ECLI:NL:RBROT:2017:554

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2017
Publicatiedatum
23 januari 2017
Zaaknummer
5237519
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheidsincident in aansprakelijkheidskwestie met betrekking tot medische behandeling

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 20 januari 2017, is een onbevoegdheidsincident aan de orde. De eiser, aangeduid als [eiser], heeft een vordering ingesteld tegen de stichting Antes, die als gedaagde in de hoofdzaak fungeert. De vordering betreft de aansprakelijkheid van Antes voor onrechtmatig handelen met betrekking tot de behandeling van [eiser] en de toediening van medicatie. De eiser heeft bij dagvaarding van 8 juli 2016 gevorderd dat Antes aansprakelijk wordt gesteld voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van de behandeling en het niet adequaat reageren op zijn klachten. De stichting Antes heeft in het incident aangevoerd dat de kantonrechter onbevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen, en heeft verzocht de zaak te verwijzen naar de sector civiel recht van de rechtbank Rotterdam.

De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de vorderingen van [eiser] van onbepaalde waarde zijn. De rechter heeft geconcludeerd dat er onvoldoende duidelijke aanwijzingen zijn dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00. Hierdoor is de kantonrechter niet bevoegd om de vorderingen te behandelen. De zaak is vervolgens verwezen naar de handelskamer van de rechtbank voor verdere behandeling. De eiser is in de proceskosten van het incident veroordeeld, en de uitspraak is gedaan door mr. K.J. Bezuijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 5237519 CV EXPL 16-29805
uitspraak: 20 januari 2017
vonnis in het incident van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaatsnaam],
eiser in de hoofdzaak bij exploot van dagvaarding van 8 juli 2016,
verweerder in het incident,
gemachtigde: mr. J.M. Bossers, te Rotterdam,
tegen
de stichting
Stichting Antes,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
gemachtigde: mr. J. Streefkerk, te Voorburg.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en Antes.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 8 juli 2016, met producties;
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdheid van Antes;
  • de akte tevens conclusie van antwoord in het incident van [eiser];
  • de brief van 18 oktober 2016, met productie van [eiser];
  • de conclusie van repliek in het incident van Antes;
  • de conclusie van dupliek in het incident van [eiser].
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis -verkort en zakelijk weergegeven-
te verklaren voor recht dat Antes aansprakelijk is voor haar (onrechtmatig) handelen jegens [eiser] met betrekking tot aard en hoeveelheid aan [eiser] toegediende medicatie, het niet-serieus nemen van de klachten van [eiser] als gevolg van bijwerkingen van de toegediende medicatie alsmede het niet voldoende onderzoeken of er alternatieven voor die medicatie voorhanden waren;
Antes te veroordelen tot
a. vergoeding van de door [eiser] als gevolg van de tekortkoming van Antes geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente, zoals in de dagvaarding omschreven;
b. betaling aan [eiser] van een voorschotbedrag van € 694,65 over de reeds gemaakte kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals in de dagvaarding omschreven;
c. Antes te veroordelen in de proceskosten.
2.2
Aan zijn vordering heeft [eiser], verkort en zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang, het volgende ten grondslag gelegd:
2.2.1
Antes is, mede uit hoofde van haar professie, in hoedanigheid van de bij haar werkzame deskundige artsen, aansprakelijk op grond van de behandelovereenkomst tussen partijen voor de onzorgvuldige behandeling en de daaruit voortvloeiende beperkingen van [eiser]. Bovendien is zij aansprakelijk voor de schade van [eiser], op grond van artikel 6:174 BW juncto artikel 6:162 BW, omdat zij een gevaarlijke situatie heeft doen ontstaan, althans onnodig heeft laten voortbestaan.
2.2.2
De totale geleden schade c.q. beperkingen van [eiser] staan nog niet geheel vast. In verband met de onzekerheid bij de bepaling van de hoogte van de schade van de verscheidene schadeposten volstaat [eiser] thans met een vordering de schade te mogen opmaken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met daarnaast een voorschot aan materiële schadevergoeding ter hoogte van een deel van de tot nu toe gemaakte kosten aan verstrekte medicatie die niet door verzekering wordt gedekt.

3.Het geschil in het incident

3.1
Antes heeft voor alle weren in de hoofdzaak een onbevoegdheidsincident opgeworpen. Antes heeft zich op het standpunt gesteld dat de kantonrechter c.q. de kamer voor kantonzaken in de rechtbank in absolute zin onbevoegd is om van de door [eiser] ingestelde vorderingen kennis te nemen. Zij concludeert dan ook dat de kantonrechter zich onbevoegd dient te verklaren en de procedure dient te verwijzen naar de sector civiel recht van de rechtbank Rotterdam, een en ander met veroordeling van [eiser] in de kosten van het incident.
3.2
[eiser] heeft geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring van Antes in haar incidentele vordering, dan wel tot afwijzing daarvan. Zijn stellingen zullen onder de beoordeling worden besproken, voor zover in dat kader relevant.

4.De beoordeling van de vordering

4.1
[eiser] heeft als verweer gevoerd dat het door Antes opgeworpen onbevoegdheidsincident als een afzonderlijk verweer moet worden beschouwd dat tegelijkertijd met eventuele overige verweren in de hoofdzaak naar voren gebracht en behandeld dient te worden. [eiser] acht Antes om die reden niet ontvankelijk in haar incidentele vordering.
4.2
[eiser] miskent daarbij dat de exceptie van onbevoegdheid, waarbij het verweer er toe strekt dat de rechter op grond van regels van procedurele aard niet aan de beoordeling van de rechtsbetrekking in geschil zelf toekomt, bij afzonderlijke (incidentele) conclusie kan worden opgeworpen en op de wijze geregeld in de artikelen 208 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en volgende kan worden afgedaan, eerst en voorafgaand aan de beslissing in de hoofdzaak. Antes is dan ook ontvankelijk in haar incidentele vordering.
4.3
De vorderingen van [eiser] betreffen vorderingen van onbepaalde waarde. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. Of de kantonrechter c.q. de kamer voor kantonzaken absoluut bevoegd is om de onderhavige vorderingen te beoordelen en te beslissen dient beoordeeld te worden aan de hand van artikel 93, aanhef en onder b Rv. Deze bepaling luidt:
“Door de kantonrechter worden behandeld en beslist:
(…)
b. zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde, indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan
€ 25.000; (…) “ .
4.4
[eiser] heeft gesteld dat er voldoende duidelijke aanwijzingen bestaan dat het verzochte voorschotbedrag geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00. Hij heeft er in dit verband op gewezen dat hij, mede uit het oogpunt van efficiency, zijn vorderingen trachtte en nog steeds tracht te beperken tot een bedrag van € 25.000,00. Daarmee staat echter nog de mogelijkheid open dat zijn vordering meer dan € 25.000,00 zal gaan belopen. Dit klemt te meer nu [eiser] zelf, zowel bij dagvaarding (punt 21) en herhaald in zijn conclusie van antwoord in het onbevoegdheidsincident (onder punt 4), heeft gesteld dat het totale schadebedrag nog niet geheel vast staat. [eiser] heeft zijn vordering niet uitdrukkelijk beperkt tot € 25.000,00 in die zin dat hij afstand heeft gedaan van het meerdere boven dat bedrag. Ook anderszins is niet gebleken van duidelijke aanwijzingen dat de vordering van [eiser] geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00.
Het voorgaande betekent dat de kantonrechter niet bevoegd is van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen. De zaak zal op de voet van artikel 71 lid 1 Rv worden verwezen naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken (de handelskamer) van deze rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
4.5
Hetgeen partijen overigens nog hebben aangevoerd behoeft geen verdere bespreking en beslissing, nu dit niet leidt tot een ander oordeel.
4.6
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt. Hij zal daarom in de proceskosten in dit incident worden veroordeeld, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Antes vastgesteld op € 100,00 aan salaris voor haar gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
verklaart zich onbevoegd verder van het geschil kennis te nemen;
verwijst de zaak naar de rolzitting van de handelskamer van deze rechtbank van
woensdag 22 februari 2017 te 10.00 uur, opdat de zaak aldaar wordt voortgezet in de stand waarin zij zich thans bevindt;
wijst partijen erop dat zij in de procedure bij de handelskamer niet in persoon kunnen procederen, maar slechts bij advocaat;
wijst Antes erop dat na verwijzing een griffierecht van € 619,00 is verschuldigd, welk bedrag binnen vier weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie moet zijn gestort;
draagt de griffier op de processtukken en een afschrift van dit vonnis tijdig voor genoemde rolzitting te doen toekomen aan de griffier van de handelskamer;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten in dit incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Antes vastgesteld op € 100,00 aan salaris voor haar gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
362