ECLI:NL:RBROT:2017:5755

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
10/691027-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord, beschadiging van een auto en bezit van een vuurwapen door een minderjarige verdachte

Op 13 juli 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2002, die werd beschuldigd van poging tot moord, beschadiging van een auto en het in bezit hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de Intermetzo JJI Lelystad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 18 maart 2017 in Rotterdam met opzet en met voorbedachte rade heeft geprobeerd [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] van het leven te beroven door met een vuurwapen op hen te schieten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet alleen de intentie had om te schieten, maar ook daadwerkelijk het vuurwapen op hen richtte en twee keer schoot, wat leidde tot een veroordeling voor poging tot moord. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk beschadigen van een auto en het in bezit hebben van een vuurwapen. De rechtbank legde een jeugddetentie van zes maanden op, met de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, onder bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de jeugdreclassering en deelname aan Multi Systeem Therapie. De rechtbank hield rekening met de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte en de hoge kans op recidive, wat leidde tot de beslissing om de PIJ-maatregel voorwaardelijk op te leggen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/691027-17
Datum uitspraak: 13 juli 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] [geboren in 2002] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting preventief gedetineerd in de Intermetzo JJI Lelystad, Bosvalkweg 1, Lelystad,
raadsvrouw H. Yilmaz-Altindag, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek, met gesloten deuren, ter terechtzitting van 29 juni 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. A.P.G. de Beer, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 6 maanden met aftrek
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden dat
  • de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de Jeugdreclassering, ook als dat inhoudt meewerken aan Multi Systeem Therapie (MST) en het meewerken aan het vergroten van zijn copingvaardigheden;
  • de verdachte naar school en/of een vervolgopleiding gaat,
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming van de William Schrikker Groep tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht.

4.Waardering van het bewijs

Bewijswaardering

* Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde feit
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat het onder 1 primair tenlastegelegde, te weten poging moord, niet bewezen kan worden verklaard.
Er was geen sprake van voorbedachte rade. Hiervoor moet vast komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
In de onderhavige zaak is de verdachte niet van huis gegaan met het plan om te schieten. Hij wilde alleen het wapen tonen aan [naam slachtoffer 1] om hem af te schrikken. Van een voorbedachte rade op het daadwerkelijk schieten met het wapen was dan ook geen sprake.
De verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De verdachte zag [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] komen en is ervan overtuigd bij hen een mes te hebben gezien waardoor hij in paniek raakte. Tussen het moment dat de verdachte [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] aan zag komen en het moment dat hij op hen schoot hebben slechts seconden gezeten. Dit tijdsverloop is zo kort dat aannemelijk is dat de verdachte heeft gehandeld uit angst en paniek, dus in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Voorts is aangevoerd dat er geen sprake is geweest van opzet. De verdachte wilde door het tonen van het wapen [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] afschrikken. Hij had geen opzet op het doden of verwonden van (een van) hen.
Ook is er geen sprake van voorwaardelijk opzet, aangezien hiervoor noodzakelijk is dat er een aanmerkelijke kans op het gevolg is én de verdachte deze kans willens en wetens heeft aanvaard. De verdachte heeft verklaard niet op en in de richting van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] te hebben geschoten. [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] zijn ook niet geraakt. Er is geen technisch onderzoek of ander bewijs waaruit zou blijken dat de verdachte zodanig in de richting van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] zou hebben geschoten dat daaruit kan worden afgeleid dat de dood of zwaar lichamelijk letsel kon ontstaan. Er is dan ook geen aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel. De verdachte heeft bovendien de aanmerkelijke kans op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet bewust aanvaard, aangezien hij juist niet op of in de richting van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] heeft geschoten en hij dat ook niet wilde. Nergens blijkt uit het dossier dat hij zich er wel van bewust is geweest dat door zijn handelen er een aanmerkelijke kans zou bestaan dat hij [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] zou raken als gevolg waarvan zij zouden overlijden of er zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan en hij deze kans bewust heeft aanvaard.
Beoordeling
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Zowel de verdachte als [naam slachtoffer 1] , aangever in de onderhavige zaak, hebben verklaard dat zij al enige tijd ruzie met elkaar hadden.
Ongeveer twee weken voorafgaand aan het ten laste gelegde heeft de verdachte naar eigen zeggen een vuurwapen met munitie gevonden in het Zuiderpark. Hij heeft dit vuurwapen meegenomen en ergens begraven. Hij heeft niemand verteld over de vondst van dit vuurwapen. Zowel bij de politie als ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij dit vuurwapen heeft gehouden omdat hij zich bedreigd voelde door [naam slachtoffer 1] en het wapen hem het gevoel gaf ‘zo sterk te zijn als 50 man’. Op 18 maart 2017 heeft de verdachte het vuurwapen opgegraven en meegenomen, op weg naar de moskee aan de [adres] te Rotterdam.
Bij de moskee aangekomen komt de verdachte [naam] tegen. [naam] heeft dit verklaard en die verklaring wordt ondersteund door camerabeelden van de moskee waaruit naar voren komt dat de verdachte, voorafgaand aan de schietpartij, bij de moskee was samen met een neef en met [naam] . [naam] heeft verder verklaard dat de verdachte aan hem het telefoonnummer van [naam slachtoffer 1] vroeg. [naam] heeft op verzoek van verdachte [naam slachtoffer 1] gebeld, hem gezegd dat de verdachte en zijn neef op hem stonden te wachten bij de moskee en hem gevraagd om te komen.
Hierna arriveerde [naam slachtoffer 1] samen met twee anderen, waaronder [naam slachtoffer 2] , in de [adres] alwaar de moskee is gevestigd. Uit de camerabeelden van de moskee blijkt dat de verdachte, nadat [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] en een derde persoon het doodlopende stuk van de [adres] in kwamen lopen, in hun richting liep. Vervolgens blijkt uit de camerabeelden dat verdachte uit zijn broeksband op zijn rug een vuurwapen pakte, dit vuurwapen met gestrekte arm rechtdoor voor zich uit houdt de [adres] in, alwaar op dat moment [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en een derde persoon liepen en voorts twee keer schoot. Ook [naam] en [naam slachtoffer 1] verklaren dat de verdachte twee keer schoot toen [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en de derde persoon aan kwamen lopen. De verdachte heeft ter zitting bevestigd twee keer te hebben geschoten.
De verklaring van verdachte, inhoudende dat [naam slachtoffer 1] en de twee anderen messen en een ijzeren staaf bij zich hadden en dreigend op hem af kwamen lopen waardoor hij in paniek heeft geschoten, wordt niet ondersteund door de camerabeelden. Op deze camerabeelden is niet waargenomen dat [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en/of de derde persoon messen en een staaf, of enig ander voorwerp dat daarop lijkt, bij zich hadden. Ook is niet te zien dat zij dreigend op de verdachte af kwamen lopen. Overige aanknopingspunten die deze verklaring van verdachte zouden kunnen ondersteunen, biedt het dossier niet. De rechtbank volgt de lezing van de verdachte derhalve niet. De rechtbank weegt daarbij mee dat uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte na het pakken van het vuurwapen vrijwel direct heeft geschoten, terwijl de anderen nog niet op zodanige afstand waren genaderd dat zij hem mogelijk iets aan zouden kunnen doen. Uit de camerabeelden valt overigens evenmin af te leiden dat de verdachte het vuurwapen eerst ter afdreiging heeft gebruikt dan wel heeft willen gebruiken.
Weliswaar heeft de verdachte verklaard dat hij niet op of in de richting van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] heeft geschoten maar op een auto naast [naam slachtoffer 1] en op de weg naast [naam slachtoffer 2] , maar deze verklaring wordt op geen enkele wijze ondersteund in het dossier. Zo heeft [naam slachtoffer 1] verklaard dat hij zag dat de verdachte het vuurwapen op hem richtte, hij hoorde dat de verdachte met het vuurwapen schoot, hij hoorde daarna een tweede schot en vervolgens voelde hij de druk van de kogel die langs hem vloog. Ook [naam] heef verklaard dat toen hij [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] aan zag komen, hij naar [naam slachtoffer 2] liep, en plotseling een schot hoorde, zag dat de verdachte op [naam slachtoffer 1] schoot, weer een schot hoorde en zag dat dit schot rakelings langs hem ( [naam] ) heen ging.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte het vuurwapen op [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] heeft gericht. Gelet op het feit dat verdachte tweemaal met dit vuurwapen heeft geschoten op geringe afstand van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] (zowel [naam slachtoffer 1] als verdachte verklaren dat de afstand tussen hen ongeveer 10 meter was), is de rechtbank van oordeel dat verdachte het opzet heeft gehad om [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] te doden.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat sprake is van voorbedachte rade, nu de verdachte voorafgaand en in direct verband met deze gedragingen een plan heeft bedacht en dat plan heeft uitgevoerd. Immers, op 18 maart 2017 heeft de verdachte het vuurwapen, dat hij eerder begraven had, opgegraven en meegenomen op weg naar de moskee. Bij de moskee heeft hij bewust de confrontatie met [naam slachtoffer 1] gezocht, door [naam] te vragen [naam slachtoffer 1] te bellen om hem naar de moskee te laten komen. De verdachte heeft vervolgens bij de moskee gewacht op [naam slachtoffer 1] . Toen [naam slachtoffer 1] met [naam slachtoffer 2] bij de moskee aan kwam lopen, heeft hij het vuurwapen gepakt, op hen gericht en met het vuurwapen tweemaal op hen geschoten.
De verdachte heeft gelet op het hiervoor geschetste tijdsbestek op meerdere momenten de mogelijkheid gehad om zich te beraden over wat hij met het vuurwapen ging doen, om zich te bedenken en alsnog af te zien van het voornemen om het vuurwapen te gebruiken. Hij heeft dat echter niet gedaan.
Conclusie
Bovenstaande gang van zaken brengt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft geprobeerd [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] van het leven te beroven. Het onder 1 primair tenlastegelegde wordt derhalve bewezen verklaard.
* Ten aanzien van het onder het onder 2 tenlastegelegde feit
Ten aanzien van dit feit overweegt de rechtbank dat de gedragingen van de verdachte, die met een vuurwapen tweemaal op personen heeft geschoten die zich op de openbare weg bevonden in de nabijheid van geparkeerd staande auto’s, naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet anders kunnen worden geduid dan dat de verdachte zich bewust is geweest van de kans dat door zijn handelen een auto beschadigd zou raken door een (al dan niet afketsende) kogel en dat hij die aanmerkelijke kans op dat gevolg ook heeft aanvaard.
De rechtbank neemt om die reden opzet – zij het in voorwaardelijke zin – aan.
Het onder 2 tenlastegelegde is derhalve bewezen.
* Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit
Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 18 maart 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het voornemen om
opzettelijk en met voorbedachte rade [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na rijp beraad en kalm overleg, meermalen, met een pistool, op en/of in de richting van die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
2.
hij op 18 maart 2017 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk de motorkap van een auto, een blauwe Peugeot kenteken [kentekennummer] , toebehorende aan [naam slachtoffer 3] , heeft beschadigd door met een pistool te schieten op die auto.
3.
hij op 18 maart 2017 te Rotterdam een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van categorie III sub 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een pistool, 9 mm Parabellum, en daarbij voor dat wapen geschikte munitie, te weten
kogels van kaliber 9 mm Parabellum, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezenverklaarde feiten leveren op:
1. primair
poging tot moord;
2
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen;
3
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Gelet op de beoordeling zoals onder punt 4 in het voorgaande uiteen is gezet, is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot moord, beschadiging van een auto en het bezit van een vuurwapen met bijbehorende munitie.
De verdachte is met een geladen vuurwapen naar een plaats toegegaan waarvan hij wist dat hij de aangever tegen zou komen. Hij heeft een derde ingeschakeld om een confrontatie met de aangever te bewerkstelligen. De verdachte heeft vervolgens, toen de aangever met een vriend aan kwam lopen op hen geschoten. Dat de verdachte daarbij alleen een auto maar niet de aangever en de anderen heeft geraakt, mag een groot geluk genoemd worden en is niet aan het handelen van de verdachte te danken. De verdachte schoot op de aangever en zijn vriend naar aanleiding van een ruzie die hij al enige tijd met de aangever had. De rechtbank neemt het verdachte uiterst kwalijk dat hij de ruzie en de bedreiging die hij als gevolg van de ruzie met de aangever voelde, meende te kunnen ‘oplossen’ of beëindigen door met een vuurwapen op de aangever te gaan schieten. De verdachte heeft hiermee het recht in eigen hand genomen waarbij levens op het spel zijn gezet en dat valt op geen enkele manier te rechtvaardigen. In plaats van hulp te zoeken bij zijn ouders of andere vertrouwenspersonen heeft hij geprobeerd het belangrijkste bezit van de aangever en zijn vriend weg te nemen, hun leven. Door te handelen zoals bewezen is verklaard heeft de verdachte de aangever en anderen in de nabije omgeving een zeer angstige en mogelijk ook traumatische ervaring bezorgd en hun gevoel van veiligheid ernstig ondermijnd. Zij zullen mogelijk nog lange tijd gevoelens van onveiligheid ervaren.
Daarnaast heeft het handelen van de verdachte, nu het schietincident overdag plaatsvond op de openbare weg en op een moment dat mensen naar de moskee gingen, ook de nodige onrust teweeggebracht in de buurt en in de samenleving in het algemeen. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 8 juni 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de volgende rapportages.
De Raad voor de Kinderbeschermingheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 maart 2017. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
GZ-psycholoog drs. [naam psycholoog]heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 13 juni 2017. Dit rapport houdt het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een norm overschrijdende gedragsstoornis, beginnend in de adolescentie en een lichte verstandelijke beperking. Er is tevens sprake van een bedreigde persoonlijkheids-ontwikkeling. Hiervan was ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde ook sprake.
Ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloedde de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens zijn gedragskeuzes en gedragingen.
Door zijn deels bekennende houding, namelijk dat hij bekent geschoten te hebben maar ontkent de bedoeling te hebben gehad aangever en de andere persoon dood te schieten, is er onvoldoende zicht verkregen op zijn gedachtes en motieven die mogelijk een rol hebben gespeeld in zijn handelswijze. Aannemelijk wordt geacht dat er wel sprake is geweest van enige mate van doorwerking van factoren, zoals: zijn zwakke impuls- en emotieregulatie, zijn zelfbepalende houding, zijn onrijpe gewetensontwikkeling, zijn beperkt inzicht in situaties en het niet kunnen overzien van de consequenties van zijn handelen en zijn beïnvloedbaarheid, passend bij zijn gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens.
De mate waarin deze factoren hebben doorgewerkt en of er sprake was van enige mate van berekening laat zich door zijn deels ontkennende houding moeilijk beoordelen.
Al met al wordt geadviseerd om de verdachte het hem ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
De kans op recidive wordt als hoog ingeschat. Bij verdachte is sprake van een zwakke impuls- en agressieregulatie en een krenkbare en dominante houding waardoor hij zich al snel uitgedaagd voelt. Op zulke momenten neemt hij het recht de andere onheus te bejegenen en kan hij heftig en disproportioneel reageren met verbaal en fysiek agressief gedrag. Hij heeft zijn agressieve gevoelens onvoldoende onder controle.
Een beschermende factor is zijn goede band met zijn familie en dat hij in het familie bedrijf een goede werkhouding laat zien. Er is echter geen zicht op in hoeverre hij in staat is om met regels en gezag om te gaan bij een werkgever buiten de familie. Op termijn is het van belang dat zijn copingvaardigheden in probleemsituaties worden versterkt, zijn zelfcontrole in conflictsituaties wordt verbeterd en dat hij ook op school regels en gezag accepteert.
Bij leeftijdgenoten is hij beïnvloedbaar en kan hij omwille van aanzien en erkenning komen tot grensoverschrijdend handelen. In de thuissituatie hebben ouders onvoldoende zicht en grip op het functioneren van hun zoon buitenshuis. Bovengenoemde factoren beïnvloeden elkaar in ongunstige zin.
Bij bewezenverklaring is het van belang het recidivegevaar te beperken en zijn zorgelijke ontwikkeling in positieve richting om te buigen. De afgelopen jaren heeft verdachte op school probleemgedrag laten zien. Hiervoor werd vóór de zomervakantie een time-out traject ingezet bij het OPDC, dat echter voortijdig werd beëindigd vanwege zijn agressieregulatieproblemen en intimiderende houding tegenover leerlingen en leraren. Zorgelijk is ook dat hij over nep-, maar ook echte wapens beschikte en de risico’s hiervan niet overziet. Zijn verblijf binnen de JJI biedt verdachte een duidelijke structuur en de
mogelijkheid om zijn dreigend en intimiderend gedrag op adequate wijze te begrenzen.
Er is aandacht voor zijn impuls- en emotieregulatie. Ook leert hij om te gaan met regels en gezag, worden er eisen aan hem gesteld en wordt er gewerkt aan het versterken van zijn copingvaardigheden. Op dit moment is hij overgeplaatst naar de JJI Intermetzo in Lelystad en is hij geplaatst in een groep voor jongeren met een licht verstandelijke beperking alwaar de aanpak, begeleiding en behandeling beter aansluit bij zijn problematiek.
Nadat zijn straftraject binnen de JJI is afgerond, is het noodzakelijk de behandeling van verdachte ambulant voort te zetten bij een forensische polikliniek zoals De Waag. Hierbij wordt gedacht aan een individueel behandeltraject voor verdachte waarbij een delictanalyse dient plaats te vinden mocht dit binnen de JJI nog niet zijn gebeurd. Het is van belang dat verdachte meer zicht krijgt op de factoren die een rol spelen in zijn handelswijze, verantwoordelijkheid neemt voor zijn aandeel in het delictgedrag en gedragsalternatieven leert te ontwikkelen in soortgelijke situaties. Zijn impuls en emotieregulatie blijft ook hier een belangrijk aandachtspunt evenals zijn beperkt probleemoplossend vermogen en zijn bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Multi System Therapie in het gezin is noodzakelijk, zodat de opvoedingsvaardigheden van ouders worden versterkt en zij meer zicht en grip krijgen op het functioneren van hun zoon buitenshuis. Een voortzetting van de begeleiding door de jeugdreclassering van de WSG is noodzakelijk.
Wat betreft het strafrechtelijk kader werd een deels voorwaardelijke straf als te licht bevonden, gezien het verder crimineel ontsporen en het ernstig gevaar voor anderen.
Aan de hand van de PIJ-wegingslijst is de noodzaak van een voorwaardelijke al dan niet onvoorwaardelijke PIJ-maatregel beoordeeld: Bij verdachte is sprake van een normover-schrijdende gedragsstoornis en een disfunctioneren op verschillende terreinen zoals op school en buitenshuis. Er is sprake van een ernstig geweldsdelict en een hoge kans op recidive. Het time-out traject van verdachte op het OPDC is voortijdig afgerond vanwege gevaar voor medeleerlingen en leraren. De begeleiding hier op school bleek ontoereikend om de zorgelijke ontwikkeling van verdachte in positieve richting om te buigen. Een intensief ambulant traject na zijn verblijf in een JJI behoort wel nog tot de mogelijkheden om zijn gedrag positief te beïnvloeden. In de thuissituatie is sprake van een steunend netwerk. Ouders zijn bereid en gemotiveerd om zich in te zetten voor behandeling en ook verdachte laat in de JJI zien dat hij open staat voor hulp en behandeling, waardoor de recidivekans op soortgelijke delicten kan verminderen.
Er is tot op heden nog weinig ambulante begeleiding ingezet. Een stevige stok achter de deur zoals een voorwaardelijke PIJ maatregel om het hierboven geschetste behandeltraject te borgen is echter noodzakelijk.
KJ-psychiater [naam psychiater]heeft eveneens een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 juni 2017. Dit rapport houdt het volgende in.
Diagnostisch is sprake van cognitief functioneren op licht verstandelijk beperkt niveau. Daarnaast is bij betrokkene sprake van een normoverschrijdende gedragsstoornis. Zijn
gedragsstoornis veroorzaakt significante beperkingen in het functioneren op sociaal gebied en school. Opvallend genoeg niet thuis en op zijn werk, hetgeen plaatsvindt binnen de duidelijke structuren die zijn gezin biedt. Gezien de duur van de problemen en de mate waarin dit ingrijpt op de verschillende levensgebieden moet gesproken worden van
een bedreiging van de persoonlijkheidsontwikkeling. Gezien de aard van de aandoeningen kan worden aangenomen dat deze ook aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde.
Onderzoeker adviseert om [naam verdachte] als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Gezien de diagnostiek lijken de volgende factoren van belang te zijn bij het tot stand komen van recidive. [naam verdachte] heeft moeite om oorzaak-gevolg-relaties te overzien, kan zich moeilijk verplaatsen in de belevingswereld van anderen en gaat vooral uit vanuit zichzelf. Hij laat zich niet leiden door de belangen van anderen en heeft minder de neiging zich te houden aan wetten, regels en conventies wanneer extern toezicht ontbreekt. Als beschermende factoren dienen hierbij in ogenschouw te worden genomen het uitgebreide netwerk dat [naam verdachte] om zich heen heeft dat toezicht op hem kan houden. Het toezicht waar [naam verdachte] afhankelijk van lijkt te zijn, wordt gedurende zijn vrije tijd niet (afdoende) vorm gegeven door ouders en overige familie. Binnen de eigen kring is het gedrag van [naam verdachte] goed, daarbuiten is goed gedrag minder vanzelfsprekend. [naam verdachte] is beperkt leerbaar en daarmee meer afhankelijk van extern toezicht en inbedding binnen vaste structuren.
Wanneer gekeken wordt naar de zorgbehoefte en de mogelijkheden tot beïnvloeding van de risicofactoren van [naam verdachte] lijkt hij moeilijk leerbaar te zijn binnen nieuwe situaties, maar lijkt hij wel goed te gedijen binnen een strakke structuur met continue toezicht, structuur zoals die wordt geboden binnen de thuissituatie en binnen een JJI. Wanneer hij buiten (zicht) is of onder toezicht van anderen, lijkt [naam verdachte] ander gedrag te vertonen waarmee hij (en ook anderen) in de problemen komen. Het lijkt belangrijk dat ouders hun toezicht-gebied voor hun zoon uitbreiden naar de publieke ruimte.
Ouders zijn in staat [naam verdachte] te begeleiden, te begrenzen en te ondersteunen. Zij doen dit echter niet wanneer hij buiten hun zicht is. Dit terwijl hij voor zijn ouders meer respect lijkt te kunnen opbrengen dan voor een gemiddeld ander in de publieke ruimte.
Middels MST lijkt het mogelijk te zijn hun toezicht over hun zoon ook over de publieke
ruimte uit te breiden, dan wel te bewerkstelligen dat zijn toegang daartoe (zonder toezicht) vermindert. Na de MST lijkt het nuttig om [naam verdachte] ook individueel te begeleiden in het vergroten van zijn copingvaardigheden. Daarnaast is het noodzakelijk dat [naam verdachte] toezicht krijgt in de vorm van jeugdreclassering die is afgestemd op zijn cognitieve niveau. De WSG lijkt hiervoor dan de meest aangewezen instelling.
Gezien de ernst van het ten laste gelegde, de bagatelliserende houding van [naam verdachte] en het afwezig zijn van inzicht in het eigen functioneren en de inschatting van de PIJ-wegingslijst, lijkt een voorwaardelijke PIJ-maatregel het meest aangewezen.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekeningsvatbaarheid
De conclusies van de psychiater en psycholoog worden gedragen door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken. Daarom neemt de rechtbank die conclusies over in die zin dat de rechtbank de verdachte sterk verminderd toerekeningsvat-baar acht voor de bewezenverklaarde feiten.
Straffen
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Voorwaardelijke PIJ-maatregel
De rechtbank stelt vast dat het onder 1 primair gepleegde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van hetgeen de psycholoog en de psychiater in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het voorwaardelijk opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel) eisen, waarbij de door de psycholoog en psychiater geadviseerde bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd.
Uit de rapportages van de psycholoog en psychiater komt naar voren dat er tot op heden weinig ambulante begeleiding is ingezet en dat een intensief ambulant traject na zijn verblijf in een JJI tot de mogelijkheden behoort om zijn gedrag positief te beïnvloeden. Voorts is er in de thuissituatie sprake van een steunend netwerk, zijn ouders bereid en gemotiveerd om zich in te zetten voor behandeling en laat ook verdachte in de JJI zien dat hij open staat voor hulp en behandeling.
De rechtbank zal daarom het advies van de psycholoog en psychiater volgen en de PIJ-maatregel voorwaardelijk opleggen. Hierbij is de rechtbank van oordeel dat het voorwaardelijk opleggen van deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte is.
Daarnaast dient de voorwaardelijk op te leggen maatregel er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De voorwaardelijk op te leggen maatregel zal bij eventuele tenuitvoerlegging verlengbaar zijn tot een termijn van maximaal zeven jaar, waarvan het laatste jaar voorwaardelijk, aangezien verdachte veroordeeld zal worden wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meerdere personen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot moord. Gelet op de ernst van dat feit en de rapportages van de psychiater en de psycholoog, waaruit naar voren komt dat het noodzakelijk is dat, onder de door hen genoemde bijzondere voorwaarden, na de detentieperiode de behandeling van verdachte ambulant wordt voortgezet en begeleiding door de jeugdreclassering van de WSG noodzakelijk is om het recidiverisico te beperken en zijn bedreigde persoonlijkheids-ontwikkeling in positieve zin om te buigen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van art. 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en voorwaardelijke maatregel passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77za, 289 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 6 maanden,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het
nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1
Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht,
bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht,
de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering, ook als dat inhoudt meewerken aan Multi Systeem Therapie (MST) en het meewerken aan het vergroten van zijn copingvaardigheden;
  • gedurende de proeftijd zal meewerken aan ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke forensische polikliniek en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden zo lang en zo frequent als de jeugdreclassering noodzakelijk acht;
  • gedurende de proeftijd zal deelnemen aan Multi Systeem Therapie (MST);
  • gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen;
geeft opdrachtaan de gecertificeerde instelling William Schrikker Groep tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan de duur van de opgelegde jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.N. Melkert, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. P.L. van Dijke en E. Huls, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Boekholtz, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juli 2017.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 maart 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het voornemen om
opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na rijp beraad en kalm overleg, meermalen, althans eenmaal, met een pistool, althans een vuurwapen, op en/of in de richting van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 maart 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend, meermalen, althans eenmaal, met een pistool, althans een vuurwapen, op en/of in de richting van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] geschoten;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 18 maart 2017 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk de motorkap van een auto, een blauwe Peugeot kenteken [kentekennummer] , geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en / of beschadigd en / of onbruikbaar gemaakt door een pistool te schieten op die
auto;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 18 maart 2017 te Rotterdam een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van categorie III sub 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een pistool, vermoedelijk een Glock 9 mm Parabellum, en/of met daarbij voor dat wapen geschikte munitie, te weten
kogels van kaliber 9 mm Parabellum, voorhanden heeft gehad.
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie