3.5.Daargelaten of de verwijten van de AFM aan het adres van [verzoekster] terecht zijn en of de AFM op grond daarvan tot intrekking van de (gehele) vergunning van [verzoekster] heeft kunnen overgaan, bieden voormelde door de AFM naar voren gebrachte omstandigheden geen grond voor het oordeel dat sprake is van een situatie waarin de bescherming van de belangen die de Wft beoogt te beschermen geen uitstel van de publicatie van het bestreden besluit toelaat. Hoewel de voorzieningenrechter de AFM volgt in haar standpunt dat het onder deze omstandigheden is aangewezen dat het bestreden besluit zo spoedig mogelijk openbaar wordt gemaakt, bieden deze omstandigheden geen grond voor het oordeel dat sprake is van een acuut gevaar voor de belangen van de klanten en/of de desbetreffende financiële dienstverleners waardoor niet, ook niet een korte periode, gewacht kan worden met de publicatie van het bestreden besluit. Gelet hierop is de AFM niet bevoegd over te gaan tot onverwijlde openbaarmaking van het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:99, derde lid, van de Wft. Het betoog van [verzoekster] slaagt derhalve.
4. Uit het voorgaande volgt niet direct dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden toegewezen. De AFM is immers niet tot onverwijlde openbaarmaking van het bestreden besluit overgegaan. In dit besluit is toegezegd dat publicatie daarvan niet eerder plaatsvindt dan nadat vijf werkdagen zijn verstreken na de dag waarop het besluit aan [verzoekster] bekend is gemaakt en dat de publicatie wordt opgeschort als [verzoekster] verzoekt om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarmee heeft de AFM feitelijk toepassing gegeven aan de waarborgen met betrekking tot het tijdstip van de openbaarmaking zoals die zijn neergelegd in artikel 1:99, eerste en tweede lid, van de Wft en gelden bij de openbaarmaking van bepaalde boetebesluiten en dwangsombesluiten indien een dwangsom wordt verbeurd. Dergelijke besluiten dienen op grond van respectievelijk het derde en vierde lid van artikel 1:97 van de Wft zo spoedig mogelijk openbaar te worden gemaakt.
Hoewel voor besluiten tot intrekking van een vergunning niet in een dergelijke bepaling is voorzien, rijst de vraag of, waar artikel 1:99, derde lid, van de Wft de AFM de bevoegdheid geeft om (onder omstandigheden) onverwijld, zonder rekening te hoeven houden met voormelde waarborgen, over te gaan tot openbaarmaking van een besluit tot intrekking van een vergunning, daaraan door de AFM ook de minder verstrekkende bevoegdheid kan worden ontleend om, met in achtneming van deze waarborgen, zo spoedig mogelijk tot openbaarmaking van een dergelijk besluit over te gaan. Nu deze procedure zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenwel niet leent voor beantwoording van deze vraag en geen aanleiding bestaat om op voorhand aan te nemen dat de rechtbank deze vraag in een eventuele bodemprocedure bevestigend zal beantwoorden, bestaat aanleiding het verzoek van [verzoekster] toe te wijzen en het publicatiebesluit te schorsen.
5. Het door [verzoekster] ter zitting gedane verzoek om de AFM bij wijze voorlopige voorziening te verbieden hangende de verdere bezwaar- en beroepsprocedure anderszins over te gaan tot onverwijlde maatregelen, zoals bijvoorbeeld het doen van een waarschuwing, valt buiten dit geding en komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
6. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding aan de voorlopige voorziening een termijn te verbinden, zodat deze pas vervalt indien zich één van de in artikel 8:85, tweede lid, van de Awb vermelde situaties voordoet.
7. Wat [verzoekster] verder heeft aangevoerd, behoeft gezien het voorgaande geen bespreking.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat de AFM aan [verzoekster] het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt de AFM in de door [verzoekster] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.485,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en wegingsfactor 1,5 als wegingsfactor die in beginsel wordt toegepast in zaken waarin de AFM partij is).