ECLI:NL:RBROT:2017:5559

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juni 2017
Publicatiedatum
18 juli 2017
Zaaknummer
10/811071-17 / TUL VV 23/004749-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van valse bankbiljetten en bezit harddrugs

Op 30 juni 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van valse bankbiljetten en het bezit van harddrugs. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], werd bijgestaan door raadsman mr. J.P. Plasman. De officier van justitie, mr. W.D. van den Berg, eiste bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden, met een proeftijd van 2 jaar, en een geldboete van € 25.170,00, subsidiair 160 dagen hechtenis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bekend was met de feiten en dat er voldoende bewijs was om de tenlastelegging te ondersteunen. De verdachte had 504 valse bankbiljetten in zijn woning en verschillende hoeveelheden harddrugs, waaronder MDMA, cocaïne en amfetamine, in zijn bezit. De rechtbank vond de feiten ernstig, vooral gezien de impact op de samenleving en de economie. De verdachte had eerder al een strafblad en de rechtbank besloot om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, naast een geldboete van € 15.170,00 en een taakstraf van 200 uren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van griffier J. Spanner.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/811071-17
Parketnummer vordering TUL VV: 23/004749-14
Datum uitspraak: 30 juni 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. J.P. Plasman namens mr. N. el Farougui, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 juni 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.D. van den Berg heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, met uitzondering van het onder feit 1 ten laste gelegde medeplegen;
  • veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaar en tot een geldboete van € 25.170,00 subsidiair 160 dagen hechtenis;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 23/004749-14, in die zin dat deze wordt omgezet in een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op of omstreeks 13 maart 2017 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) heeft uitgegeven 504, althans een (grote) hoeveelheid, (euro)bankbiljetten dat/die verdachte en/of zijn medeverdachte(n) zelf heeft/hebben nagemaakt en/of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte en/of zijn
medeverdachte(n), toen hij dat/die eurobankbiljet(ten) ontving(en), bekend was en/of met het oogmerk om dat/die
504 bankbiljettenals echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven,
deze bankbiljettenin voorraad heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 13 maart 2017 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 183,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of 8,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of 13 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde MDMA en/of coca
ïne en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1.
Opzettelijk bankbiljetten, waarvan de valsheid hem bekend was toen hij ze ontving, in voorraad hebben met het oogmerk om ze als echt en onvervalst te doen uitgeven.
Feit 2.
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft 504 valse bankbiljetten in zijn woning in voorraad gehad. Deze bankbiljetten waren over diverse bundels en enveloppen verpakt en zaten in het plafond achter een schroefplaat verstopt. Dit is een ergerlijk feit. Het in bezit hebben van valse bankbiljetten schaadt het vertrouwen dat door de samenleving in geld moet kunnen worden gesteld en het in circulatie brengen van vals geld is ontwrichtend voor de (financiële) economie en duperend voor de ontvanger daarvan.
Daarnaast zijn in de woning van de verdachte diverse hoeveelheden verdovende middelen aangetroffen. Harddrugs zijn niet alleen zeer schadelijk voor de volksgezondheid, maar werken ook verslavend met alle gevolgen van dien voor de maatschappij. De handel in drugs heeft veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 juni 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet.
7.2.2.
Rapportages
Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 juni 2017, waarin wordt geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zonder bijzondere voorwaarden aangezien deze niet zijn geïndiceerd. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter, zoals ook door de officier van justitie is geëist en door de raadsman is bepleit, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het gegeven dat de verdachte inmiddels werk heeft, afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en in plaats daarvan een geldboete van na te noemen hoogte alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De officier van justitie heeft bij de hoogte van de door haar geëiste geldboete gebaseerd op het bij de verdachte in beslag genomen contante geld (€ 15.170,-) en de, namens de verdachte als zekerheid voor de nakoming van de aan de schorsing van de voorlopige hechtenis verbonden voorwaarden, gestorte borgsom (€ 10.000,-). De rechtbank acht een geldboete van € 15.170,- passend en geboden. Daarbij merkt de rechtbank op dat het aannemelijk is dat de zus van de verdachte de borgsom van € 10.000,- heeft betaald en dat de verdachte niet over dat bedrag beschikt. De rechtbank zal bevelen dat de borgsom van € 10.000,- die namens de verdachte als zekerheid voor de nakoming van de aan de schorsing van de voorlopige hechtenis verbonden voorwaarden is gestort, wordt teruggegeven aan degene die deze zekerheid heeft gesteld.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij arrest van 22 september 2015 van het gerechtshof Amsterdam is de verdachte ter zake van overtreding van de Wet wapens en munitie veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 7 oktober 2015.
8.2.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven, doch in plaats daarvan (conform de daarvoor door de rechtbank op grond van de LOVS-afspraken gehanteerde omzettingstabel) een taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren subsidiair 3 (drie) maanden vervangende hechtenis te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 (twee) jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 15.170,00 (vijftienduizend honderdzeventig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
110 dagen hechtenis;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
beveelt dat de borgsom van € 10.000,00 (tienduizend euro), die namens de verdachte als zekerheid voor de nakoming van de aan de schorsing van de voorlopige hechtenis verbonden voorwaarden is gestort, wordt teruggegeven aan degene die deze zekerheid heeft gesteld;
legt - in plaats van de gevorderde last
tot tenuitvoerleggingvan de bij het arrest van 22 september 2015 van het Gerechtshof Amsterdam aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, aan de veroordeelde een
taakstrafop
voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan, met bevel dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 3 (drie) maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. van der Kolk, voorzitter,
en mrs. L. Amperse en A. van Luijck, rechters,
in tegenwoordigheid van J. Spanner, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 maart 2017 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) heeft uitgegeven 504, althans een (grote) hoeveelheid, (euro)bankbiljetten dat/die verdachte en/of zijn medeverdachte(n) zelf heeft/hebben nagemaakt en/of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte en/of zijn
medeverdachte(n), toen hij dat/die eurobankbiljet(ten) ontving(en), bekend was en/of met het oogmerk om dat/die
504 bankbiljettenals echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven,
deze bankbiljettenin voorraad heeft gehad;
art 209 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 13 maart 2017 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 183,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of 8,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of 13 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde MDMA en/of cocaine en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet