ECLI:NL:RBROT:2017:5197

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juli 2017
Publicatiedatum
6 juli 2017
Zaaknummer
10/680153-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van Dordtse dealers van harddrugs met ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 5 juli 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het handelen in harddrugs, specifiek cocaïne en heroïne. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], werd bijgestaan door raadsman mr. M.A. Buntsma. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een langere periode harddrugs heeft verkocht, samen met zijn broer en later met een medeverdachte. De verkoop vond plaats op een bedrijfsmatige wijze, waarbij de verdachte herkenbaar was voor gebruikers en zijn stem op telefoontaps werd herkend. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk cocaïne en heroïne heeft bereid, bewerkt, verkocht en aanwezig heeft gehad in woningen in Dordrecht. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid benadrukt, en heeft de verdachte als strafbaar verklaard onder de Opiumwet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/680153-17
Datum uitspraak: 5 juli 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .
Raadsman mr. M.A. Buntsma, advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 juni 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.A. Castelein heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
  • beëindiging van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij de uitspraak.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Het Openbaar Ministerie heeft een truc uitgehaald door de drugsgebruikers als verdachte te horen, zonder hen aan te houden. Daardoor hadden zij niet automatisch recht op een advocaat, terwijl zij wel verslaafd waren en dus in een afhankelijke positie zijn gehoord. Feitelijk hebben zij hun verklaringen daardoor niet in vrijheid afgelegd. Om die reden kunnen de verklaringen niet voor het bewijs worden gebruikt.
Ten aanzien van feit 2 is aangevoerd dat de verdachte de drugs niet als dader onder zich heeft gehad.
4.1.2.
Beoordeling
De drugsgebruikers die als verdachten zijn gehoord, zijn door de politie ontboden om gehoord te worden en zij zijn daarna op hun rechten gewezen. Er is geen reden om aan te nemen dat zij niet in vrijheid zijn gehoord. Weliswaar dienen de verklaringen van de gebruikers van harddrugs, die als verdachte zijn gehoord, met de nodige voorzichtigheid te worden beoordeeld en gewogen, maar opvallend is dat zij overeenstemmen in hun eenduidigheid over de verdachten. Om die reden versterken zij elkaar. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte gedurende een langere periode harddrugs heeft verkocht. De verdachte heeft dat eerst samen met zijn broer [naam medeverdachte 1] gedaan, en later ook met medeverdachte [naam medeverdachte 2] . Die verkoop vond op bedrijfsmatige wijze plaats. Bij de verdachten kon harddrugs worden besteld via één telefoonnummer, zij hanteerden openingstijden, en zij wisselden elkaar af. Gedurende de periode dat de telefoon is getapt heeft de politie minstens drie verschillende stemmen gehoord. De stem van de verdachte is op de telefoontap van dat bewuste telefoonnummer herkend door de verbalisant die verhoren van de verdachte heeft afgenomen. De verdachte is in één van de gesprekken bij zijn voornaam aangesproken. Uit de verklaringen van de gebruikers blijkt dat zij ook de verdachte herkennen als dealer. Zij herkennen zijn foto en koppelen die herkenning aan de auto waarin de verdachte reed.
De rechtbank komt ook voor feit 2 tot een veroordeling. De verdachte heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat de drugs die in zijn woning zijn aangetroffen van hem zijn. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij die verklaring alleen heeft afgelegd om een schorsing te bewerkstelligen. Omdat de drugs in zijn woning was aangetroffen, zou men hem toch niet geloven als hij zou verklaren dat het niet zijn drugs was. De broer van de verdachte heeft verklaard dat hij de drugs ‘op zich neemt’, maar hij kon niet aangeven waar in de woning de drugs precies zijn aangetroffen. Mede gelet op het feit dat verdachte zich samen met zijn broer bezighield met de handel in harddrugs acht de rechtbank niet aannemelijk dat de drugs die in zijn woning zijn aangetroffen alleen van de broer van de verdachte waren. Dat geldt ook voor de handelsvoorraad – want reeds verpakt in mingripzakjes – drugs die in de ouderlijke woning is aangetroffen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op in of omstreeks de periode van 01 september 2015
juli 2016tot en met 10 maart 2017 te Dordrecht en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (meermalen) heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of
één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 10 maart 2017 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning aan de [adres delict 1] ) ongeveer 17,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 10,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, en/of
(in een woning aan de [adres delict 2] )
ongeveer 441,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
2.
medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft over een periode van ruim acht maanden intensief harddrugs gedeald in vereniging met zijn broer, en later ook met een derde persoon. Daarvoor heeft hij samen met zijn broer een forse hoeveelheid harddrugs in voorraad gehad.
Cocaïne en heroïne zijn stoffen die bedreigend zijn voor de volksgezondheid. Voor gebruikers kunnen zij schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich meebrengen. Ten slotte leidt handel in en gebruik van harddrugs veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit. De verdachte heeft hiervoor geen oog gehad en was kennelijk slechts uit op eigen financieel voordeel.
7.3.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 mei 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Het voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aangezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de zorg voor diens vader nog ongewijzigd zijn, zal de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis niet opheffen. Er is mede gelet op die omstandigheden verminderd recidivegevaar en daarom aanleiding om het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. C.M.A.T. van der Geest en K.J. van den Herik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op in of omstreeks de periode van 01 september 2015 tot en met 10 maart 2017 te Dordrecht en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (meermalen) heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of
één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 10 maart 2017 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
(in een woning aan de [adres delict 1] )
ongeveer 17,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 10,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, en/of
(in een woning aan de [adres delict 2] )
ongeveer 441,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.