ECLI:NL:RBROT:2017:5288

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2017
Publicatiedatum
10 juli 2017
Zaaknummer
10/741102-17 TUL 16/126103-14 en 10/161606-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel voor opzettelijke beschadiging van goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juni 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke en wederrechtelijke beschadiging van goederen. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Vught, werd bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. C.G.J.E. Lut. De tenlastelegging omvatte twee feiten van vernieling, waarbij de verdachte op 5 maart 2017 een bokaal en een ruit in de draaideur van een hotel in Rotterdam heeft beschadigd, en op 1 januari 2017 een ruit van de voordeur van een hostel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, die wettig en overtuigend bewezen zijn verklaard. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar strafblad en eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De reclassering heeft geadviseerd om een ISD-maatregel op te leggen, gezien de kans op recidive en het feit dat de verdachte eerder niet heeft meegewerkt aan hulpverlening. De rechtbank heeft de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren opgelegd, zonder aftrek van voorarrest, en heeft de verdachte tevens veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, een hostel, voor de materiële schade die is veroorzaakt door haar daden. De rechtbank heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, omdat de ISD-maatregel als passend werd beschouwd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/741102-17
Parketnummers vorderingen TUL: 16/126103-14 en 10/161606-16
Datum uitspraak: 29 juni 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught,
raadsvrouw mr. C.G.J.E. Lut, advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 juni 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 16/126103-14 en tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/161606-16.

4.Waardering van het bewijs

Feit 1.
Op 5 maart 2017 is door personeel van het [naam hotel] , gevestigd op de [adres delict 1] te Rotterdam, aangifte gedaan tegen de verdachte van de vernieling van een bokaal (award) en van de vernieling van een ruit in de draaideur van de toegang van het hotel. In het dossier bevindt zich een proces-verbaal bevindingen over de uitgekeken camerabeelden opgenomen door de camera van het hotel. Volgens het proces-verbaal bevindingen is op die beelden te zien dat de verdachte een voorwerp van de balie in de lobby van het hotel pakt waarna zij deze met kracht over de balie smijt. Voorts is blijkens het proces-verbaal bevindingen op de beelden te zien dat toen de verdachte via de draaideur het pand verliet zij tot tweemaal toe met kracht met haar been een beweging maakte waarbij te zien was dat zij daarbij iets raakte bij de draaideur, waarna een ruit in de draaideur een flinke barst vertoonde. In het dossier bevindt zich ook een proces-verbaal van bevindingen waarin het signalement van de verdachte wordt beschreven dat overeenkomt met de persoon op de camerabeelden.
Feit 2.
In het dossier bevindt zich de aangifte van de eigenaresse van het hostel [naam hostel] gevestigd op de [adres delict 2] te Rotterdam. Hieruit blijkt dat de verdachte een ruit van een voordeur heeft beschadigd. Hiervan zijn camerabeelden gemaakt door de camera van het hostel. Deze camerabeelden zijn uitgekeken door de politie en in een proces-verbaal van bevindingen wordt gerelateerd dat de verbalisant de verdachte herkent op deze camerabeelden en dat op de beelden zichtbaar is dat de verdachte een voorwaartse (schoppende) beweging maakt richting de deur en zij het glas van deur met haar voet raakte waarna er in het glas van de deur meerdere barsten zaten.
4.1.1.
Conclusie
Op grond van het voorgaande kan wettig en overtuigend worden bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde beschadigingen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij op of omstreeks 05 maart 2017 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een bokaal (award) en/of een ruit in een (draai)deur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam hotel] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
zij op of omstreeks 01 januari 2017 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit in een (voor)deur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Hostel [naam hostel] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1 en 2
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft zich in hotel [naam hotel] schuldig gemaakt aan beschadiging van een award en van de ruit in een draaideur. Ook heeft de verdachte een ruit in de toegangsdeur van Hostel [naam hostel] beschadigd.
Door aldus te handelen heeft verdachte financiële schade en overlast veroorzaakt. Bovendien dragen dergelijke delicten bij aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 mei 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een (beknopt) rapport over de verdachte uitgebracht, gedateerd 14 juni 2017. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Het rapport is opgesteld zonder met de verdachte te hebben gesproken. Zij heeft geweigerd mee te werken aan het rapport. Voor de samenstelling van het rapport is er gebruik gemaakt van eerdere rapporten en haar dossier bij de reclassering.
Ten aanzien van onderhavige zaken kan het gedrag van de verdachte omschreven worden als zeer impulsief en agressief. In eerdere rapporten van de reclassering wordt gesproken van een “bagatelliserende houding”. Ook wordt er gesproken van “een enigszins berekende houding”, een “overtuiging van de eigen opvattingen”, “weinig probleemoplossende vaardigheden” en “impulsiviteit”. Het selectieadvies DJI uit maart 2017 van de PI Vught is het meest recente rapport over de verdachte en hieruit valt op te maken dat haar gedrag en houding verslechterd zijn en extremer lijken te worden. De verdachte is volgens dit rapport in afzondering geplaatst, nadat zij meerdere vernielingen in haar cel had gepleegd; zij zou dag en nacht voor geluidsoverlast hebben gezorgd, zeer dwingend zijn geweest en wederom geweigerd hebben om ergens aan mee te werken. Met de kennis van bovenstaande gegevens kan er gezegd worden dat de kans dat zij meewerkt aan een onderzoek en hierop volgend een behandeling erg klein is; de verdachte heeft veel motivering nodig om haar zo ver te krijgen om mee te werken. De kans op recidive is hoog.
De reclassering adviseert een ISD-maatregel op te leggen. Gezien het feit dat de reclassering de afgelopen jaren meerdere keren heeft geadviseerd een behandeling en een toezicht te starten voor de verdachte, om recidive in de toekomst te voorkomen of te verminderen, en zij dit vermoedelijk stelselmatig heeft geweigerd, is de kans als groot in te schatten dat zij hier op dit moment ook niet mee akkoord gaat. Gezien het feit dat zij de afgelopen drie jaar stelselmatig heeft geweigerd om mee te werken aan de uitvoering van een werkstraf, is de kans als groot in te schatten dat zij hier op dit moment ook niet mee akkoord gaat. De reclassering heeft kennis genomen van het justitiële verleden van de verdachte waaruit blijkt dat de verdachte als veelpleger geregistreerd staat en dat zij door haar gedrag voor veel overlast zorgt. Hiernaast weigert zij mee te werken aan een oplossing zoals overleg, onderzoek of behandeling. Binnen de ISD-maatregel zijn er mogelijkheden om de verdachte te observeren en te motiveren om alsnog mee te werken aan een onderzoek en behandeling. Met deze kennis is een ISD-maatregel bij de verdachte geïndiceerd en adviseert de reclassering de ISD-maatregel toe te passen, teneinde gedragsverandering te bewerkstelligen en recidive proberen te voorkomen of te verminderen.”
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De verdachte is blijkens het op haar naam gestelde uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 mei 2017 in de vijf jaren voorafgaande aan de door haar begane feiten ten minste driemaal tot een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf veroordeeld. De desbetreffende vonnissen zijn onherroepelijk. De onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de reclassering dat en waarom oplegging van de ISD-maatregel is aangewezen. De rechtbank stelt mede op grond van dit rapport vast dat de eerder aan verdachte opgelegde strafrechtelijke sancties niet hebben geleid tot verandering van haar gedrag. Meerdere malen heeft verdachte geweigerd om hulp tot verbetering van haar situatie te benutten. De reclassering houdt ernstig rekening met de mogelijkheid dat de verdachte zal recidiveren.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de rapporten onjuistheden bevatten en dat thans een (“kale”) gevangenisstraf gelijk aan voorarrest de meest passende afdoening is. Subsidiair heeft zij gevraagd een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. De rechtbank volgt, gelet op het voorgaande, de raadsvrouw niet in het door haar aangedragen standpunt. Gelet op de door de verdachte steeds weer veroorzaakte overlast en schade staat thans het belang van de samenleving voorop. De rechtbank is van oordeel dat, zowel voor de samenleving als verdachte zelf, een strak juridisch kader van langere duur, hetgeen de ISD-maatregel biedt, waarin verdachte met uitgebreide hulpverlening en begeleiding kan werken aan haar problemen, het meest aangewezen is. Oplegging van de ISD-maatregel is in het onderhavige geval passend en geboden. De rechtbank zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
De veiligheid van personen of goederen vereist dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de maximale duur van twee jaren, zonder aftrek van de duur van de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Daarbij is mede gelet op ernst van de begane feiten en de veelvuldigheid van de voorafgaande veroordelingen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen maatregel passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] , (vertegenwoordiger: [naam vertegenwoordiger] ) ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 215,77 aan materiële schade en een vergoeding van € 878,73 aan proceskosten. Uit de inhoud van hetgeen in het formulier onder het kopje ‘proceskosten’ is opgenomen, maakt de rechtbank op dat deze ook moeten worden aangemerkt als materiële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 215,77 aan materiële schade en voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat dat deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Aan de verdachte dient tevens de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 215,77 aan materiële schade en dat de vordering ten aanzien van het overige deel primair moet worden afgewezen, subsidiair niet-ontvankelijk verklaard moet worden nu dat deel van de gevorderde kosten niet is onderbouwd.
Vast is komen dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding ten aanzien van de gebarsten ruit komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat de vordering ten aanzien van dat deel, een bedrag van € 215,77 aan materiële schade, zal worden toegewezen.
Voor het overige zal de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, bij gebreke van een voldoende onderbouwing in het licht van de betwisting door de verdachte. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 januari 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.1.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 215,77, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vorderingen tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Parketnummer 16-126103-14
Bij vonnis van 1 juli 2016 van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland is de verdachte ter zake van diefstal en vernieling, meermalen gepleegd, veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 1 week voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 5 augustus 2016.
Parketnummer 10-161606-16
Bij vonnis van 2 november 2016 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 17 november 2016.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging dienen te worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de vorderingen tot tenuitvoerlegging in die zin toe te wijzen dat de proeftijd van de eerder opgelegde straffen wordt verlengd, dan wel deze bij oplegging van de ISD-maatregel af te wijzen.
De rechtbank concludeert dat de hiervoor bewezen verklaarde feiten na het wijzen van de hiervoor genoemde vonnissen en voor het einde van de proeftijd zijn gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de algemene voorwaarde, dat zij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen worden gelast. Nu de rechtbank aan de verdachte de ISD-maatregel zal opleggen ziet de rechtbank gelet op het karakter van deze maatregel geen aanleiding die last te geven. De vorderingen tot ten uitvoerlegging onder de parketnummers 16/126103-14 en 10/161606-16 zullen dus worden afgewezen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38m, 38n, 57 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte wordt geplaatst in
een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij Hostel [naam hostel] , te betalen een bedrag van
€ 215,77 (zegge: tweehondervijftien euro en zevenenzeventig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij Hostel [naam hostel] te betalen
€ 215,77(hoofdsom,
zegge: tweehonderdvijftien euro een zevenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 215,77 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
4 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 1 juli 2016 van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland aan de veroordeelde onder parketnummer 16-126103-14 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 2 november 2016 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde onder parketnummer 10-161606-16
opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. Jordaan , voorzitter,
en mrs. J. van Dort en D. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 05 maart 2017 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk
een bokaal (award) en/of een ruit in een (draai)deur, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam hotel] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of
onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
zij op of omstreeks 01 januari 2017 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk
een ruit in een (voor)deur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [naam hostel] , in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht