ECLI:NL:RBROT:2017:536

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2017
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
516100
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van een vechtscheiding

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 januari 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van vier minderjarigen, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat de ouders een verbeten strijd voeren over de omgang met de kinderen, wat volgens de Raad de ontwikkeling van de minderjarigen ernstig bedreigt. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de Raad onvoldoende heeft gemotiveerd hoe deze strijd de ontwikkeling van de kinderen daadwerkelijk in gevaar brengt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder een zorgzame en pedagogisch vaardige ouder is, en dat er geen concrete signalen zijn dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad afgewezen, omdat niet is voldaan aan de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft benadrukt dat de ouders, ondanks hun conflicten, goed voor hun kinderen willen zorgen en dat er geen aanwijzingen zijn dat de kinderen in een onveilige situatie verkeren. De beslissing van de kinderrechter is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/516100 / JE RK 16-3785
datum uitspraak: 19 januari 2017

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2] ,

geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 2] ,

[minderjarige 3] ,

geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 3] , en

[minderjarige 4] ,

geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 4] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 6 december 2016, ingekomen bij de griffie op 7 december 2016;
- het gewijzigde verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 9 december 2016, ingekomen bij de griffie op 12 december 2016;
- het verweerschrift van de moeder van 30 december 2016, ingekomen bij de griffie op
2 januari 2017.
Op 5 januari 2017 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- [minderjarige 1] , die apart is gehoord;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Erkens;
- de vader, [naam] , als informant;
- de vertegenwoordigster van de Raad, mevrouw [naam] ;
- de vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, hierna te noemen de GI, de heer [naam] .

De feiten

Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] verzocht voor de duur van twaalf maanden.
De Raad heeft zijn verzoek ter zitting als volgt toegelicht. De bedreigde ontwikkeling bestaat uit een instabiele en spanningsvolle opvoedomgeving waarin de problematische ouder- en ex-partnerrelatie de boventoon voeren. De kinderen zijn getuige van de strijd tussen de ouders en hebben last van de spanningen. Het lukt de ouders niet om tot communicatie en gezamenlijke afspraken te komen. Om de strijd te verminderen staat de vader open voor begeleide omgang. Een neutraal tussenpersoon is naar de mening van de Raad noodzakelijk om zicht op de situatie te houden. Daarnaast kan ‘Kinderen uit de Knel’ worden ingezet om de ouders te leren op een onbelaste wijze met elkaar te communiceren.

Het standpunt van de GI

De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het verzoek van de Raad en heeft daaraan toegevoegd dat de zorgen voornamelijk betrekking hebben op de overdrachtsmomenten van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . De GI heeft uitvoerig onderzoek gedaan bij alle betrokken instanties en BB+ van Stek ingezet. Op basis daarvan deelt de GI de zorgen van de moeder over de vader niet.

Het standpunt van belanghebbende

Door de advocaat van de moeder zijn pleitaantekeningen overgelegd waarin kort en zakelijk het volgende wordt aangevoerd. De moeder maakt zich zorgen om de veiligheid van de kinderen bij de vader. Zij is niet tegen onbegeleide omgang, mits het veilig en verantwoordelijk is en dat is het op dit moment niet. De zorgen van de moeder worden door verschillende instanties, zoals Save en CJG [plaats] , onderschreven en de moeder wordt zelfs geadviseerd het contact met de vader te verbreken. De afgelopen periode is met de betrokkenheid van de jeugdbeschermer in het vrijwillig kader geen zicht gekomen op de veiligheid van de kinderen bij de vader. Over de pedagogische vaardigheden van de moeder bestaan geen zorgen en bovendien wordt door geen enkele betrokken instantie zorgelijke signalen waargenomen bij de kinderen. Alleen de spanningen als gevolg van de omgang vormen de grond voor de ondertoezichtstelling. Daarom stelt de moeder dat geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Daarnaast heeft de moeder altijd open gestaan voor hulp en deze hulp aanvaardt. Het verzoek van de Raad moet om bovengenoemde redenen afgewezen worden. Subsidiair verzoekt de moeder om de beslissing omtrent de omgang af te wachten en meer subsidiair de ondertoezichtstelling te beperken tot [minderjarige 3] en [minderjarige 4] .

Het standpunt van informant

De vader heeft ter zitting naar voren gebracht in te stemmen met het verzoek van de Raad, zodat een derde kan meekijken naar de gemaakte afspraken en om de conflicten daaromtrent te kunnen voorkomen. De informatie die door de moeder naar voren is gebracht is erg eenzijdig en niet recent. Daarnaast haalt hij en brengt hij de kinderen in aanwezigheid van een derde om verdere strijd te verhinderen.

De beoordeling

Op grond van artikel artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover hier van belang, kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd.
In zijn arrest van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:295) heeft de Hoge Raad geoordeeld
dat niet uitgesloten is dat het opleggen van de maatregel van ondertoezichtstelling gerechtvaardigd kan zijn wanneer het ontbreken van een omgangsregeling of juist het bestaan ervan, dan wel de conflicten of problemen bij het tot stand brengen of het uitvoeren van een omgangsregeling zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen. In een dergelijk geval moeten aan de motivering van de toewijzing hoge eisen gesteld worden.
In het raadsrapport heeft de Raad het volgende overwogen
Er is sprake van een zodanig ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige 4] , [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] dat een kinderbeschermingsmaatregel nodig is in de vorm van een ondertoezichtstelling. Deze maatregel acht de Raad ook voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] nodig, omdat beiden deel uit maken van een dezelfde opvoedsituatie als hun zusjes [minderjarige 4] en [minderjarige 3] en zij evenzeer te maken hebben met de onrust. De bedreiging bestaat voornamelijk uit een instabiele en spanningsvolle opvoedomgeving waarin de problematische ouder- en expartnerrelatie de boventoon voeren. De kinderen zijn getuige van de strijd en conflicten geweest tussen ouders. Ouders zijn door hun onderlinge strijd niet in staat gebleken de kinderen buiten hun strijd te houden en hun belangen voorop te stellen. Ouders beschuldigen elkaar van de ontstane situatie en diskwalificeren elkaar als ouder, waardoor een constructieve communicatie en goede omgangsregeling onvoldoende op gang kan komen. Tevens ontbreekt de samenwerking tussen de ouders en staan zij op alle vlakken lijnrecht tegenover elkaar. Zij stellen zich volhardend hierin op en hebben tot nu toe laten zien onvoldoende in staat te zijn om op eigen kracht de huidige situatie ten positieve te veranderen, aldus de Raad.
Ter zitting heeft de raadsvertegenwoordiger toegelicht dat er sprake is van een vechtscheiding en dat dit onrust met zich brengt voor de kinderen. Van kindeigen-problematiek lijkt geen sprake, maar er zou wel hechtingsproblematiek kunnen ontstaan bij de minderjarigen.
Hoewel vaststaat dat de moeder en de vader een verbeten strijd voeren over de omgang tussen de vader en de twee jongste kinderen, heeft de Raad naar het oordeel van de kinderrechter ontoereikend gemotiveerd hoe deze strijd de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Dat de strijd tussen de ouders over de omgang onrust oplevert en dat mogelijk hechtingsproblematiek kan ontstaan, levert geen toereikende motivering op voor het opleggen van de maatregel van ondertoezichtstelling. Ook de stelling van de Raad dat de minderjarigen opgroeien in een instabiele en spanningsvolle opvoedomgeving, acht de kinderrechter onvoldoende onderbouwd. Zo heeft [naam] , jeugd- en gezinscoach, blijkens de raadsrapportage juist gemeld dat de moeder – los van de stress die wordt veroorzaakt door de strijd met de vader – een pedagogisch vaardige en liefdevolle moeder is, die haar kinderen zeer goed verzorgt. Dat beeld wordt, zo valt ook op maken uit het raadsrapport, bevestigd door het bezoek dat de raadsonderzoeker aan de moeder heeft gebracht. Verder heeft [naam] jeugdbeschermer ter zitting nog eens bevestigd dat beide ouders het goed voor hebben met hun kinderen, en dat hij zich geen zorgen maakt over de veiligheid van de twee jongste kinderen bij de vader. Ook van andere concrete signalen, bijvoorbeeld van de school van de minderjarigen of van de huisarts, waaruit zou kunnen blijken dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd is niet gebleken. Dat de ouders kennelijk (nog) niet in staat zijn om in het belang van hun kinderen op volwassen wijze te communiceren en de overdrachtsmomenten ontspannen te laten verlopen, is zorgelijk te noemen, maar rechtvaardigt niet de conclusie dat voldaan is aan de wettelijke gronden om een ondertoezichtstelling te kunnen opleggen.
Verder is de kinderrechter niet gebleken dat de moeder als gezagdragende ouder niet de zorg accepteert die nodig is voor de minderjarigen. De Raad heeft weliswaar gesteld dat volgens de school van [minderjarige 2] de moeder onvoldoende bereid is om hulp voor [minderjarige 2] te accepteren, maar die stelling wordt door de school van [minderjarige 2] weerlegd in de brieven en e-mails die de moeder van de school van [minderjarige 2] heeft overgelegd.
Het grootste punt van discussie lijkt op dit moment de vraag wanneer en op welke wijze de vader omgang kan hebben met de twee jongste minderjarigen, maar inmiddels heeft de vader de rechtbank verzocht om een omgangsregeling vast te stellen, welk verzoek – zoals ter zitting is gebleken – op 30 januari 2017 door de rechter zal worden behandeld.
Nu, zoals hiervoor is vastgesteld, niet is voldaan aan de wettelijke gronden om een ondertoezichtstelling uit te kunnen spreken, zal de kinderrechter het verzoek van de Raad afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek van de Raad betreffende de ondertoezichtstelling.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. de Gans, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.J. Kraaijeveld als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.