Op 5 juli 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam een vonnis gewezen in de zaak tegen Dordtse dealers van harddrugs, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelden werd ontnomen. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelden zich schuldig hadden gemaakt aan het medeplegen van handelen in strijd met de Opiumwet, door cocaïne en heroïne te verhandelen. De vordering van de officier van justitie, mr. J.A. Castelein, strekte tot het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat werd geschat op € 56.074,44. De verdediging voerde aan dat de berekening van het voordeel niet deugde, omdat deze was gebaseerd op een te korte observatieperiode. De rechtbank oordeelde echter dat de bewijsvoering voldoende was om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen. De rechtbank nam daarbij de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelden in overweging en legde hen de verplichting op tot betaling van het geschatte bedrag aan de staat. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.