3.3De beoordeling van de tenlastelegging
In deze zaak staat vast dat er zich in de vroege ochtend van 23 november 2003 in Rotterdam binnen een kort tijdsbestek drie ernstige strafbare feiten hebben voorgedaan. In twee gevallen was sprake van het neersteken van het slachtoffer, waarbij een dodelijk slachtoffer viel te betreuren, [naam slachtoffer 1] . Het slachtoffer van het andere incident, [naam slachtoffer 4] , heeft de verwondingen die hij opliep, overleefd. In de derde zaak zijn twee jongens, [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] , beroofd onder bedreiging met een mes.
De rechtbank zal allereerst bespreken of bewezen kan worden dat de drie zaken zijn gepleegd door een en dezelfde dader. Aansluitend zal de rechtbank aangeven of, en zo ja, waarom zij van oordeel is dat verdachte die persoon is.
Zijn de drie feiten gepleegd door dezelfde dader?
De drie incidenten hebben zich voorgedaan tussen ongeveer 05.30 uur en iets na 06.00 uur. Twee ervan hebben zich voorgedaan in het centrum van Rotterdam, namelijk op de Verlengde Willemsbrug en op de Binnenrotte, en het derde in de Rosestraat in Rotterdam. Het eerst gepleegde feit, te weten het incident op de Verlengde Willemsbrug, betreft een beroving van twee jongens. De pinpas die de dader daarbij heeft buitgemaakt, is kort daarna gebruikt en er is om 05:29 uur een bedrag van 50 euro gepind, waarna nog twee pogingen tot pinnen volgden (gelet op de locatie en het tijdstip, door de dader, zo neemt de rechtbank aan). De dader heeft zijn fiets op de plaats waar het eerste feit zich afspeelde, achtergelaten, en heeft de fiets van een van de slachtoffers meegenomen. Kort nadat er werd gepind, werd in de directe omgeving van de plaats waar was gepind, het delict tegen [naam slachtoffer 4] gepleegd op de Binnenrotte. [naam slachtoffer 4] was op weg naar zijn werk en was gekleed in zijn NS-uniform. Weer enige tijd later, omstreeks 06.00 uur, vindt het incident plaats waarbij [naam slachtoffer 1] om het leven wordt gebracht met messteken. Bij sporenonderzoek aan de jas van [naam slachtoffer 1] zijn vezelsporen aangetroffen die overeenkomen met vezels van de kleding van [naam slachtoffer 4] . De afstanden tussen de plaatsen delict zijn zodanig dat de afstand tussen het delict tegen [naam slachtoffer 4] en dat tegen [naam slachtoffer 1] in de beschikbare tijd niet te voet afgelegd kan worden, maar juist wel met de fiets. Sterker nog, indien wordt uitgegaan van het gebruik van een fiets, zit er net voldoende tijd tussen beide feiten om de afstand tussen beide plaatsen delict te overbruggen. De bewijswaarde van het vezelsporenonderzoek neemt daardoor aanzienlijk toe, en legt een zeer sterke relatie tussen beide strafbare feiten. De enige logische verklaring voor het aantreffen van vezelsporen op de jas van [naam slachtoffer 1] die overeenkomen met die van de kleding van [naam slachtoffer 4] is dat deze vezels door het steken met een mes zijn overgebracht op de kleding van [naam slachtoffer 1] . Voorts overweegt de rechtbank dat de aangevers [naam slachtoffer 2] , [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] een signalement geven van de dader dat op hoofdlijnen in elkaar past. Ook spreken alle drie de aangevers van één dader die op de fiets was en een mes als wapen gebruikte.
De conclusie van de rechtbank is dat de drie feiten door één dader zijn gepleegd. De vaststelling dat de drie zaken door een en dezelfde persoon zijn gepleegd, maakt ook dat de bewijsmiddelen naast elkaar en in samenhang met elkaar kunnen worden beschouwd.
Is verdachte de dader?
Verdachte heeft verklaard dat hij in 2001 “die Feyenoord-supporter” heeft neergestoken. Dit was volgens verdachte bij de lange weg bij de “Paperclip”. Later heeft hij verklaard dat dit ook in 2003 geweest kan zijn. Het was gebeurd nadat hij op de verjaardag was geweest van zijn moeder, die op 22 november jarig is, daar waar die hogere school was, aldus verdachte. Verdachte heeft ook verklaard dat hij daar een woordenwisseling heeft gehad en dat er is gescholden. Al deze specifieke aspecten passen bij het incident waarbij [naam slachtoffer 1] van het leven is beroofd en de rechtbank vat de verklaringen van verdachte dan ook op als een bekennende verklaring dat hij dat strafbare feit heeft gepleegd. Verdachte heeft ook melding gemaakt van eerdere incidenten in dezelfde nacht. Ook bij die eerdere berovingen, die hij volgens zijn eigen verklaring die nacht zou hebben gepleegd in het centrum, zou door hem zijn gestoken. Dit laatste aspect komt spontaan naar voren in zijn verklaring, hetgeen de geloofwaardigheid van die verklaring vergroot. De wijze waarop verdachte heeft verklaard komt ook anderszins geloofwaardig over; hij zegt in wezen dat hij alles wat hij nog weet al heeft verklaard en geen behoefte heeft opnieuw of aanvullend te verklaren. Ook zijn schaamte over de feiten en zijn mededeling dat hij zich zou willen verantwoorden ten opzichte van de nabestaanden, bevestigt dit beeld verder. Verdachte wordt er ten slotte door de verbalisanten op gewezen dat hij geen onjuistheden moet verklaren om “het de politie naar de zin te maken”, en verdachte geeft aan dat hem dat duidelijk is. Hij wijzigt zijn verklaring echter niet. Dat verdachte de dader is geweest van deze drie strafbare feiten vindt voorts steun in de door de aangevers [naam slachtoffer 2] , [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] gegeven signalementen van de dader. In het bijzonder heeft aangever [naam slachtoffer 4] , de enige die geen alcohol op had, maar op weg was naar zijn werk, een beschrijving gegeven die goed aansluit bij het uiterlijk van verdachte in die tijd. Ook de lengte die hij opgeeft, 1.70 meter, komt precies overeen met de lengte van verdachte. De politie merkt verder in een proces-verbaal een goede gelijkenis op tussen een op aanwijzingen van [naam slachtoffer 4] gemaakte compositietekening van de dader uit 2003 en een politiefoto van verdachte uit 2007.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de drie feiten heeft gepleegd.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van verdachte
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding psychotisch was, en dat zijn verklaringen om die reden niet geloofwaardig zijn. De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan het opstellen van rapportages over zijn persoon. Hij heeft niet meegewerkt aan psychologisch en psychiatrisch onderzoek en evenmin aan een klinische observatie. Om die reden hebben de deskundigen op dit punt niets met enige mate van zekerheid kunnen vaststellen. Tijdens de contacten in de vroeghulpfase bleek niet van psychotische verschijnselen bij verdachte. In de vroeghulprapportage van de reclassering van mevrouw [naam reclasseringsmedewerkster] van 15 april 2016 (e-mailbericht) wordt geen melding gemaakt van uitlatingen of gedragingen die wijzen op psychotische belevingen bij verdachte. Opvallend is juist dat in dit rapport staat vermeld dat verdachte tegenover [naam reclasseringsmedewerkster] heeft aangegeven “schoon schip te willen maken”, en dat hij ten tijde van de delicten (het rapport spreekt van “het delict”, rechtbank) onder invloed was van alcohol en drugs. Beide aspecten keren terug in de verklaringen die verdachte kort daarvoor bij de politie had afgelegd, en bevestigen daarmee eens te meer voor de rechtbank dat verdachte in die verklaringen zowel voor wat betreft de inhoud daarvan als voor wat betreft het motief om zich te melden bij de politie, toen naar waarheid heeft verklaard.
Alternatief scenario
De verdediging heeft er ook op gewezen dat niet valt uit te sluiten dat [naam medeverdachte] betrokken is geweest bij deze feiten, en dat (mede) daarom vrijspraak moet volgen. De rechtbank merkt allereerst op dat de raadsman een te ruim criterium aanlegt als het gaat om (de weging van) alternatieve scenario’s. Het gaat er immers om dat, om betekenis te hebben in een strafzaak, een alternatief scenario een zekere, zij het geringe, mate van waarschijnlijkheid moet hebben om verder te worden betrokken bij de weging van de zaak. In deze zaak is daar niet van gebleken. Er is, ondanks uitgebreid technisch onderzoek, geen enkel verband gelegd tussen een van de drie delicten en [naam medeverdachte] . Ook verklaringen van een getuige bleken bij nader onderzoek geen verdere ondersteuning te hebben in de feiten. Zo bleek een in de woning waar [naam medeverdachte] verbleef aangetroffen portemonnee niet van het slachtoffer [naam slachtoffer 1] te zijn en werd de Feyenoordpas van [naam slachtoffer 1] bij hem thuis aangetroffen, zodat de bij [naam medeverdachte] aangetroffen Feyenoordpas niet van [naam slachtoffer 1] kan zijn geweest. Dit alles levert niet eens een begin van twijfel op dat niet verdachte, maar [naam medeverdachte] , de feiten zou hebben gepleegd.
Toegespitst op de drie feiten, leidt dit tot de volgende conclusies.
3.3.1Feit 1 (Rosestraat)
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 23 november 2003 omstreeks 06:00 uur slachtoffer [naam slachtoffer 1] met elf messteken om het leven heeft gebracht. Getuige [naam getuige] heeft vlak voor de dood van [naam slachtoffer 1] een telefoongesprek met hem gevoerd, waarin zij verdachte onder meer heeft horen zeggen: “Geef mij je telefoon”. Hieruit, en uit het gegeven dat de telefoon en de portemonnee – die [naam slachtoffer 1] op dat moment bij zich moet hebben gehad en die die ochtend niet bij hem werden aangetroffen – leidt de rechtbank af dat verdachte deze goederen van [naam slachtoffer 1] heeft weggenomen.
3.3.1.2 De kwalificatie van het ten laste gelegde feit
De volgende vraag die voorligt is hoe het handelen van verdachte juridisch moet worden gekwalificeerd; als moord (primair) of als doodslag gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van/door diefstal met geweld.
Voorbedachte raad
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en evenmin dat hij tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van de primair ten laste gelegde moord.
Opzet
Verdachte heeft [naam slachtoffer 1] elf maal in zijn buik gestoken. De rechtbank is van oordeel dat dit handelen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht was op en geschikt was tot het doden van [naam slachtoffer 1] , zodat het niet anders kan dan dat het opzet van verdachte op de dood van [naam slachtoffer 1] gericht was. De rechtbank acht dit dan ook bewezen.
Gekwalificeerde doodslag?
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte, met geweld, de portemonnee en de telefoon van [naam slachtoffer 1] heeft weggenomen, en, om de uitvoering van die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of, om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van die goederen te verzekeren, [naam slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag.
3.3.2Feit 2 (Verlengde Willemsbrug)
De feiten
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 23 november 2003 omstreeks 05:30 uur op de openbare weg de slachtoffers [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] heeft bedreigd met een mes en daarbij om de afgifte van geld heeft gevraagd. Nadat [naam slachtoffer 3] aan verdachte een geldbedrag had gegeven, heeft verdachte het mes in de zij van [naam slachtoffer 3] gehouden en om meer geld gevraagd. [naam slachtoffer 2] heeft hierop zijn portemonnee met inhoud aan verdachte gegeven.
Nadat [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] waren weggerend, heeft verdachte de fiets van [naam slachtoffer 2] meegenomen.
Diefstal met geweld en/of afpersing
Naar het oordeel van de rechtbank komt uit de bewijsmiddelen naar voren dat de slachtoffers door geweld en bedreiging met geweld een geldbedrag en een portemonnee hebben afgegeven. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van het geldbedrag en de portemonnee de ten laste gelegde afpersing in overeenstemming is met de feiten. Nu de fiets van [naam slachtoffer 2] is weggenomen nadat de slachtoffers waren weggevlucht, is naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de fiets de ten laste gelegde diefstal voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld aan de orde.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met geweld en bedreiging met geweld op de openbare weg van een fiets van [naam slachtoffer 2] en dat verdachte [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] op de openbare weg heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met inhoud en een geldbedrag.
3.3.3Feit 3 (Binnenrotte)
De feiten
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 23 november 2003 omstreeks 05:45 uur slachtoffer [naam slachtoffer 4] , terwijl hij op de grond lag, in zijn rug heeft gestoken. Verdachte sommeerde [naam slachtoffer 4] daarbij de afgifte van zijn spullen. [naam slachtoffer 4] heeft zijn portemonnee, horloge en rugzak aan verdachte afgegeven, waarbij verdachte op hem in bleef steken.
Opzet
Verdachte heeft [naam slachtoffer 4] meermalen in zijn rug gestoken. De rechtbank is van oordeel dat dit handelen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht was op het toebrengen van dodelijk letsel aan [naam slachtoffer 4] , dat het niet anders kan dan dat het opzet van verdachte daar op was gericht. De rechtbank acht dit dan ook bewezen.
Gekwalificeerde doodslag?
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte met geweld [naam slachtoffer 4] goederen afhandig heeft gemaakt, en, om de uitvoering van die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, heef getracht die [naam slachtoffer 4] van het leven te beroven.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 3 ten laste gelegde poging tot gekwalificeerde doodslag.