In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 juli 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 99.150,00. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd. De verdachte is echter partieel vrijgesproken voor het witwassen van een ander geldbedrag van € 41.205,00, dat in zijn woning was aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist dat dit bedrag in zijn woning lag, en dat hij daarom niet kon worden veroordeeld voor het voorhanden hebben van dit bedrag.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 april 2014 in Rotterdam en/of Amsterdam de werkelijke aard, herkomst en vindplaats van de geldbedragen heeft verborgen, terwijl hij wist of had moeten vermoeden dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank heeft daarbij de omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar voor de behandeling van de zaak, wat heeft geleid tot een milder oordeel over de op te leggen straf.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank beslist over de in beslag genomen geldbedragen, waarbij het bedrag van € 41.205,00 niet verbeurd is verklaard omdat de verdachte daarvan is vrijgesproken.