ECLI:NL:RBROT:2017:5561

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juni 2017
Publicatiedatum
18 juli 2017
Zaaknummer
10/661101-17 / TUL VV 10/019020-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal uit een woning door middel van inklimming

Op 30 juni 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die ten laste was gelegd van poging tot diefstal uit een woning. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam. De officier van justitie, mr. K. Pieters, had gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde, met uitzondering van het medeplegen, en veroordeling tot een gevangenisstraf van 88 dagen met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte een nauwe en bewuste samenwerking had vertoond bij de poging tot inbraak. De verdachte had verklaard dat hij samen met de medeverdachte het plan had opgevat om in te breken in de woning van de aangeefster. De rechtbank achtte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met inachtneming van de verklaring van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 89 dagen, met de mogelijkheid van een taakstraf in plaats van de voorwaardelijke jeugddetentie die eerder was opgelegd. De rechtbank overwoog dat woninginbraken ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van slachtoffers met zich meebrengen, wat maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid teweegbrengt. De verdachte werd ook geconfronteerd met zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, wat de ernst van de zaak onderstreepte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/661101-17
Parketnummer vordering TUL VV: 10/019020-14
Datum uitspraak: 30 juni 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. J. Looman, advocaat te ‘s-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 juni 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Pieters heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 88 dagen met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/019020-14, met dien verstande dat deze straf wordt omgezet in een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. De rechtbank is - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat wel bewezen kan worden dat de verdachte het ten laste gelegde tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan. De verdachte heeft verklaard dat hij samen met de medeverdachte was toen hij aangeefster haar woning zag verlaten en dat hij - verdachte - op dat moment op het plan is gekomen om bij de aangeefster in te breken. Zowel de verdachte als zijn medeverdachte is vervolgens eerst naar huis gegaan om handschoenen op te halen en zij hebben een half uur later weer met elkaar afgesproken. Voordat zij het portiek in zijn gegaan, heeft de verdachte nog tegen de medeverdachte gezegd dat hij ging kijken hoe de sloten bij de woning waren. De verdachte is toen samen met de medeverdachte via het portiek naar boven gegaan, waar zij samen het dakluik hebben opengemaakt, een ladder hebben neergezet en samen het dak zijn opgeklommen. De medeverdachte heeft daarbij de verdachte geholpen het dak op te komen, waar zij vervolgens beiden door de getuige [naam getuige] op het dak zijn waargenomen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte zodat het ten laste gelegde onderdeel “door twee of meer verenigde personen” wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het feit zal verder zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op of omstreeks 03 april 2017 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres delict] weg te nemen geld en/of een goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) van zijn/hun gading onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met zijn mededader, althans alleen,
- via een dakluik op het dak van de flat is geklommen en/of
- zich (via voornoemd dak) op het balkon, behorende bij de woning van die [naam slachtoffer] , heeft laten
zakken en/of
- met een schroevendraaier, althans een hard en/of puntig voorwerp, heeft getracht het slot
van de (balkon)deur te forceren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met zijn medeverdachte geprobeerd in te breken in de woning van het slachtoffer, omdat er volgens de verdachte bij haar “wel wat te halen zou zijn”. Woninginbraken en pogingen daartoe veroorzaken niet alleen materiële schade bij de gedupeerden, maar maken bovendien een ernstige inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer, hetgeen maatschappelijke onrust en gevoelens van angst en onveiligheid teweeg brengt. In dit geval is het bij een poging gebleven en is er geen materiele schade ontstaan, maar duidelijk is dat ook deze poging inbraak behoorlijke impact heeft gehad op het slachtoffer, hetgeen zij ook verwoord heeft in haar aangifte.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 juni 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.2.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 31 mei 2017. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering kan geen inschatting geven van het recidiverisico, omdat verdachte ontkent het delict te hebben gepleegd. Er zijn wel risicofactoren aanwezig, zoals het ontbreken van een zinvolle dagbesteding en een (deels) negatief sociaal netwerk.
Geadviseerd wordt om het volwassenstrafrecht toe te passen, nu uit het Wegingskader Adolescentenstrafrecht is gebleken dat er geen doorslaggevende redenen zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht en een pedagogische aanpak op dit moment niet lijkt geïndiceerd. Voorts wordt geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een contactverbod met de medeverdachte, een locatieverbod middels elektronisch toezicht en het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank zal afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Anders dan is geadviseerd ziet de rechtbank, zoals door de officier van justitie is gevorderd en door de raadsman is bepleit, geen aanleiding om daarnaast nog bijzondere voorwaarden aan de verdachte op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 24 oktober 2014 van de kinderrechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van mishandeling en eenvoudige belediging veroordeeld voor zover van belang tot een jeugddetentie van 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 27 mei 2016.
8.2.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven, doch in plaats daarvan een taakstraf voor de duur van 40 (veertig) uren subsidiair (in verband met het inmiddels meerderjarig zijn van de verdachte) 20 (twintig) dagen hechtenis te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 89 (negenentachtig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden;
legt - in plaats van de gevorderde last tot
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 24 oktober 2014 van de kinderrechter van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie - aan de veroordeelde een taakstraf op voor de duur van 40 (veertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan, met bevel dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. van der Kolk, voorzitter,
en mrs. A. van Luijck en L. Amperse, rechters,
in tegenwoordigheid van J. Spanner, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 april 2017 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres delict] weg te nemen geld en/of een goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) van zijn/hun gading onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met zijn mededader, althans alleen,
- via een dakluik op het dak van de flat is geklommen en/of
- zich (via voornoemd dak) op het balkon, behorende bij de woning van die [naam slachtoffer] , heeft laten zakken en/of
- met een schroevendraaier, althans een hard en/of puntig voorwerp, heeft getracht het slot van de (balkon)deur te forceren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 311/45/47 Wetboek van Strafrecht)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht