In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een notarisorganisatie, en verweerder, het Bureau Financieel Toezicht (BFT). Eiseres had een aanvraag ingediend voor ontheffing van de verplichting om een samenstellingsverklaring bij de kwartaalcijfers over het derde kwartaal van 2016 tot en met het vierde kwartaal van 2017 te overleggen. Het BFT heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet voldeed aan de solvabiliteitseisen die in het beleid zijn vastgesteld. De rechtbank heeft de afwijzing van het BFT getoetst aan de geldende wet- en regelgeving en het beleid van het BFT.
De rechtbank overweegt dat het BFT beleidsvrijheid heeft bij de beoordeling van verzoeken om ontheffing en dat de toepassing van deze bevoegdheid terughoudend moet worden getoetst. Eiseres betwistte de berekening van de solvabiliteit door het BFT, dat achtergestelde leningen als schulden heeft aangemerkt, waardoor de solvabiliteit op 13% uitkwam. Eiseres stelde dat deze leningen niet als schulden moeten worden gerekend, maar als eigen vermogen. De rechtbank oordeelt echter dat het BFT in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de achtergestelde leningen als schulden te beschouwen, conform de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank concludeert dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor de ontheffing en dat het BFT de aanvraag terecht heeft afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het BFT. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.