ECLI:NL:RBROT:2017:5194

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juli 2017
Publicatiedatum
6 juli 2017
Zaaknummer
10/680105-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van Dordtse dealers van harddrugs met ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 5 juli 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het handelen in harddrugs, specifiek cocaïne en heroïne. De verdachte, geboren in Dordrecht, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.M.C. Wessels. Tijdens de zitting op 21 juni 2017 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder getuigenverklaringen van drugsgebruikers en afgeluisterde telefoongesprekken. De officier van justitie, mr. J.A. Castelein, eiste een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een meldplicht.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op een bedrijfsmatige wijze harddrugs had verkocht, samen met zijn broer en een derde persoon. De rechtbank verwierp de verdediging dat de verdachte pas vanaf januari 2017 had gehandeld en dat hij alleen handelde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte langer dan hij zelf had toegegeven actief was in de drugshandel en dat hij dit in vereniging deed. De rechtbank achtte de bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van handelen in strijd met de Opiumwet.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en bepaalde dat hij zich moest melden bij de reclassering. Daarnaast werd een geldbedrag van € 550,- verbeurd verklaard, terwijl andere in beslag genomen bedragen aan de verdachte werden teruggegeven. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn bijstandsuitkering en de zorg voor zijn vader, en oordeelde dat begeleiding door de reclassering noodzakelijk was om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/680105-17
Datum uitspraak: 5 juli 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .
Raadsman mr. J.M.C. Wessels, advocaat te Hendrik-Ido-Ambacht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 juni 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.A. Castelein heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde een meldplicht;
  • beëindiging van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij de uitspraak.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte pas vanaf januari 2017 heeft gehandeld en bovendien alleen, en dus niet in vereniging. Tijdens observatie is er niets waargenomen dat duidt op de handel in verdovende middelen. Aan de juistheid van de TCI verklaringen kan worden getwijfeld. De in de TCI-verklaringen genoemde telefoon en vuurwapen zijn immers niet aangetroffen bij de verdachte.
De drugsgebruikers zijn allemaal als verdachte gehoord. Zij hebben een belang gehad bij het afleggen van (belastende) verklaringen. Zij wilden snel weer buiten staan. Zij zijn slechts geconfronteerd met een enkelvoudige fotoconfrontatie. Op elke verklaring valt wat af te dingen. De verdachte dient te worden vrijgesproken voor zover feit 1 ziet op de handel vóór 2017. Beide feiten heeft hij alleen gepleegd.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt de verweren en overweegt daartoe als volgt. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen en het strafdossier blijkt dat de verdachte op een bedrijfsmatige wijze harddrugs heeft verkocht. De verdachte heeft dat eerst samen met zijn broertje [naam medeverdachte 1] gedaan, en later ook met medeverdachte [naam medeverdachte 2] . Bij de verdachten kon harddrugs worden besteld via één telefoonnummer, zij hanteerden openingstijden, en zij wisselden elkaar af. Gedurende de periode dat de telefoon is getapt heeft de politie minstens drie verschillende stemmen gehoord. De stem van de verdachte is op de telefoontap van dat bewuste telefoonnummer herkend door de verbalisant die verhoren van de verdachte heeft afgenomen. Dat de telefoon niet bij de verdachte(n) is aangetroffen doet daar niet aan af.
De verklaringen van de gebruikers van harddrugs die als verdachten zijn gehoord moeten weliswaar met de nodige voorzichtigheid worden beoordeeld en gewogen, maar opvallend is dat zij overeenstemmen in hun eenduidigheid over de verdachten. De gebruikers herkennen de verdachte als de persoon die zich heeft voorgesteld als [nickname verdachte] , of [2e nickname verdachte] . Om die reden versterken zij elkaar. De door de drugsgebruikers genoemde periode waarin zij van [nickname verdachte] of [2e nickname verdachte] drugs afnamen is wisselend. De meesten verklaren over een periode vanaf in ieder geval 1 juli 2016. Op basis van die verklaringen stelt de rechtbank vast dat de verdachte langer dan hij zelf heeft toegegeven harddrugs heeft verkocht. Dat heeft hij ook in vereniging gedaan. Ook dit volgt uit de verklaringen van de gebruikers.
Met betrekking tot feit 2 is van belang dat de drugs zijn aangetroffen in de ouderlijke woning van de verdachte en diens broer en ook in de woning van zijn broer. De verdachte heeft verklaard dat de drugs die in zijn ouderlijke woning zijn aangetroffen van hem zijn. Tevens heeft de verdachte verklaard dat hij de drugs die in de woning van zijn broertje is aangetroffen ‘op zich neemt’. Tijdens zijn politieverhoor heeft de verdachte niet kunnen verklaren over de precieze vindplaats van de drugs in de woning van zijn broertje. Dat de drugs alleen van de verdachte zijn geweest acht de rechtbank niet aannemelijk, mede gelet op het feit dat zij zich samen bezighielden met de handel in drugs.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op in of omstreeks de periode van 01 september 2015 juli 2016 tot en met 10 maart 2017 te Dordrecht en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (meermalen) heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of
één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 10 maart 2017 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
(in een woning aan de [adres delict 1] )
ongeveer 17,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 10,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, en/of
(in een woning aan de [adres delict 2] )
ongeveer 441,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
2.
medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft over een periode van ruim acht maanden intensief harddrugs gedeald in vereniging met zijn broer, en later ook met een derde persoon. Daarvoor heeft hij samen met zijn broer een forse hoeveelheid harddrugs in voorraad gehad.
Cocaïne en heroïne zijn stoffen die bedreigend zijn voor de volksgezondheid. Voor gebruikers kunnen zij schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich meebrengen. Ten slotte leidt handel in en gebruik van harddrugs veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit. De verdachte heeft hiervoor geen oog gehad en was kennelijk slechts uit op eigen financieel voordeel.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 mei 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 juni 2017. Dit rapport houdt – zakelijk en voor zover van belang weergegeven - het volgende in.
De verdachte is een tweeëndertigjarige man die een bijstandsuitkering heeft en heeft gehandeld uit een financieel motief. Door het motief dat aan de feiten ten grondslag ligt, en omdat de verdachte nog hoge schulden heeft openstaan, zou begeleiding door de reclassering het recidiverisico kunnen helpen verkleinen. De reclassering zou hem kunnen begeleiden bij het vinden en behouden van betaald werk, het afbetalen van zijn schulden, het behouden van een zelfstandige woning en bij het omgaan met stress. Dat de verdachte inmiddels beschikt over betaald werk, en als mantelzorger fungeert voor zijn vader ziet de reclassering als beschermende factoren die de kans op recidive helpen verkleinen. Het recidiverisico wordt gezien als matig, maar reëel.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, gelet op de ernst van de feiten.
Nu de reclassering begeleiding en een bijzondere voorwaarde noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aangezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de zorg voor diens vader nog ongewijzigd zijn, zal de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis niet opheffen. Er is mede gelet op die omstandigheden verminderd recidivegevaar en daarom aanleiding om het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen auto van de verdachte, te weten een Fiat Panda, en het geldbedrag van € 550, - verbeurd te verklaren.
De geldbedragen van € 1500, - en € 400, - kunnen worden teruggegeven aan de verdachte.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om de auto niet verbeurd te verklaren, daar zou het conservatoir beslag op moeten blijven rusten zodat de waarde in mindering kan worden gebracht op de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De verdediging refereert zich met betrekking tot het geldbedrag van € 550, -. De geldbedragen, € 1500, - en € 400, - behoren toe aan de moeder van de verdachte en dienen daarom te worden teruggegeven aan de verdachte.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen geldbedrag van € 550, - zal worden verbeurd verklaard.
Dit geldbedrag behoort aan de verdachte toe. De verdachte kan het geheel ten eigen bate aanwenden en aannemelijk is dat het bedrag door middel van het strafbare feit 1 is verkregen.
De rechtbank ziet onvoldoende grond om de auto van de verdachte verbeurd te verklaren.
Ten aanzien van de in beslag genomen geldbedragen van € 1500, - en € 400, - zal een last worden gegeven tot teruggave aan degene onder wie deze bedragen in beslag zijn genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarde:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 1: het geldbedrag van € 550, -;
- gelast de teruggave aan de beslagene van de geldbedragen van € 1500, - en € 400, -;
- wijst af de vordering om de Fiat Panda verbeurd te verklaren;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. C.M.A.T. van der Geest en K.J. van den Herik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op in of omstreeks de periode van 01 september 2015 tot en met 10 maart 2017 te Dordrecht en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (meermalen) heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of
één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 10 maart 2017 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
(in een woning aan de [adres delict 1] )
ongeveer 17,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 10,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, en/of
(in een woning aan de [adres delict 2] )
ongeveer 441,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.