In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, is er een bevoegdheidsincident aan de orde in het kader van de verdeling van een woning na echtscheiding. De echtscheiding tussen de partijen is uitgesproken op 30 januari 2013, en op 19 juli 2013 hebben zij een aanvullend convenant gesloten over de verdeling van hun gemeenschappelijke woning. Ondanks de afspraken in het convenant is de woning tot op heden niet verkocht. De eiser, wonende te Wapserveen, vordert dat de rechtbank de woning aan de gedaagde toebedeelt, onder bepaalde voorwaarden met betrekking tot de hypothecaire lening, of dat de rechtbank de verkoop van de woning gelast. De gedaagde, wonende te Dordrecht, heeft verweer gevoerd en vordert in het incident dat de zaak wordt verwezen naar de kantonrechter, omdat volgens haar de rechtbank niet bevoegd is om de vordering te behandelen. De rechtbank heeft de incidentele vordering van de gedaagde afgewezen, omdat de gronden die zij aanvoerde niet voldoende waren om de vordering te dragen. De rechtbank oordeelde dat de verdeling van de woning nog niet is afgerond en dat artikel 3:185 BW van toepassing is, wat betekent dat de rechtbank bevoegd is om de wijze van verdeling vast te stellen. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 452,00. De rechtbank heeft verder een comparitie van partijen gelast voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling.