ECLI:NL:RBROT:2017:5291

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
10 juli 2017
Zaaknummer
C/10/527070 / KG ZA 17-517
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontruiming van een woning na ontbinding van de huurovereenkomst

In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door [eiser] tegen de stichting Vestia. [eiser] huurt sinds 29 mei 2013 een woning van Vestia. Na een brand in de woning op [datum], heeft de kantonrechter op 10 maart 2017 de huurovereenkomst ontbonden en [eiser] veroordeeld tot ontruiming van de woning. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Vestia heeft vervolgens de ontruiming aangekondigd voor 7 juni 2017. [eiser] heeft in dit kort geding gevorderd om Vestia te verbieden gebruik te maken van de ontruimingsbevoegdheid, in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep dat [eiser] heeft ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen. De rechter oordeelt dat het spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening niet ter discussie staat, gezien de aangekondigde ontruiming. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen juridische of feitelijke misslagen zijn in het vonnis van de kantonrechter. De rechter heeft de argumenten van [eiser] tegen de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming niet overtuigend geacht. De rechter heeft geconcludeerd dat [eiser] zich niet als een goed huurder heeft gedragen, wat de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De vordering van [eiser] is afgewezen en [eiser] is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK [woonplaats]

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/527070 / KG ZA 17-517
Vonnis in kort geding van 6 juni 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. N. Claassen te Schiedam,
tegen
de stichting
STICHTING VESTIA,
gevestigd te [woonplaats] ,
gedaagde,
verschenen bij [eiser] bedrijfsjurist mr. [persoon 1] .
Partijen zullen hierna [eiser] en Vestia genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de conclusie van antwoord van Vestia,
  • de mondelinge behandeling ter openbare zitting van 31 mei 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] huurt sinds 29 mei 2013 van Vestia zelfstandige woonruimte aan de [adres] te [woonplaats] (verder: het gehuurde).
2.2.
Op [datum] heeft er een brand in het gehuurde plaatsgevonden.
2.3.
Bij vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te [woonplaats] , van 10 maart 2017, dat is verbeterd bij vonnis van 14 april 2017, (verder: het vonnis) is onder meer de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden met veroordeling van [eiser] tot ontruiming van het gehuurde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.4.
Rechtsoverwegingen 4.2 tot en met 4.5 van het vonnis luiden:
“4.2 De brand van [datum] is de spreekwoordelijke druppel die de emmer heeft doen
overlopen. Daarbij wordt voor juist aangenomen dat de brand is ontstaan doordat [eiser] in [eiser] slaapkamer een kaars aangestoken heeft en deze is vergeten uit te blazen toen [eiser] wegging. Dat dit de oorzaak van de brand is, is inderdaad niet onderzocht, maar [eiser] heeft zowel tegen de politie (zie 2.8) als tegen een medewerker van Vestia (zie 2.9) verklaard dat het zo is gegaan. Gelet op deze verklaringen van [eiser] was er geen aanleiding om de oorzaak van de brand nader te onderzoeken. Aan de stelling van [eiser] dat de woorden bij [eiser] in de mond zijn gelegd wordt geen waarde gehecht. Dat dit zo is blijkt namelijk nergens uit. Het kan zo zijn dat [eiser] zoals [eiser] aanvoert laag intelligent is en makkelijk beïnvloedbaar, maar dit betekent niet dat alles wat [eiser] zegt met een korreltje zout genomen moet worden en dat [eiser] daar ‘zomaar’ op terug kan komen. Het is daarnaast ook volstrekt onaannemelijk dat de politie, toen [eiser] kort na de brand aantrof, in plaats van aan [eiser] te vragen: ‘Wat is er gebeurd?’, tegen [eiser] zei: ‘U heeft zeker in uw slaapkamer een kaars aangestoken en bent deze vergeten uit te blazen toen u wegging?’ (waarop [eiser] dan ja gezegd zou hebben).
4.3
De buren van [eiser] hebben met hun [kind] van drie na de brand vier uur in het ziekenhuis gezeten omdat hij te veel rook had binnengekregen. [eiser] lijkt niet in te zien hoe ernstig dit is en hoe deze gebeurtenis de hiervoor genoemde spreekwoordelijke druppel is in een op dat moment al (uiterst) gespannen relatie met de buren. Uit niets blijkt dat [eiser] de brand met opzet veroorzaakt heeft, maar ook bij een per ongeluk ontstane brand in het huis van [eiser] , mag enig medeleven met het ‘lot’ van de buren verwacht worden. Van dit medeleven geeft [eiser] geen blijk, sterker nog: [eiser] ontkent [eiser] aandeel in de brand en houdt nu, ondanks het feit dat ze twee keer anders heeft verklaard, vol dat ze niets met het ontstaan van de brand te maken heeft. Dat dit niet de eerste brand is in een woning van [eiser] , het gebrek aan zelfinzicht en het gebrek aan medeleven met de buren, maken het aannemelijk dat de buren van [eiser] als een gevaar zijn gaan zien. Dat, in combinatie met het hierna te bespreken gedrag van [eiser] , maakt de positie van [eiser] in de buurt niet langer houdbaar.
4.4
Dat [eiser] zich ogenschijnlijk niets aantrekt van wat (ook) de buren is overkomen, past in het beeld dat uit de in deze zaak overgelegde stukken naar voren komt, namelijk dat [eiser] , zoals het staat in het politierapport van 21 april 2016 (zie 2.7), ‘onaangepast gedrag vertoont en niet bereid is dit te veranderen.’ Er is onder de vaststaande feiten uitgebreid geciteerd uit de overgelegde stukken om een beeld te schetsen van wat er de afgelopen jaren allemaal is gebeurd. De stelling van [eiser] dat alleen de naaste buren klagen strookt niet met de opmerking van de wijkagent in de brief van de politie van 24 mei 2016 (zie 2.8) waarin het gaat om meldingen door ‘omwonenden’, die ‘meldingsmoe zijn en de overlast incasseren’. Ook al zouden echter alleen de naaste buren van [eiser] klagen, dan betekent dit niet per definitie dat aan die klachten geen waarde gehecht kan worden (nog los van het feit dat naaste buren in het algemeen het meeste last van overlastgevende buren zullen ondervinden) Mogelijk overdrijft de buurvrouw in [eiser] verklaring van 18 juli 2016 (zie 2.10) enigszins of is [eiser] visie inmiddels gekleurd door wat er allemaal is gebeurd, maar ook met dat in gedachten blijft de situatie voldoende ernstig. Het door de buren beschreven gedrag van [eiser] wordt daarnaast ook bevestigd door de politie, die uit eigen waarneming bijvoorbeeld constateert dat
‘mevrouw [eiser] de deur opende en rochelde met tandpasta naar de politiemedewerkers’ en
dat ‘de radio hard stond in de woning en dat het niet mogelijk was om met [eiser] een gesprek aan te gaan’ (brief politie 21 april 2016, zie 2.7).
4.5
De voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leiden de kantonrechter tot het oordeel dat [eiser] zich niet als goed huurder gedraagt. Daarmee schiet [eiser] tekort in de nakoming van de huurovereenkomst. Er is daarom aanleiding die huurovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter begrijpt dat [eiser] belang bij behoud van de woning heeft, maar dit belang weegt niet op tegen het belang van Vestia, namelijk zorgen voor een leefbare omgeving voor [eiser] huurders.”
2.5.
[eiser] heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
2.6.
Vestia heeft het vonnis aan [eiser] doen betekenen en ontruiming van het gehuurde aangezegd. Deze ontruiming is gepland op 7 juni 2017.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - :
primair:
Vestia met onmiddellijke ingang te verbieden om gebruik te maken van [eiser] ontruimingsbevoegdheid, in afwachting van een arrest in de opgestarte appelprocedure;
subsidiar:
Vestia te verbieden om gebruik te maken van [eiser] ontruimingsbevoegdheid gedurende een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn;
Dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van Vestia in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Vestia voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening staat tussen partijen niet ter discussie en volgt uit de aangezegde ontruiming van het gehuurde.
4.2.
Het primair en subsidiair gevorderde strekt tot schorsing van de executie van het vonnis. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.3.
[eiser] stelt niet dat na de uitspraak van het vonnis feiten zijn voorgevallen of aan het licht gekomen op grond waarvan door de executie van het vonnis een noodtoestand zal ontstaan. Wel stelt [eiser] dat ontruiming van het gehuurde misbruik van bevoegdheid oplevert, omdat sprake is van juridische en/of feitelijke misslagen in het vonnis, te weten
I. dat ten onrechte overwogen is dat Vestia d.d. 20 november 2014 een schrijven aan [eiser] zou hebben geschreven waarin gewaarschuwd zou zijn voor overlast,
II. dat ten onrechte overwogen is dat gelet op mededelingen van [eiser] voor juist aangenomen kan worden dat de brand d.d. [datum] ontstaan zou zijn doordat [eiser] in [eiser] slaapkamer een kaars aangestoken zou hebben en deze zou zijn vergeten uit te blazen toen [eiser] wegging,
III. dat ten onrechte overwogen is dat gelet op uitlatingen van [eiser] tegen de politie en een medewerker van Vestia geen nader onderzoek naar de brand nodig was,
IV. dat ten onrechte overwogen is dat geen waarde gehecht behoeft te worden aan de stelling van [eiser] dat [eiser] woorden in de mond gelegd zijn, omdat dit nergens uit zou blijken,
V. dat ten onrechte overwogen is dat de positie van [eiser] in de buurt, gelet op meerdere branden in [eiser] woning, een gebrek aan zelfinzicht en gebrek aan medeleven met de buren met zich brengen dat klagers [eiser] als een gevaar zijn gaan zien, wat maakt dat de positie van [eiser] in de buurt niet langer houdbaar is,
VI. dat ten onrechte overwogen is dat de stelling van [eiser] dat alleen naaste buren klagen niet zou stroken met de opmerking van de wijkagent in het schrijven d.d. 24 mei 2016,
VII. dat ten onrechte overwogen is dat de onder punt 4.2 tot en met 4.4 van het vonnis genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, dienen te leiden tot het oordeel dat [eiser] zich niet als goed huurder gedraagt, hetgeen ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt,
VIII. dat ten onrechte overwogen is dat het belang van [eiser] bij behoud van [eiser] woning niet opweegt tegen het belang van Vestia,
IX. dat ten onrechte de beslissing op grond van een belangenafweging uitvoerbaar bij voorraad is verklaard,
X. dat de vorderingen van gedaagde zijn toegewezen, zonder dat [eiser] in de gelegenheid is gesteld om tegenbewijs te leveren,
XI. schending van het fundamentele beginsel van de eis van een deugdelijke motivering op diverse punten, welke zodanig ernstig is dat niet van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak kan worden gesproken.
4.4.
Van een juridische of feitelijke misslag waar het te executeren vonnis klaarblijkelijk op berust is nog geen sprake wanneer ook een andere beslissing mogelijk was geweest en/of de rechtbank bij de gegeven beslissing in [eiser] motiveringsplicht is te kort geschoten door onvoldoende inzicht te geven in [eiser] redengeving. Nodig is een zo in het oog springende en overduidelijke vergissing in het recht of de feiten, dat daarover geen redelijke twijfel kan bestaan en dat voorts aannemelijk is dat zonder die vergissing, of bij herstel ervan, de beslissing anders zou uitpakken.
4.5.
De kantonrechter heeft zijn oordeel dat [eiser] zich niet als een goed huurder heeft gedragen en er daarom aanleiding bestaat om de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden uitvoerig gemotiveerd in rechtsoverwegingen 4.2 tot en met 4.5 van het vonnis en daarin onder meer de voorgeschiedenis en bevindingen van de politie betrokken. Uit de hiervoor onder I t/m VIII vermelde punten van [eiser] en hetgeen [eiser] ter onderbouwing daarvan heeft gesteld blijkt niet van een in het oog springende en overduidelijke vergissing over de feiten waarop dat oordeel is gebaseerd. Evenmin blijkt daaruit van een in het oog springende en overduidelijke vergissing in het recht. Deze punten leveren daarom geen klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslagen op.
4.6.
De stelling van [eiser] dat het vonnis slechts op grond van een kennelijk ongegrond verweer uitvoerbaar verklaard had mogen worden, vindt geen steun in de wet en de parlementaire geschiedenis. Artikel 7:295 BW, waar [eiser] zich op beroept, is op grond van artikel 7:290 BW slechts van toepassing op huur en verhuur van bedrijfsruimte en mist toepassing omdat de huurovereenkomst tussen partijen woonruimte betreft. Artikel 7:272 BW, waar [eiser] eveneens naar heeft verwezen, is wel van toepassing op woonruimte, maar kan [eiser] niet baten omdat dat ziet op de vordering tot beëindiging van een huurovereenkomst wegens opzegging en niet op een vordering tot ontbinding van een huurovereenkomst wegens wanprestatie. Van de hiervoor onder IX bedoelde juridische misslag is daarom geen sprake.
4.7.
[eiser] heeft in de bodemprocedure aangeboden om nader op te geven buurtbewoners als getuigen te horen ten einde aan te tonen dat [eiser] niet debet is aan (ernstige structurele) overlast. Voorts heeft [eiser] aangeboden [eiser] broer, die vermoedt dat de brand zou kunnen zijn veroorzaakt door een storing aan de televisie, als getuige te horen.
In het licht van hetgeen [eiser] volgens r.o. 4.2 van het vonnis zelf over de oorzaak van de brand heeft verklaard en de kantonrechter daarover heeft overwogen, kan niet worden ingezien dat alleen het andersluidende vermoeden van de broer van [eiser] mee zou brengen dat het in r.o. 4.2 van het vonnis neergelegde oordeel anders zou uitpakken als de broer als getuige zou zijn gehoord.
Gelet op dat wat de kantonrechter in de tweede helft van r.o. 4.4 van het vonnis heeft overwogen voor het geval dat alleen de naaste buren van [eiser] zouden klagen, is evenmin aannemelijk dat het oordeel van de kantonrechter anders zou uitpakken indien enkele buurtbewoners als getuigen zouden verklaren dat [eiser] geen overlast van [eiser] ondervinden.
4.8.
Op grond van het vorenstaande kan het passeren van het bewijsaanbod niet als een in het oog springende en overduidelijke vergissing in het recht worden aangemerkt. Dat de kantonrechter hieraan geen overweging gewijd heeft en/of niet heeft overwogen dat het bewijsaanbod om voormelde redenen wordt gepasseerd, maakt dat niet anders. Het vonnis moet zo worden begrepen dat de kantonrechter, in het licht van de door hem vastgestelde feiten waaronder de eigen verklaringen van [eiser] , niet aan levering van dat tegenbewijs toekwam. Een in het oog springende en overduidelijke vergissing levert dat niet op. Van de hiervoor onder X bedoelde juridische misslag is daarom evenmin sprake.
4.9.
Van een motivering die zo gebrekkig is dat gesproken zou kunnen worden van veronachtzaming van het beginsel van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak kan, gelet op de inhoud van het vonnis van de kantonrechter, in redelijkheid niet worden gesproken. Dit is niet anders indien denkbaar zou zijn dat op diverse punten, zoals [eiser] stelt, de motivering uitvoeriger had gekund. Van de hiervoor onder XI bedoelde juridische misslag is dus ook geen sprake.
4.10.
Het vorenstaande leidt tot afwijzing van zowel de primaire als de subsidiaire vordering.
4.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Vestia worden begroot op € 618,00 aan verschotten (griffierecht).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst zowel de primaire als de subsidiaire vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Vestia tot op heden begroot op € 618,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2017.
2515/ 1980