en toonde zich angstiger. [naam verdachte] heeft de belastende life-events onvoldoende verwerkt en heeft onvoldoende copingsvaardigheden ter beschikking om deze gebeurtenissen een plek te geven.
In 2016 zou er EMDR-behandeling voor [naam verdachte] worden opgestart bij Yulius, echter is dit niet gelukt. Inmiddels is [naam verdachte] aangemeld bij Fast van de Waag. [naam verdachte] heeft aangegeven hieraan deel te gaan nemen en zich er niet tegen te verzetten. Ook moeder heeft aangegeven dat wanneer deze behandeling in het belang van de ontwikkeling van [naam verdachte] is, zij hier haar medewerking aan verleend.
Op 27 juni 2017 heeft JBRR in haar brief gemeld dat zij, hoewel er in de thuissituatie van [naam verdachte] verbetering is gekomen, zij nog steeds van mening is dat de houding en het gedrag van [naam verdachte] behandeling verdienen.
Zowel de Raad als JBRR adviseren een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met de algemene voorwaarden dat de minderjarige:
  • zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
  • zijn medewerking verleent aan het vaststellen van zijn identiteit;
  • zijn medewerking verleent aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en als bijzondere voorwaarden dat de minderjarige:
  • naar school gaat tot aan het behalen van zijn startkwalificatie;
  • meewerkt aan Fast vanuit de Waag;
  • zich houdt aan de avondklok van 19.00 tot 07.00 uur zolang JBRR dit nodig acht;
  • zich gedurende door Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, te Rotterdam te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
  • zal meewerken aan elektronische controle voor een periode van drie maanden.
Daarnaast wordt een (deels) onvoorwaardelijke werkstraf geadviseerd door de Raad.
De rechtbank neem de inhoud van de rapportages en het advies over, met uitzondering van de avondklok.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
-
[naam benadeelde 1], wonende te Rotterdam, ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit.
Deze benadeelde partij vordert een bedrag van € 909,84 aan materiële schade en een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade;
-
[naam benadeelde 2], wonende te Schiedam, ter zake van het onder 2 tenlastegelegde feit. Deze benadeelde partij vordert een bedrag van € 400,00 aan materiële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering nu niet duidelijk is welk deel van de schade is vergoed door de verzekeringsmaatschappij.
Hij heeft met betrekking tot de vordering van [naam benadeelde 2] gevorderd deze vordering in zijn geheel toe te wijzen.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] primair bepleit deze benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de vordering van deze benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafproces oplevert en om die reden niet-ontvankelijk dan wel afgewezen dient te worden. Het materiële deel van de vordering is onvoldoende onderbouwd. Niet is vast te stellen dat de door de benadeelde partij ingediende facturen slaan op de goederen genoemd in de aangifte en ook is niet duidelijk of, en zo ja welke, goederen de verzekering heeft vergoed.
Zij heeft bepleit de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk te verklaren nu de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Beoordeling
Vordering van benadeelde partij
[naam benadeelde 1]:
De benadeelde partij [naam benadeelde 1] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde feit zal worden vrijgesproken en aan hem met betrekking tot dit feit geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]:
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen.
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met (een) mededader(s) heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader(s) de benadeelde partij betaalt/ betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde van deze betalingsverplichting bevrijd.
Nu de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van € 400,00. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank onder parketnummer 10/731036-15 is de verdachte ter zake van wederspannigheid en diefstal door twee of meer verenigde personen veroordeeld voor zover van belang tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan 30 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De proeftijd is ingegaan op 12 augustus 2016.
Standpunt officier van justitie/Standpunt verdediging
De officier van justitie heeft primair de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke aan de verdachte opgelegde straf gevorderd op grond van overtreding van de bijzondere voorwaarden door de verdachte, zoals door de Jeugdbescherming in een brief gedateerd 24 november 2016 aan het openbaar ministerie is terug gemeld. Subsidiair heeft hij de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke aan de verdachte opgelegde straf gevorderd op grond van overtreding van de algemene voorwaarde door de verdachte.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Gezien de systematiek van de wetgever waarin toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging op grond van overtreding van de algemene voorwaarden gaat vóór de toewijzing van de vordering op grond van overtreding van de bijzondere voorwaarden, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging op grond van overtreding van de algemene voorwaarden gelasten van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 311 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 3 (drie) maanden,
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jaren
onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
  • zijn medewerking verleent aan het vaststellen van zijn identiteit;
  • zijn medewerking verleent aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • naar school gaat tot aan het behalen van zijn startkwalificatie;
  • meewerkt aan Fast vanuit de Waag;
  • zich gedurende door Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, te Rotterdam te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
  • zal meewerken aan elektronische controle voor een periode van drie maanden.
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond afdeling jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij
[naam benadeelde 1] ,wonende te Rotterdam, niet-ontvankelijk in de vordering;
wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam benadeelde 2], wonende te Schiedam, toe tot een bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro)aan materiële schade en veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader(s), om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 400,00 (zegge: vierhonderd euro), aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 400,00(vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 400,00 vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
8 dagen; toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader(s), tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast
de tenuitvoerleggingvan de voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 28 juli 2016 in de zaak met parketnummer 10/731036-15.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.N. Melkert, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. P.L. van Dijke en E. Huls, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Boekholtz, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 18 november 2016 tot en met 20 november 2016 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [adres delict] heeft weggenomen
- één of meer (dames)tas(sen), en/of
- één of meer horloge(s), en/of
- één of meer siera(a)d(en) (te weten: ringen, armbanden, hangers en/of oorbellen), en/of
- één of meer geldbedrag(en),
in elk geval enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), zulks nadat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), die weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun bereik had(den) gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
2.
parketnummer 10/702006-17
hij op of omstreeks 15 september 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 400 euro, in elk geval enig goed en/of een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
3.
parketnummer 10/702006-17
hij in of omstreeks in periode van 8 oktober 2016 tot en met 10 oktober 2016 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een scooter, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), zulks nadat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), die weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik had(den) gebracht door middel van braak en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 8 oktober 2016 tot en met 10 oktober 2016 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een scooter heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
(artikel 416 wetboek van strafrecht)
art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht