ECLI:NL:RBROT:2017:5277

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
7 juli 2017
Zaaknummer
C/10/526882 / FT EA 17/1009 – C/10/526883 / FT EA 17/1010
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurwoning en schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juni 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarbij verzoeker een voorlopige voorziening heeft gevraagd op grond van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw). Verzoeker, die in financiële problemen verkeert door het faillissement van zijn werkgever, heeft verzocht om de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis van 10 november 2016 op te schorten. Tijdens de zitting op 21 juni 2017 heeft verzoeker verklaard dat hij zijn huur niet kon betalen door een vermindering van zijn inkomen, maar dat hij verwacht zijn schulden binnen veertien maanden te kunnen aflossen. Verweerster, de Stichting Trivire, heeft echter aangevoerd dat verzoeker al voor het faillissement huurachterstanden had en dat hij niet aan betalingsregelingen heeft voldaan.

De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist in artikel 287b, tweede lid, Fw. Aangezien verzoeker bewijs heeft overgelegd van de dreigende ontruiming, heeft de rechtbank geoordeeld dat er inderdaad sprake is van een dergelijke situatie. De rechtbank heeft vervolgens de belangen van verzoeker en verweerster tegen elkaar afgewogen. Het belang van verzoeker om in zijn huurwoning te blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject te doorlopen, weegt zwaarder dan het belang van verweerster om het ontruimingsvonnis ten uitvoer te leggen. De rechtbank heeft daarom de gevraagde voorlopige voorziening toegewezen, onder de voorwaarde dat verzoeker zijn lopende huurtermijnen tijdig blijft voldoen.

Daarnaast heeft de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond. De rechtbank heeft verzoeker erop gewezen dat hij ervoor moet zorgen dat de poging tot een buitengerechtelijke regeling wordt uitgevoerd door een erkende instelling, aangezien het financieel adviesbureau dat hij heeft ingeschakeld niet voldoet aan de eisen van de Wet op het consumentenkrediet. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, mits verzoeker aan zijn betalingsverplichtingen voldoet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzen
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 28 juni 2017
[naam 1],
[adres]
[woonplaats]
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 15 mei 2017, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 15 mei 2017 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 21 juni 2017.
Ter zitting van 21 juni 2017 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mr. E.R. Butin Bik, advocaat;
  • namens de Stichting Trivire, gevestigd te Dordrecht (hierna: verweerster), mevrouw [naam 2] ; en mevrouw [naam 3] , laatstgenoemde werkzaam bij Wouters gerechtsdeurwaarder & Incasso’s.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 10 november 2016 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Ter terechtzitting heeft verzoeker verklaard dat hij de huur niet kon voldoen, omdat hij vanwege het faillissement van zijn werkgever minder inkomsten had en daardoor betalingsregelingen uit het verleden niet meer kon nakomen. Tevens heeft verzoeker verklaard dat de totale schuldenlast niet groot is en dat de afloscapaciteit, op basis van zijn WW-uitkering, zo hoog is dat hij verwacht dat hij binnen circa veertien maanden zijn schulden volledig kan aflossen. Tot slot heeft verzoeker verklaard dat hij in de laatste ronde van een sollicitatieprocedure zit, waardoor hij wellicht per 1 augustus aanstaande bij een werkgever in dienst zal treden, waardoor zijn afloscapaciteit ook groter zal zijn.

3.Het verweer

Verweerster heeft ter terechtzitting gesteld dat er reeds een huurachterstand is van voor het faillissement van de werkgever van verzoeker en dat verzoeker diverse malen de afgesproken betalingsregelingen niet is nagekomen. Voorts stelt verweerster dat verzoeker wel elke maand betaald, maar niet volledige huur bedrag betaald.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 10 november 2016 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 26 april 2017 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 17 mei 2017 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 10 november 2016 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster. De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarden op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarden worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen. In dat verband wijst de rechtbank verzoeker erop dat artikel 288 lid 2 aanhef en onder b van de Faillissementswet bepaalt dat een WSNP verzoek wordt afgewezen, indien de poging tot een buitengerechtelijke regeling niet is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet (‘Wck’). Financieel Adviesbureau Deco is niet een instelling als bedoeld in artikel 48 Wck. Indien het zover komt dat een nieuw WSNP verzoek moet worden ingediend, zal verzoeker ervoor moeten zorgen dat de poging tot een buitengerechtelijke regeling door zijn advocaat dan wel de gemeentelijke schuldhulpverlening wordt uitgevoerd.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 10 november 2016 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan [adres] te [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur
van zes maanden;
- bepaalt dat mr. Butin Bik uiterlijk 1 augustus 2017 verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Lablans, rechter, en in aanwezigheid van
mr. A.M. Pieters-Boelhouwer, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2017.