ECLI:NL:RBROT:2017:4872

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
26 juni 2017
Zaaknummer
10/731012-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbraak in horecabedrijf met meerdere verdachten in Rotterdam

Op 24 mei 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen heeft ingebroken in een horecabedrijf in Rotterdam. De verdachte, geboren in [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], was ingeschreven op het adres [adres verdachte] in [woonplaats verdachte]. De officier van justitie, mr. M.L. Goudzwaard, eiste een gevangenisstraf van 63 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een contactverbod met medeverdachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en heeft dit zonder nadere motivering bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij hij zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en een rapport van de reclassering. De rechtbank heeft besloten om de gevangenisstraf grotendeels voorwaardelijk op te leggen, met een taakstraf van 80 uren, en heeft de verdachte veroordeeld tot het naleven van verschillende voorwaarden tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/731012-17
Datum uitspraak: 24 mei 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
Raadsman mr. J.L. Baar, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 mei 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L. Goudzwaard heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 63 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in het rapport van Leger den Heils, afdeling Reclassering, te weten: meldplicht, een gedragsinterventie CoVa-training en een contactverbod met de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] .

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op of omstreeks 24 januari 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit horecabedrijf [naam horecagelegenheid] (gevestigd aan de [adres delict] ) heeft weggenomen een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan horecabedrijf [naam horecagelegenheid] ,in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geld onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of
inklimming.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit , de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met anderen zich schuldig gemaakt aan een inbraak in een eetcafé te Rotterdam. Deze inbraak veroorzaakte steeds veel schade, niet alleen aan de pui van het getroffen pand maar ook binnen zijn vernielingen aangebracht. Door dit soort inbraken worden gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaakt.
Erger nog is het voor de rechtstreeks gedupeerde ondernemer die wordt geconfronteerd met de door de verdachte aangerichte ravage, de boel moeten opruimen en omzet derft. Dit leed en deze ergernis zal moeten worden vergolden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 april 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Het Leger des Heils, afdeling reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 9 mei 2017. Dit rapport houdt het volgende in.
“Bij de verdachte lijkt sinds december 2014 een patroon van vermogensdelicten te zijn ontstaan. Hij geeft aan op een gegeven moment schulden te hebben gekregen, doordat hij zijn werk verloor en hij geen nieuw werk kon vinden. Zodoende heeft hij zich in België bezig gehouden met strafbare feiten wegens geldelijk gewin. Na vervroegde vrijlating uit de Belgische gevangenis in de zomer van 2016 is het hem niet gelukt om zijn leven in Nederland op orde te krijgen. Hij had tot voor kort geen werk en geen inkomen. Hij verblijft bij familie en vrienden, van wie hij geld leende. De verdachte geeft aan niet problematisch om te gaan met middelen en hij ervaart geen psychische klachten. Er is geen zicht op zijn sociaal netwerk en in hoeverre hij makkelijk negatief beïnvloedbaar is. Er zijn zorgen over de negatieve ontwikkeling van de verdachte en gezien het feit dat een recente forse gevangenisstraf in België hem er niet van heeft weerhouden om onderhavig delict te plegen.
Reclasseringstoezicht is geïndiceerd, om er op toe te zien dat de verdachte daadwerkelijk kiest voor een delictvrij regulier bestaan en om zijn zelfredzaamheid en zijn vaardigheden te vergroten middels een CoVa training. Daarnaast is een een contactverbod met de medeverdachten geïndiceerd. Het gevaar voor het herhaling van (een) soortgelijk feit(en) wordt als gemiddeld ingeschat gelet op zijn eerdere veroordelingen inzake vermogensdelicten gepleegd in Nederland en België en gezien zijn beperkte vaardigheden, zijn gebrek aan diploma’s, zijn schulden en zijn (mogelijk) negatieve netwerk.
Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hierbij worden de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd: meldplicht, gedragsinterventie CoVa (GI RN) en een contactverbod.”
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Eerdere veroordelingen wegens soortgelijke feiten hebben de verdachte er niet van weerhouden om in een zucht naar buit aan een willekeurige ondernemer grote schade toe te brengen. Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf die ten doel heeft om de maatschappij te beschermen tegen de verdachte en het leed te vergelden wat de verdachte aan zijn slachtoffer heeft toegebracht. Gelet op het advies van de reclassering zal de rechtbank deze gevangenisstraf grotendeels voorwaardelijk opleggen. De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden, maar zal aan de verdachte daarnaast nog een taakstraf voor de duur van 80 uren opleggen. De straf dient namelijk in lijn te zijn met de straf die zijn mededaders opgelegd hebben gekregen voor ditzelfde feit.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 63 (drie en zestig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
60 (zestig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden
1. de veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Hij moet zich blijven melden bij de reclassering, zolang en frequent deze dit gedurende de proeftijd nodig acht;
2. de veroordeelde moet deelnemen aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden (CoVa GI RN).
3. de veroordeelde wordt verboden gedurende de proeftijd contact te (laten) leggen met de mededaders, [naam medeverdachte 2] ( [geboortedatum 2] ) en [naam medeverdachte 1] ( [geboortedatum 1] ), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere
vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot
een taakstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
40 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Snitker, voorzitter,
en mrs. P. van Dijken en G.P. van de Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 januari 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening in/uit horecabedrijf [naam horecagelegenheid] (gevestigd aan de [adres delict]
) heeft weggenomen een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan horecabedrijf [naam horecagelegenheid] , in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn
mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben
verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geld onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of
inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 januari 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit horecabedrijf [naam horecagelegenheid] (gevestigd aan de [adres delict] ) weg te
nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan horecabedrijf
[naam horecagelegenheid] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s)en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te
verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun
bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of
inklimming, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht