In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, heeft de kantonrechter op 19 mei 2017 een eindvonnis gewezen na een eerder tussenvonnis. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A.M. Hilhorst, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, Hago Nederland B.V., vertegenwoordigd door mr. R.M. Dessaur. De kern van de zaak betreft de vraag of Hago aan de eiser een arbeidsovereenkomst moest aanbieden op het object UvA Roeterseiland, zoals voorgeschreven in artikel 38 lid 2 van de Schoonmaak CAO.
De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder een tussenvonnis van 21 oktober 2016, waarin Hago was toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Hago heeft geprobeerd dit tegenbewijs te leveren door de heer [K.] als getuige te horen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat Hago er niet in is geslaagd om aan de bewijsopdracht te voldoen. De verklaring van getuige [K.] bood onvoldoende steun voor de stelling dat de eiser tijdelijk op een ander object was geplaatst vanwege een verbouwing.
De kantonrechter heeft geconcludeerd dat Hago verplicht was om de eiser een arbeidsovereenkomst aan te bieden op het object UvA Roeterseiland, en dat deze verplichting gold per 1 mei 2015. De kantonrechter heeft de primaire vordering van de eiser toegewezen, inclusief een dwangsom van € 50,00 per dag bij niet-nakoming, met een maximum van € 5.000,00. Daarnaast is Hago veroordeeld tot betaling van achterstallig loon aan de eiser, met een wettelijke verhoging van 10% en wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid.
De uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hago is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de eiser zijn vastgesteld op een totaalbedrag van € 1.142,19.