ECLI:NL:RBROT:2017:5448

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juli 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
6057838
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over ontruiming na burgemeestersluiting en ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 juli 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Woningstichting Eendracht (hierna: Eendracht) en een gedaagde. Eendracht vorderde de ontruiming van een woning die door de gedaagde werd gehuurd, na een sluiting van de woning door de burgemeester van Rotterdam op grond van de Opiumwet. De gedaagde had de woning gehuurd sinds 16 juli 2006, maar na een politie-inval op 26 december 2016, waarbij drugs en wapens werden aangetroffen, werd de burgemeester genoodzaakt om de woning te sluiten. Eendracht ontbond de huurovereenkomst op 31 maart 2017, omdat de gedaagde geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om de overeenkomst vrijwillig op te zeggen na de sluiting.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juli 2017 heeft de gedaagde, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, betwist betrokken te zijn geweest bij de drugsactiviteiten en voerde aan dat hij gedurende een lange periode in Marokko verbleef. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet voldoende had aangetoond dat hij niet op de hoogte was van de situatie in de woning en dat de ontbinding van de huurovereenkomst door Eendracht rechtsgeldig was. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde de woning moest ontruimen en dat hij schadevergoeding moest betalen voor de periode dat hij de woning na de ontbinding onder zich hield.

De kantonrechter heeft de vordering van Eendracht toegewezen, met inachtneming van een ontruimingstermijn van veertien dagen na betekening van het vonnis. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.W. Langeler en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6057838 \ VV EXPL 17-217
uitspraak: 14 juli 2017
vonnis in kort geding van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Woningstichting Eendracht,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.M. Goeman,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [plaatsnaam],
gedaagde,
gemachtigde: mr. F. Çelen.
Partijen worden hierna aangeduid als “Eendracht” en “[gedaagde]”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van het exploot van dagvaarding van 23 juni 2017 met producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op 4 juli 2017. Namens Eendracht is verschenen de heer [S.], bestuurslid verhuurzaken, die is bijgestaan door
mr. Goeman. Namens [gedaagde] is mr. Çelen verschenen. Van hetgeen is verhandeld ter zitting heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3
De datum voor de uitspraak van dit vonnis is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Per 16 juli 2006 heeft [gedaagde] van Eendracht de woning aan de [straat-en plaatsnaam] (hierna: “het gehuurde”) gehuurd. Het huurreglement van Eendracht maakt onderdeel uit van de huurovereenkomst.
2.2
De politie heeft op 26 december 2016 een inval gedaan in het gehuurde, naar aanleiding van een melding van een man dat hij in het gehuurde tegen zijn wil was vastgehouden en bedreigd met een pistool. De politie trof gedurende de inval onder meer aan 14,36 kilogram hennep, 57 gram hasj en 1,02 kilogram cocaïne en attributen voor de handel in drugs zoals een digitale weegschaal, versnijdingsmiddelen en een koffiemolen, alsmede een verboden imitatie vuurwapen en een echt vuurwapen.
2.3
De burgemeester van Rotterdam heeft op grond van bovengenoemde constateringen op 15 februari 2017 bij partijen aangegeven dat hij voornemens is om het gehuurde op grond van artikel 13b Opiumwet voor de duur van zes maanden te sluiten.
2.4
Bij brief van 20 februari 2017 heeft Eendracht [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om de huurovereenkomst binnen veertien dagen vrijwillig op te zeggen. Van die mogelijkheid heeft [gedaagde] geen gebruik gemaakt.
2.5
De burgemeester van Rotterdam heeft het gehuurde bij besluit van 10 maart 2017 op grond van artikel 13b Opiumwet voor zes maanden gesloten. De sluiting ving aan op
13 maart 2017 en duurt tot 13 september 2017.
2.6
[gedaagde] heeft naar aanleiding van het besluit van de burgemeester een verzoek tot een voorlopige voorziening ingediend. De behandeling daarvan stond gepland op 11 april 2017. Vóór de zittingsdatum heeft [gedaagde] zijn verzoek ingetrokken.
2.7
Eendracht heeft de huurovereenkomst op 31 maart 2017 buiten rechte ontbonden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW.

3.De vordering

3.1
Eendracht heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bij wege van voorlopige voorziening [gedaagde] te veroordelen om:
I. het gehuurde binnen drie dagen na betekening van het te wijzen vonnis te ontruimen zoals in de dagvaarding omschreven;
II. aan Eendracht te betalen € 509,93 per maand als schadevergoeding voor elke ingegane maand of een gedeelte daarvan dat [gedaagde] na 13 maart 2017 het gehuurde onder zich houdt of heeft gehouden tot het moment van ontruiming, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat het bedrag opeisbaar is geworden tot de dag van algehele voldoening;
III. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2
Aan haar vordering legt Eendracht - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat de huurovereenkomst op 31 maart 2017 rechtsgeldig buiten rechte is ontbonden, zodat partijen zijn bevrijd van de daardoor getroffen verbintenissen en [gedaagde] gehouden is de woning te ontruimen.

4.Het verweer

[gedaagde] betwist dat hij betrokken is (geweest) bij drugs gerelateerde activiteiten in het gehuurde. Hij voert daartoe aan dat hij van eind juli 2016 tot eind februari 2017 in Marokko verbleef. Hij heeft de huissleutel aan niemand gegeven, aan niemand toestemming gegeven om gedurende zijn afwezigheid zijn woning om welke reden dan ook te betreden en hij heeft ook niemand in de gelegenheid gesteld om zijn woning binnen te gaan. Op hetgeen [gedaagde] verder heeft aangevoerd wordt hierna – indien van belang voor de beoordeling –
nog ingegaan.

5.De beoordeling

5.1
Tegen [gedaagde] wordt geen verstek verleend, nu hij door middel van zijn gemachtigde verschenen is in deze procedure. Hij was echter niet zelf aanwezig bij de mondelinge behandeling. Zijn gemachtigde heeft ter zitting om aanhouding verzocht, omdat de dagvaarding is betekend op het adres dat nu gesloten is en haar cliënt (daarom) niet weet van de mondelinge behandeling. De gemachtigde van [gedaagde] heeft daaraan toegevoegd dat haar cliënt haar eerder heeft laten weten dat hij graag zelf zijn zaak zou willen (mede) bepleiten bij de rechter. Zij heeft getracht [gedaagde] te bereiken om hem te informeren over de datum van de mondelinge behandeling, maar ze kreeg geen gehoor.
De deurwaarder heeft conform zijn verplichtingen op grond van het bepaalde in artikel
47 Rv een afschrift van de dagvaarding achter gelaten aan de woonplaats van [gedaagde] in een gesloten envelop. De achterliggende gedachte daarvan is om een redelijke zekerheid te bieden dat dat exploot degene voor wie het bestemd is bereikt. Weliswaar is het gehuurde thans gesloten, maar gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] niet in de gelegenheid was om – in overleg met de gemeente – zijn post op te halen of op een andere manier zijn post te verkrijgen. Dat hij er kennelijk voor heeft gekozen om gedurende een lange periode van die mogelijkheid geen gebruik te maken, komt voor zijn eigen risico. Hij heeft evenmin aan Eendracht een ander adres opgegeven waar hij zijn post wilde ontvangen. Bovendien heeft de gemachtigde van [gedaagde] desgevraagd verklaard dat zij al sinds maart 2017 geen contact meer heeft gehad met [gedaagde] en ook haar pogingen om hem in het kader van deze mondelinge behandeling te bereiken zijn vruchteloos gebleken. Dat de dagvaarding, die op zich correct is uitgebracht, [gedaagde] niet heeft bereikt komt, als gezegd, voor zijn risico. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de zaak aan te houden en zal overgaan tot een inhoudelijke beoordeling.
5.2
Artikel 254 Rv bepaalt dat in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad vereist is, de voorzieningenrechter bevoegd is deze te geven. Het beoordelingskader wordt gevormd door de vraag naar de urgentie van en de prognose ten aanzien van de gevraagde voorzieningen, in samenhang bezien met de afweging van de belangen van partijen.
5.3
[gedaagde] betwist het spoedeisend belang van de onderhavige vordering, omdat het gehuurde thans ‘toch is gesloten en de sluiting nog tot 13 september 2017 voortduurt’. Eendracht voert in reactie daarop (onbetwist) aan dat het gehuurde thans nog steeds is onttrokken aan haar woningvoorraad, terwijl er wachttijden gelden voor een dergelijke woning en dat de gemeente welwillend is om mee te werken aan een tussentijdse ontruiming en nadien aan een opheffing van de sluiting. De route om thans via een kort geding te komen tot eerdere ontruiming dan tegen het einde van de burgemeestersluiting van het gehuurde, met als beoogd gevolg dat de woning aan een ander kan worden verhuurd, strookt met de bedoeling van de wetgever die blijkt uit de wetsgeschiedenis van artikel 7:231 lid 2 BW.
5.4
Vast staat dat het gehuurde op grond van artikel 13b Opiumwet op 13 maart 2017 is gesloten voor de duur van zes maanden. Dat enkele feit rechtvaardigt de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst door Eendracht op grond van artikel 7:231 lid 2 BW. Eendracht hoeft niet aan te tonen dat sprake is van een tekortkoming van [gedaagde]. Voor zover [gedaagde] met zijn verweer dat hij niets wist van de situatie in het gehuurde en ook niemand gelegenheid heeft geboden om zijn woning voor strafbare feiten te gebruiken, heeft bedoeld de juistheid van het besluit tot sluiting te betwisten, heeft te gelden dat dit besluit niet ter beoordeling staat in deze procedure. Dáárvoor staat immers een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang open, waarvan [gedaagde] ook gebruik (heeft) (ge)maakt. Evenmin is vereist dat het bevel tot sluiting onherroepelijk is, zodat een (mogelijk) lopende beroepschriftprocedure aan de rechtsgeldigheid van de ontbinding niet in de weg staat. Bij dit alles wordt nog overwogen dat [gedaagde] zich op grond van artikel 7:213 BW als goed huurder dient te gedragen. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft hij aan die verplichting niet voldaan gelet op het feit dat hij gedurende de zeer lange periode van afwezigheid, te weten 7 maanden, kennelijk op geen enkele wijze toezicht heeft laten houden op zijn woning. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter staat de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst aldus vast.
5.5
Uit het verweer van [gedaagde] begrijpt de kantonrechter verder dat hij zich er op beroept dat het uitoefenen van de bevoegdheid van Eendracht om de huurovereenkomst op grond van artikel 7:231 lid 2 BW te ontbinden buitenproportioneel is. Daartoe voert hij aan dat hij op leeftijd is en zich altijd als goed huurder heeft gedragen (altijd op tijd de huur heeft betaald, de woning goed heeft onderhouden en nooit waarschuwingen heeft gehad). Gesteld noch gebleken is echter dat Eendracht door gebruikmaking van haar ontbindingsbevoegdheid misbruik heeft gemaakt van enig recht. Eendracht is, zoals onbetwist vast staat, een instelling toegelaten krachtens artikel 19 van de Woningwet. Op grond daarvan heeft zij onder meer te waken voor de leefbaarheid in de wijken waarin haar woningen gelegen zijn. Een feitelijke beëindiging van het gebruik van de woning door [gedaagde] beantwoordt aan dat doel. Dat behoeft naar het voorlopig inzicht van de kantonrechter niet te wijken voor de huurgeschiedenis van [gedaagde]. Daarbij komt dat [gedaagde], kennelijk, slechts een beperkte periode per jaar van de woning gebruik maakt.
5.6
Voor zover [gedaagde] met zijn stelling dat er ook nog twee minderjarige kinderen staan ingeschreven op het adres [straat-en plaatsnaam], en hij niet in aanmerking komt voor een urgentie voor een andere woning, een beroep heeft willen doen op de (beperkende werking van de) redelijkheid en billijkheid, wordt het volgende overwogen. Niet is gesteld of gebleken dat de betreffende kinderen ook werkelijk in het gehuurde hebben gewoond voor de sluiting. Dat is ook niet aannemelijk omdat vast staat dat [gedaagde] van 31 juli 2016 tot 27 februari 2017 niet in Nederland verbleef, maar in Marokko. Het (woon) belang van de kinderen is dan ook niet uit de verf gekomen, zodat daarmee alleen al om die reden geen rekening kan worden.
5.7
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen acht de kantonrechter het voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geconcludeerd dat de buitengerechtelijke ontbinding door Eendracht een einde aan de huurovereenkomst heeft gemaakt. Daaraan is verbonden de verplichting voor [gedaagde] om het gehuurde op grond van artikel 7:224 lid 1 weer ter beschikking aan Eendracht te stellen. Dat heeft hij nagelaten. De gevorderde ontruiming zal in deze procedure daarom worden toegewezen, met dien verstande dat de ontruimingstermijn wordt vastgesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
5.8
Ook de gevorderde schadevergoeding (betaling van € 509,93 per maand tot ontruiming) zal gelet op artikel 7:225 BW worden toegewezen, zij het vanaf 31 maart 2017 omdat de buitengerechtelijke ontbinding per die datum heeft plaatsgevonden. De gevorderde rente, die niet afzonderlijk is betwist, zal eveneens worden toegewezen.
5.9
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
bij wijze van voorlopige voorziening,
veroordeelt [gedaagde] om de woning aan de [straat-en plaatsnaam] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege hem daar bevinden en de woning met overhandiging van de sleutels ter beschikking van Eendracht te stellen;
veroordeelt [gedaagde] om tegen kwijting aan Eendracht te betalen € 509,93 voor iedere ingegane maand of een gedeelte daarvan dat [gedaagde] na 31 maart 2017 de hierboven genoemde woning onder zich houdt of heeft gehouden tot het moment van ontruiming, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag dat het bedrag opeisbaar is geworden tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de kant van Eendracht vastgesteld op € 470,00 aan griffierecht, € 99,21 aan dagvaardingskosten en € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde, en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op € 75,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Langeler en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
703