In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 juni 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser, wonende te Kampenhout, België, en de besloten vennootschap Global Foundation Europe B.V. De procedure betrof de betaling van griffierecht, waarbij de eiser tweemaal was gedagvaard als gevolg van een fout aan zijn zijde. De rechtbank constateerde dat het griffierecht niet tijdig was voldaan, wat volgens de wet zou leiden tot ontslag van de gedaagde van de instantie. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. T. Kressin, voerde aan dat er sprake was van een onoverzichtelijke administratieve situatie en interne miscommunicatie, wat had geleid tot de vertraging in de betaling van het griffierecht. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser, als initiatiefnemer van de procedure, verantwoordelijk was voor het tijdig voldoen van het griffierecht. De omstandigheden die door de eiser werden aangevoerd, werden niet als voldoende geacht om de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toe te passen. De rechtbank besloot daarom de gedaagde te ontslaan van de instantie en de eiser te veroordelen in de proceskosten, die op nihil werden begroot. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de eiser en zijn advocaat om tijdig aan de wettelijke vereisten te voldoen, ongeacht de interne complicaties binnen het kantoor van de advocaat.