ECLI:NL:RBROT:2017:5266

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 mei 2017
Publicatiedatum
7 juli 2017
Zaaknummer
526722-3 / |HA RK 17-396-7
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

Op 11 mei 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van twee verzoekers tegen de rechters die hun strafzaken behandelden. De verzoekers, bijgestaan door hun raadsman, hebben de rechters gewraakt omdat zij de beslissingen tot afwijzing van hun verzoeken tot nader onderzoek onbegrijpelijk vonden en meenden dat deze beslissingen voortkwamen uit vooringenomenheid. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de verzoeken van de verdediging tot het doen verrichten van nader onderzoek zijn gedaan in het kader van de toetsing van de rechtmatigheid van de start van het onderzoek. De rechters hebben daarbij de juiste criteria gehanteerd, waarbij een begin van aannemelijkheid van onrechtmatigheden vereist is. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de beslissingen van de rechters niet onbegrijpelijk zijn en dat er geen aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid. De verzoeken tot wraking zijn daarom afgewezen. De rechtbank heeft de verzoekers en hun raadsman, alsook de officieren van justitie, gehoord tijdens de zitting. De beslissing is genomen na zorgvuldige overweging van de ingediende stukken en de standpunten van alle betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummers / rekestnummers: 526722 / HA RK 17-396 en 526723 / HA RK 17-397
Beslissing van 11 mei 2017
op de verzoeken van
[naam verzoeker 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
raadsman mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen
en
[naam verzoeker 2],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
raadsman mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht,
strekkende tot wraking van:
mr. W.L. van der Bijl-de Jong,
mr. J.J. Badeen
mr. C. Laukens,rechters in de rechtbank Rotterdam, team straf 2 (hierna: de rechters).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter openbare terechtzitting van 11 mei 2017 van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, van welke kamer de rechters deel uitmaken, is de behandeling van de tegen verzoekers aanhangig gemaakte strafzaken voortgezet.
Die strafzaken dragen als parketnummer 10/750083-14 respectievelijk 10/750073-15.
Op die terechtzitting hebben de rechters in de strafzaken tegen verzoekers beslissingen uitgesproken, welke onder meer inhouden:
“Beslissingen van de rechtbank op de onderzoekswensen van 11 mei 2017
De verdediging heeft schriftelijk en ter zitting het verzoek tot het horen van een aantal getuigen herhaald: de persoon genoemd “[naam]”, [naam getuige 1], [naam getuige 2] en [naam getuige 3].
Verder is verzocht om de in België veroordeelde verdachten [naam veroordeelde 1], [naam veroordeelde 2] en [naam veroordeelde 3] als getuigen te horen, naast alle andere met betrekking tot het onderzoek Touw in België eerder gevraagde getuigen. Voorts is opnieuw gevraagd om overlegging van het complete Belgische dossier Touw. Daarnaast is gevraagd de meegebrachte getuige [naam getuige 4] te horen, alsmede de neef van [naam] en [getuige 5].
Ter aanvulling op het eerder op 14 februari 2017 gedane verzoek, heeft de verdediging thans naast een vertaling van het reeds ingebrachte Spaanstalige stuk (gedateerd 20 november 2013), ook een stuk (gedateerd 15 februari 2017) ingebracht dat handtekeningen lijkt te bevatten van twee Colombiaanse functionarissen [naam getuige 1] en [naam getuige 2]. Uit laatstgenoemd stuk blijkt volgens de verdediging de bereidheid van deze personen om als getuige te verschijnen en de verklaringen van [naam] dat hij met hen heeft gesproken te bevestigen, en kan volgens de verdediging de herkomst en de authenticiteit van het stuk van 20 november 2013 worden afgeleid. De authenticiteit zou bovendien kunnen worden afgeleid uit een artikel op de website van misdaadjournalist [naam getuige 4] van 15 februari 2017 en een appje van [naam getuige 4] waarin hij zou bevestigen dat het stuk van 20 november 2013 afkomstig is uit een Colombiaans dossier. Ter zitting is een usb-stick overgelegd waarop een aantal interviews van deze [naam getuige 4] met [naam] zou staan. Van een van deze interviews is voorts een transcriptie overgelegd. Het Spaanstalige stuk uit november 2013 is opnieuw overgelegd met daarachter een aantal stukken waarvan de verdediging stelt dat die behoren tot een Colombiaans politiedossier.
De verdediging heeft voorts gewezen op het arrest van het Belgische Hof van Beroep te Antwerpen van 20 april 2017 waarbij de veroordeling in eerste aanleg van een drietal verdachten ter zake van de invoer van 300 kilo cocaïne op 9 december 2013 in Rotterdam is bevestigd.
Met betrekking tot deze onderzoekswensen overweegt de rechtbank als volgt.
Dit onderzoek, zo begrijpt de rechtbank, draait voor de verdediging uiteindelijk om de start van het onderzoek Hulst en de vraag of deze juist is gerelateerd. De verdediging wenst te onderzoeken of de op 9 december 2013 aangetroffen partij van 300 kilo cocaïne een toevallige vondst betrof, dan wel op enigerlei wijze is weggetipt zonder dat dit in het dossier is verantwoord.
De verdediging wenst [naam] te horen over de informatie die hij in 2013 zou hebben gedeeld met de Colombiaanse en/of Nederlandse autoriteiten en verwijst ter onderbouwing van dit verzoek opnieuw naar de informatie die door [naam] aan de Colombiaanse autoriteiten zou zijn verstrekt zoals neergelegd in het Spaanstalige stuk van 20 november 2013. De rechtbank heeft eerder het verzoek om [naam] als getuige te horen afgewezen.
Uit het stuk van 20 november 2013 concludeert de rechtbank dat de informatie waarover dit stuk rept, zou zien op vijf cocaïnetransporten die – naar de rechtbank daaruit moet afleiden – in Nederland zijn binnengekomen vóór de datum van het opstellen van dit stuk, derhalve vóór 20 november 2013. Uit dit stuk blijkt geen enkele relatie of koppeling met de invoer van 300 kilo cocaïne op 9 december 2013 die in het onderzoek Doussie aan de verdachte [naam verzoeker 1] is tenlastegelegd. Voorts blijkt uit dit stuk niet dat deze of enige andere informatie met Nederlandse autoriteiten is gedeeld.
De verdediging stelt dat [naam] heeft beweerd dat hij een Colombiaans politiedossier heeft overhandigd aan Nederland. Er is geen verdere onderbouwing gegeven van deze bewering, terwijl van de zijde van het Openbaar Ministerie op een eerdere zitting is medegedeeld dat de TCI hen heeft laten weten het stuk van november 2013 niet te kennen.
Over de persoon die “[naam]” wordt genoemd heeft de rechtbank in haar eerdere beslissing van 20 februari jl. overwogen dat deze blijkens het proces-verbaal van de rechter-commissaris van 23 januari 2017 ook aan TCI geen enkele concrete informatie heeft verstrekt aangaande cocaïne transporten naar de Rotterdamse haven. Voorts blijkt daaruit dat TCI “[naam]” in het verleden al meermalen als onbetrouwbare informant heeft uitgeschreven en dat TCI hem nu weer als onbetrouwbaar heeft gekwalificeerd.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om terug te komen van haar eerdere beslissing om het horen van [naam] af te wijzen. Het verzoek om de stick met de interviews van [naam getuige 4] met [naam] aan het dossier toe te voegen wordt om deze reden eveneens afgewezen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de inhoud van het stuk van 20 november 2013 ziet de rechtbank geen aanleiding om de Colombiaanse functionarissen te horen over de vraag wat er door hen met de informatie is gedaan. De enkele stelling dat “dat relevant is om te weten” is daarvoor een ontoereikende motivering.
Evenmin is er, gelet op het voorgaande, aanleiding de authenticiteit van de stukken van 20 november 2013 en 15 februari 2017 nader te onderzoeken. In dit verband hoeft ook [naam getuige 4], die hier volgens de verdediging iets over zou kunnen verklaren, niet als getuige te worden gehoord. Ook dit verzoek wordt afgewezen.
De rechtbank heeft eerder uitvoerig informatie gevraagd en verkregen over het aantreffen van de 300 kg cocaïne en mogelijk verband met het Belgische onderzoek Touw. Noch uit het Belgische strafdossier, noch uit de reeks verbalen die naar aanleiding van de opdracht van de rechtbank zijn opgemaakt valt op te maken dat bij het aantreffen van de 300 kilo sprake is geweest van relevante voorinformatie die door justitie ten onrechte bewust uit het dossier is gehouden. De rechtbank zag en ziet ook nu geen begin van aannemelijkheid dat hetgeen door de politie en het HARC-team is geverbaliseerd met betrekking tot het aantreffen van de 300 kg cocaïne en de start van het onderzoek Hulst, onjuist zou zijn.
Het kortgeleden gewezen arrest van het Antwerpse Hof maakt niet dat het oorspronkelijk onderzochte Belgische strafdossier er nu anders uit zou zien dan ten tijde van het onderzoek op verzoek van de rechtbank. De rechtbank meent op grond van de door de officieren eerder overgelegde Nederlandse processen-verbaal dat het Belgische dossier voldoende is onderzocht op aanknopingspunten met de voorliggende strafzaak. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de eerder verzochte en afgewezen getuigen in verband met het onderzoek Touw alsnog te horen, noch om het verzochte complete Belgische dossier te doen overleggen.
Overige getuigen
Ten aanzien van de getuigen [getuige 5] en [naam getuige 6] komt de motivering van het verzoek erop neer dat beiden volgens de verdediging goed op de hoogte zijn van wat er speelt. Dit vormt evenwel geen onderbouwing die wijst op de noodzaak om deze personen als getuigen te horen.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat het horen van de gevraagde getuigen over deze informatie geen relevantie heeft voor de in deze zaken te beantwoorden vragen ex artikel 348/350 Sv.
Tenslotte. Het verzoek om stukken rond de aanhouding [naam] – derhalve in een andere strafzaak - in november 2013 over te leggen kan de rechtbank niet plaatsen in het kader van het noodzaakscriterium. Dit verzoek wordt afgewezen.”
Nadat deze beslissingen door de rechters waren uitgesproken, hebben verzoekers de wraking van de rechters verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de processen-verbaal van de in de strafzaken tegen (onder meer) verzoekers als verdachte gehouden terechtzittingen van 5 december 2016, 14 december 2016, 20 december 2016, 9 januari 2017, 14 februari 2017;
  • de beslissingen onderzoekswensen, door de rechters uitgesproken ter terechtzittingen van 20 december 2016 en 20 februari 2017
  • de brief met bijlagen van de raadsman van verzoeker [naam verzoeker 1] aan het Landelijk Parket Rotterdam, gedateerd 1 mei 2017;
  • de brief van officieren van justitie mr. E. Ahbata en mr. M. van Solingen aan de rechters, gedateerd 9 mei 2017;
  • de ter terechtzitting van 11 mei 2017 door de griffier gehouden aantekeningen;
  • de door de wrakingskamer op eerdere door verzoekers gedane verzoeken tot wraking van de rechters gegeven beschikkingen van 9 november 2016, 17 november 2016 en 10 maart 2017.
De wrakingsverzoeken zijn onmiddellijk na indiening behandeld, aansluitend aan de zitting waarop de rechters zijn gewraakt. Verzoekers, hun raadslieden, de rechters, alsmede de officieren van justitie zijn verwittigd van de dag, het moment en de plaats waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld.
Ter zitting van 11 mei 2017, alwaar de wrakingsverzoeken zijn behandeld, zijn verschenen: verzoekers, de rechters, alsmede de officieren van justitie mr. Van Solingen en mr. Ahbata.
Zij hebben ieder hun standpunt nader toegelicht.
Tijdens de behandeling ter zitting van 11 mei 2017 hebben verzoekers de rechters van de wrakingskamer gewraakt.
De behandeling van de verzoeken tot wraking van de rechters is aansluitend opgeschort en de wrakingskamer heeft eerst de verzoeken van verzoekers tot wraking van de rechters van de wrakingskamer behandeld. Na afloop van die behandeling en aansluitend beraad in raadkamer is uitspraak gedaan, inhoudende dat de verzoeken tot wraking van de rechters van de wrakingskamer van de hand worden gewezen. Die beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Aansluitend is de behandeling van de verzoeken van verzoekers tot wraking van de rechters voortgezet.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek hebben verzoekers het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Wij lichten onze wrakingsverzoeken toe onder protest. Wij worden bij de behandeling van onze wrakingsverzoeken niet bijgestaan door een advocaat en daardoor zijn wij in onze verdediging geschaad.
2.1.2
Wij wraken de rechters omdat wij de beslissingen van de rechters tot afwijzing van onze verzoeken onbegrijpelijk vinden. Onze verzoeken zijn goed gemotiveerd en goed onderbouwd. De rechters geven toch een afwijzende beslissing op basis van onbegrijpelijke gronden. Dat wijst op partijdigheid van de rechters. Het is ronduit belachelijk. Wij kunnen daar niet mee leven.
2.1.3
In februari zijn onze verzoeken tot onderzoek al eens gedaan en afgewezen. Daarbij werd toen door de rechters gezegd: de authenticiteit van de stukken is niet aangetoond en er was niet voldoende gemotiveerd. Ter zitting van vandaag is er door ons ten overvloede onderbouwd. Er is zelfs een getuige mee genomen, de heer [naam getuige 4], die in Colombia een officier heeft gesproken. Daarmee kunnen we onderbouwen dat de stukken authentiek zijn.
2.1.4
In het Spaanstalige stuk staan de namen van de verdachten van de Belgische zaak en het gewicht wordt genoemd. In april 2013 is dat stuk opgesteld. Dat kan alleen door iemand die kennis heeft van alle zaken. Dit gaat om de kern van de zaak. De 300 kilogram cocaïne zou bij toeval zijn gevonden op 9 december 2013. Dat zou de start van onderzoek zijn. Als er al op 20 november 2013 in Colombia over wordt gesproken, en alle verdachten worden genoemd, dan moet je dat onderzoeken. Wij zijn heel wantrouwig naar het OM. Wij geloven er niks van. Wij willen het onderzoeken. We komen hier met een getuige en de rechtbank wijst dat zonder meer af. Als de rechtbank dat afwijst, met als argument dat het de tenlastelegging niet raakt, dan begrijp ik als leek de rechtspraak niet. Dat is de start van het onderzoek. Dat is essentieel.
2.1.5
De rechtbank gaat zomaar mee in wat de officier stelt: [naam] is onbetrouwbaar. Dat was hij niet toen hij werd verzocht te infiltreren bij [naam andere verdachte]. De rechtbank doet ons te kort in onze verdediging. De rechtbank staat in spagaat in verband met de tijdsdruk en dat gaat ten koste van de waarheidsvinding. Wij worden op deze manier ernstig te kort gedaan.
2.2
De rechters hebben niet in de wraking berust.
De rechters bestrijden deels de feitelijke grondslag van het verzoek en hebben overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1
Wij hebben heel zorgvuldig gekeken naar de verzoeken van de verdediging tot het doen verrichten van nader onderzoek. Het waren grotendeels herhalingen van eerdere verzoeken. In eerste instantie zei de rechtbank: dat stuk, wat moeten we ermee, wat kunnen we ermee, de authenticiteit blijkt niet. De verdediging heeft getracht dat nader te onderbouwen. Er was ook een vertaling geleverd. We hebben op de inhoud kunnen ingaan. Op basis van de inhoud ervan is er geen relatie te leggen met dat waar [naam verzoeker 1] van wordt verdacht. De informatie die gegeven zou zijn op 20 november 2013, betreft kennelijk een meneer die door het leven gaat met de naam [naam]. Dat stuk gaat over transporten die tot 20 november 2013 zijn binnengekomen. [naam verzoeker 1] wordt verdacht van invoer op 9 december 2013. Wat heeft het een met het ander te maken? Dat ziet de rechtbank niet. Omdat die informatie bekend zou zijn geweest, moeten al die getuigen worden gehoord. Dat blijkt niet uit het stuk en ook niet ergens anders uit.
2.3
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is, en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing. Het is niet aan de wrakingskamer om de beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen.
3.3
Dat kan anders zijn indien een aangevochten beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
3.4
Dat kan voorts anders zijn indien de motivering van de aangevochten beslissing erop duidt dat de rechter zijn beslissing (mede) heeft gebaseerd op (betwiste doch) door hem reeds vastgestelde feiten of op een reeds gevormd oordeel omtrent vragen die eerst bij eindbeslissing aan de orde dienen te komen. Dan immers is een (al dan niet begrijpelijke) beslissing kennelijk ingegeven door vooringenomenheid, althans kan de vrees daarvoor dan objectief gerechtvaardigd zijn.
3.5
De wrakingskamer is van oordeel dat een en ander niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.6
De beoordeling van de vraag of de verdediging een belang heeft bij bepaalde, (nog) niet verrichte onderzoekshandelingen is een waardering door de rechters die de zaak inhoudelijk behandelen, waar de wrakingskamer niet anders in heeft te treden dan langs de weg van de hiervoor omschreven toets. De verzoeken van de verdediging tot het doen verrichten van nader onderzoek zijn gedaan in het kader van de toetsing van de rechtmatigheid van de start van het onderzoek. Bij de beoordeling van de onderzoekswensen zijn, blijkens de bewoordingen van de beslissingen, door de rechters de juiste criteria gehanteerd, te weten dat voor toewijzing sprake moet zijn van een begin van aannemelijkheid van onrechtmatigheden; dat de gestelde en te onderzoeken feiten en omstandigheden relevant zijn voor de ten laste gelegde feiten en dat het (nader) horen van getuigen in dit stadium van het onderzoek noodzakelijk moet zijn.
3.7
Tegen die achtergrond is de wrakingskamer van oordeel dat de beslissingen van de rechters om de verzoeken af te wijzen, mede gelet op de bewoordingen waarin die beslissingen zijn gemotiveerd, niet onbegrijpelijk zijn, laat staan dat die beslissingen dermate onbegrijpelijk zijn dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat die beslissingen door vooringenomenheid zijn ingegeven.
3.8
De verzoeken zijn mitsdien ongegrond. De verzoeken wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af de verzoeken tot wraking van mr. W.L. van der Bijl-de Jong, mr. J.J. Bade en mr. C. Laukens.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.N. van Zelm van Eldik, voorzitter, mr. A.P. Hameete en mr. A.I. van Strien, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 mei 2017 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoekers
- mr. W.L. van der Bijl-de Jong
- mr. J.J. Bade
- mr. C. Laukens
- mr. S. Schuurman
- mr. L. de Leon
- mr. M. van Solingen
- mr. E. Ahbata