In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 januari 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van vier minderjarigen, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat de ouders een verbeten strijd voeren over de omgang met de kinderen, wat volgens de Raad de ontwikkeling van de minderjarigen ernstig bedreigt. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de Raad onvoldoende heeft gemotiveerd hoe deze strijd de ontwikkeling van de kinderen daadwerkelijk in gevaar brengt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder een zorgzame en pedagogisch vaardige ouder is, en dat er geen concrete signalen zijn dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad afgewezen, omdat niet is voldaan aan de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft benadrukt dat de ouders, ondanks hun conflicten, goed voor hun kinderen willen zorgen en dat er geen aanwijzingen zijn dat de kinderen in een onveilige situatie verkeren. De beslissing van de kinderrechter is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.