ECLI:NL:RBROT:2017:4981

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
29 juni 2017
Zaaknummer
10/231193-15 (GPS)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor telen van hennep en ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 28 juni 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het telen van hennep en het onrechtmatig afnemen van elektriciteit. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.C. Levy. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van november 2014 tot en met 12 februari 2015 in Dordrecht, samen met anderen, opzettelijk hennep heeft geteeld en elektriciteit heeft gestolen. De officier van justitie had een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, die wettig en overtuigend bewezen zijn verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten, en heeft besloten om de straf te verlagen vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/231193-15 (GPS)
Datum uitspraak: 28 juni 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] [woonplaats verdachte] .
Raadsvrouw mr. M.C. Levy, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 juni 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr J.A. Castelein heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek van de reeds ondergane inverzekeringstelling, waarvan 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
1
november2014 tot en met 12 februari 2015 te Dordrecht, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen,
(telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de
[adres delict] ) een groot een groot aantal hennepplanten en/of
delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij
de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a,
vijfde lid van die wet;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
1
november2014 tot en met 12 februari 2015 te Dordrecht, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [naam bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn
mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben
verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen en de maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft, samen met één of meer anderen, om van zijn schulden af te komen, in een door hem gehuurde bovenwoning drie ruimtes ingericht als hennepkwekerij. In kweekruimte 3 zijn in totaal 502 hennepstekken aangetroffen. Daarnaast stonden in kweekruimte 1 in totaal 211 potten en in kweekruimte 2 in totaal 232 potten. In elke pot zijn de kluiten en stelen van afgeknipte hennepplanten aangetroffen, zodat aannemelijk is dat in totaal 443 volgroeide hennepplanten aanwezig zijn geweest. Gelet op deze aantallen, moet de hennep bestemd zijn geweest voor de handel en daarmee voor verdere verspreiding.
De rechtbank gaat er, anders dan de officier van justitie, van uit dat in kweekruimte 1 en 2 slechts één oogst heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht de geconstateerde vervuiling in de kweekruimtes niet dusdanig dat daaruit met voldoende zekerheid kan worden afgeleid dat er meerdere oogsten geweest moeten zijn. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de getuige [naam getuige] (die heeft verklaard dat zij de trap naar de zolder niet kon zien) onvoldoende steun biedt voor de conclusie dat er meerdere oogsten zijn geweest.
Door opzettelijk een grote hoeveelheid hennep te telen en te bewerken, heeft de verdachte de Opiumwet overtreden. Hennep bevat de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Daar komt bij dat het telen van en de handel in hennep ook overigens in de samenleving allerlei problemen veroorzaakt. Het gaat hierbij vooral om de criminaliteit die daarmee samenhangt, tot ernstige geweldsmisdrijven aan toe.
De verdachte heeft zich bovendien schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit door buiten de elektriciteitsmeter om een stroomaftakking te maken. Het is een feit van algemene bekendheid dat het illegaal aftappen van elektriciteit, naast de omstandigheid dat het daarbij gaat om diefstal, vaak leidt tot gevaarlijke situaties als kortsluiting en brand.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 mei 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Het Leger des Heils, afdeling reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 maart 2017. De reclassering adviseert om de verdachte, indien hij schuldig wordt bevonden, een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, eventueel in combinatie met een werkstraf, alsmede een verplicht reclasseringscontact. De reclassering constateert dat de verdachte na de ontdekking van deze hennepkwekerij een positieve weg is ingeslagen. De reclassering vindt – om te zorgen dat deze positieve ontwikkeling zich voortzet - begeleiding noodzakelijk en adviseert om de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen:
• Meldplicht
• Behandelverplichting – Ambulante behandeling
• Schadeherstel (wat de gestolen elektriciteit betreft).
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft hierbij gekeken naar de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
Nu de reclassering dit noodzakelijk acht, zal de rechtbank bij de voorwaardelijke gevangenisstraf bijzondere voorwaarden stellen, die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Bij de berechting van een zaak heeft, behoudens bijzondere omstandigheden, als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 12 februari 2015 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden die invloed hebben gehad op de termijn die nog als redelijk kan worden beschouwd.
Tussen 12 februari 2015 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van twee jaar en ruim vier maanden. Omdat in deze zaak wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, zal de rechtbank ter compensatie de verdachte een lagere taakstraf opleggen dan zij zou hebben opgelegd indien de termijn niet was overschreden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, de hierna te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal na het onherroepelijk worden van dit vonnis de door het strafbare feit veroorzaakte schade herstellen door de reeds getroffen afbetalingsregeling met de energieleverancier te volbrengen;
2. de veroordeelde zal zich melden bij het Leger des Heils, afdeling reclassering, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling dat noodzakelijk vindt;
3. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van Yulius GGZ, of een soortgelijke ambulante forensische instelling, voor zijn problematiek, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaar verantwoord vindt;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
78 (achtenzeventig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
39 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en J. Bergen, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van Andel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 juni 2017.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25
september 2014 tot en met 12 februari 2015 te Dordrecht, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen,
(telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de
[adres delict] ) een groot een groot aantal hennepplanten en/of
delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij
de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a,
vijfde lid van die wet;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25
september 2014 tot en met 12 februari 2015 te Dordrecht, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [naam bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn
mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben
verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;