ECLI:NL:RBROT:2017:5336

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juli 2017
Publicatiedatum
11 juli 2017
Zaaknummer
10/732048-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een kapotte bierfles in Rotterdam

Op 5 juli 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 22 januari 2015, waarbij de verdachte het slachtoffer midden op straat aanviel met een kapotte bierfles. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen in de hals gestoken, wat leidde tot meerdere steekwonden. Tijdens de rechtszitting op 21 juni 2017 heeft de officier van justitie, mr. E. Baars, gevorderd tot bewezenverklaring van het feit en een gevangenisstraf van 22 maanden geëist. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de poging tot doodslag niet bewezen kon worden, maar dat de verdachte wel degelijk de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard, wat resulteerde in de bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die een schadevergoeding van € 1.637,45 heeft gevorderd, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 5 juli 2017.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/732048-16
Datum uitspraak: 5 juli 2017
Verstek
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] te [woonplaats verdachte] .

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 juni 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Baars heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De verdachte heeft het slachtoffer meermalen in de hals gestoken met een kapotte bierfles. Het in de hals steken met een scherp voorwerp is in potentie dodelijk voor het slachtoffer. De handelingen van de verdachte leveren dan ook een poging tot doodslag op. Gelet op het letsel van het slachtoffer is de verklaring van de verdachte, dat het letsel mogelijk veroorzaakt is door zijn grote ring met een leeuwenkop, volstrekt ongeloofwaardig.
4.1.2.
Beoordeling
Op 22 januari 2015 is de aangever in conflict geraakt met de verdachte. De aangever verklaart dat na een woordenwisseling de verdachte op hem af kwam met een kapotte bierfles in zijn hand en vervolgens stekende bewegingen maakte in de richting van zijn hals. De aangever heeft daarbij meerdere steekverwondingen in zijn rechterhals opgelopen. De verdachte heeft bij de politie wisselend verklaard over het verloop van de gebeurtenis en de gebruikte geweldshandelingen. Hij heeft verklaard met de aangever in gevecht te zijn geraakt waarbij over en weer geslagen is. Echter ontkent de verdachte de aangever te hebben gestoken met het bierflesje en verklaart een bierflesje kapot te hebben gemaakt op de grond en te hebben gegooid naar de aangever.
Gelet op het voorgaande, met name de verklaring van de aangever, de verklaring van de verdachte dat hij, verdachte, een kapot bierflesje in zijn hand heeft gehad, het letsel van de aangever dat door de forensisch arts wordt omschreven als steekverwondingen en de bloedspatten die door de politieagenten ter plaatse zijn aangetroffen stelt de rechtbank vast dat de verdachte de aangever meermalen in zijn hals heeft gestoken. Het door de verdachte geschetste scenario, inhoudende dat het letsel van de aangever veroorzaakt kan zijn door de grote ring met een leeuwenkop die de verdachte om zijn vinger zou hebben gehad, acht de rechtbank onaannemelijk.
De rechtbank is van oordeel dat de impliciet primair poging tot doodslag niet bewezen kan worden verklaard. Door het steken in de hals van de aangever zijn vrij oppervlakkige verwondingen toegebracht. Exacte gegevens met betrekking tot de diepte van de steekwonden en de afstand tussen dader en slachtoffer ten tijde van het steekincident ontbreken. Bij deze stand van zaken zijn er onvoldoende gegevens voorhanden om vast te stellen of de handelingen van verdachte de aanmerkelijke kans met zich brachten dat het slachtoffer hierdoor het leven zou laten, laat staan dat verdachte een dergelijk kans bewust heeft aanvaard. Aldus kan niet bewezen worden dat verdachte opzet heeft gehad – ook niet in voorwaardelijke vorm – op de dood van het slachtoffer.
Naar het oordeel van de rechtbank roept het steken met een puntig voorwerp in de hals, naar algemene ervaringsregels wel de aanmerkelijk kans in het leven dat hierdoor zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer wordt toegebracht. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank deze aanmerkelijke kans bewust aanvaard. De rechtbank acht derhalve het impliciet subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, te weten een poging tot zware mishandeling.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is het impliciet subsidiair tenlastegelegde feit. Niet bewezen is het impliciet primair tenlastegelegde feit.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Hij op of omstreeks 22 januari 2015 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
meermalen, althans éénmaal (met kracht) met een kapotte bierfles, althans een
scherp voorwerp, die [naam slachtoffer] in de hals en/of nek heeft gestoken, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich midden op straat in Rotterdam schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van het slachtoffer. Hij heeft het slachtoffer aangevallen met een kapotte bierfles en hem daarmee meermalen in zijn hals gestoken. Voor het slachtoffer moet deze situatie zeer bedreigend zijn geweest. Het slachtoffer heeft daarbij meerdere steekwonden in zijn hals opgelopen waaraan hij een litteken heeft overgehouden. Het steken had echter ook andere, ernstigere, gevolgen kunnen hebben. Door aldus te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, dat de gevolgen van hetgeen hem is overkomen langdurig met zich zal blijven dragen. Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring van het slachtoffer heeft hij nog lang na het incident psychische en lichamelijke problemen ondervonden. Dergelijke feiten zorgen bovendien voor onrust en een onveilig gevoel in de maatschappij.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 mei 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank zal evenwel een aanmerkelijk lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist, omdat zij, in tegenstelling tot de rechtbank, wel tot een bewezenverklaring komt van de impliciet primair ten laste gelegde poging doodslag, en haar eis daarop heeft gebaseerd.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte rechtspersoon in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 2 februari 2015 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 2 februari 2015 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim twee jaar en vijf maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van zeven maanden. De rechtbank zal hiermee rekening houden bij de vaststelling van de omvang van de op te leggen straffen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 512,45 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.125,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij genoegzaam is onderbouwd, zowel wat de materiële als de immateriële schade betreft, zodat de totale vordering in beginsel kan worden toegewezen.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van het gehele gevorderde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente.
8.2.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht, de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 22 januari 2015.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.637,45, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2015 en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 1.637,45 (zegge: duizendzeshonderd en zevendertig euro en vijfenveertig eurocent), bestaande uit € 512,45 aan materiële schade en € 1.125,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.637,45 (zegge: duizendzeshonderd en zevenendertig euro en vijfenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.637,45 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
26 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. F.W.H. van den Emster en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Ihataren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 juli 2017.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Hij op of omstreeks 22 januari 2015 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
meermalen, althans éénmaal (met kracht) met een kapotte bierfles, althans een
scherp voorwerp, die [naam slachtoffer] in de hals en/of nek heeft gestoken, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht