ECLI:NL:RBROT:2017:4858

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2017
Publicatiedatum
26 juni 2017
Zaaknummer
10/661224-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van levensgezel met vrijspraak voor enkele handelingen en ontslag van rechtsvervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 april 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling van zijn levensgezel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn vriendin aan de haren heeft getrokken en haar ten val heeft gebracht, terwijl zij hem met een mes in de hand aanviel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in deze situatie op gepaste wijze heeft verdedigd, wat leidde tot een ontslag van rechtsvervolging voor de handelingen die onder het derde en vierde gedachtestreepje van de tenlastelegging vielen. Voor de overige handelingen, zoals het slaan en schoppen van de aangeefster, werd echter geen noodweersituatie aangenomen, waardoor de verdachte hiervoor wel schuldig werd bevonden.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast tot een taakstraf van veertig uren. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had eerder geweldsdelicten gepleegd en was onder behandeling bij de reclassering. De rechtbank heeft geen contactverbod opgelegd, omdat de relatie inmiddels was beëindigd en er geen aanwijzingen waren dat de verdachte nog contact met de aangeefster wilde.

De uitspraak benadrukt de ernst van huiselijk geweld en de impact daarvan op de slachtoffers, en de rechtbank heeft de straffen zodanig gemotiveerd dat deze recht doen aan de gepleegde feiten en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/661224-16
Datum uitspraak: 21 april 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
postadres: [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. E. Kaya, advocaat te Rotterdam namens mr. E. Köse.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 april 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Baars heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder het 5e gedachtestreepje ten laste gelegde (met het hoofd op de grond slaan);
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde voor het overige;
  • ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van het 3e en 4e gedachtestreepje (aan de haren trekken en/of ten val brengen);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, zoals geformuleerd in het rapport van Bouman GGZ van 21 maart 2017, met dien verstande dat het locatieverbod kan komen te vervallen;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Partiële vrijspraak 5e gedachtestreepje
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder het 5e gedachtestreepje ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2016 tot en met 26 augustus 2016 te Rotterdam zijn levensgezel, [naam slachtoffer] ,
heeft mishandeld door deze meermalen, althans eenmaal (telkens)
-in het gezicht, althans op/tegen het hoofd te slaan/stompen, en/of
-tegen het lichaam te trappen/schoppen, en/of
-aan de haren te trekken, en/of
-ten val te brengen, en/of
-(vervolgens) met het hoofd op de grond te slaan, en/of
-in de buik te trappen (terwijl die [naam slachtoffer] zwanger was);
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Ten aanzien van het 3e en het 4e gedachtestreepje
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte de tenlastegelegde handelingen heeft begaan, -met uitzondering van het met het hoofd op de grond slaan- doch dat hij heeft gehandeld uit noodweer. Aangeefster [naam slachtoffer] heeft de verdachte vele malen geslagen en voortdurend ‘gek gemaakt met woorden”, en hierop diende de verdachte zich te verdedigen. Gelet hierop dient de verdachte voor alle handelingen in de tenlastelegging te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de verdediging.
Zoals overwogen acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zijn vriendin [naam slachtoffer] op
26 augustus 2016 aan de haren heeft getrokken en haar ten val heeft gebracht. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat hij dit heeft gedaan in een situatie waarin deze [naam slachtoffer] hem met een mes in de hand aanviel, en hij haar stekende bewegingen heeft geprobeerd af te weren en te ontwijken. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat onder deze omstandigheden sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich op gepaste wijze heeft verdedigd. De verdachte zal ten aanzien van het 3e en van het 4e gedachtestreepje worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Voor de overige handelingen, te weten het slaan, schoppen en in de buik trappen van aangeefster is komen vast te staan dat deze op een andere momenten in de tenlastegelegde periode hebben plaatsgevonden en dat van die momenten niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie. Het verweer hieromtrent wordt verworpen.
Het bewezen feit levert op:
Mishandeling van zijn levensgezel, meermalen gepleegd
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn, thans, ex-vriendin [naam slachtoffer] .
De relatie van de verdachte met zijn ex-vriendin werd gekenmerkt door conflicten.
In de ten laste gelegde periode heeft de verdachte bij verschillende ruzies zijn toenmalige vriendin mishandeld. Ook heeft hij haar in haar buik getrapt terwijl zij zwanger was van hun kind. Hierdoor heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het plegen van ‘huiselijk geweld’. Huiselijk geweld is bijzonder afkeurenswaardig, nu dat het gevoel van veiligheid dat een ieder in zijn huis behoort te kunnen hebben en de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer aantast.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 maart 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor (gewelds)delicten.
7.3.2.
Rapportages /en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Bouman GGZ, afdeling reclassering heeft een beknopt rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 31 maart 2017. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte wordt reeds begeleid en behandeld op grond van de schorsingsvoorwaarden. Als voornaamste criminogene factor ten aanzien van het recidiverisico wordt gezien het gedrag en de vaardigheden van de verdachte. Het is nog niet duidelijk wat het precieze behandeldoel zal worden omdat behandeling zich in de opstartende fase bevindt. Het is ook de vraag in hoeverre de verdachte in staat is grenzen te bepalen, om zijn eigen gedrag te reflecteren en de verantwoordelijkheid hiervoor te nemen, ongeacht het gedrag van een ander. De verdachte ervaart uitdagingen op het gebied van sociaal maatschappelijk functioneren. Hij lijkt deze wel aan te pakken. De verdachte beschikt nog niet over eigen woonruimte, maar is hier wel actief naar op zoek. Hij verblijft bij een vriend. Hij heeft werk. De verdachte heeft moeite met het nakomen van zijn afspraken bij de Waag en de reclassering, volgens hem heeft dit niet te maken met motivatie maar met onkunde/onmacht om al zijn afspraken in te plannen. Hij heeft nu één dag in de week hiervoor vrij genomen. Er worden geen andere criminogene factoren gezien die direct gerelateerd zijn aan het recidiverisico. Indien de verdachte meewerkt aan het opstellen van een behandelplan en de begeleiding door de reclassering kan het recidiverisico als laag tot matig worden ingeschat. Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hierbij worden de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd: meldplicht, een behandelverplichting en een contactverbod met [naam slachtoffer] . Er is recent een opdracht werkstraf negatief retour gezonden aan het openbaar ministerie. De verdachte is fysiek en mentaal in staat om een werkstraf uit te voeren.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Hoewel de rechtbank het aannemelijk acht dat ook de aangeefster [naam slachtoffer] zich niet onbetuigd heeft gelaten bij de ruzies ten tijde van de relatie, rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij zich niet heeft gedistantieerd van de tussen hen ontstane conflicten, maar telkens is meegegaan hierin en zich heeft laten verleiden tot agressief gedrag.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straffen recht doen aan de ernst van de gepleegde delict. Zij zal de verdachte dan ook conform de eis veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken en daarnaast aan de verdachte ook een taakstraf opleggen van veertig uur met aftrek van de door hem in voorarrest doorgebrachte tijd.
De voorwaardelijke gevangenisstraf is niet alleen bedoeld om verdachte ervan te weerhouden opnieuw geweldsdelicten te plegen in de toekomst, maar ook om verplicht reclasseringstoezicht - waaronder het volgen van een ambulante behandeling - mogelijk te maken. Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding de verdachte een contactverbod op te leggen ten aanzien van [naam slachtoffer] . De relatie is beëindigd, en niet is gebleken dat de een nog contact met de ander wil.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde kan niet worden volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en om die reden wordt aan de verdachte tevens een taakstraf opgelegd.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 14a, 14b, 14c, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het onder het 3e en 4e gedachtestreepje geen strafbare handelingen opleveren en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
stelt vast dat het bewezen verklaarde voor het overige oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte voor de handelingen onder het 1e, 2e en 6e gedachtestreepje strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet de veroordeelde zich melden bij de reclassering voor zolang en zo frequent als zij gedurende deze periode nodig acht.
2. de veroordeelde wordt verplicht om zich ambulant te laten behandelen bij de (forensische) polikliniek van de Waag, of soortgelijke ambulante (forensische) zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door de (forensische) polikliniek van de Waag, of een soortgelijke instelling, zullen worden gegeven;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
40 (veertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
34 (vierendertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
17 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.C. van Walree, voorzitter,
en mrs. A.A. Kalk en S. Jordaan, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2016 tot en met 26 augustus 2016 te
Rotterdam
zijn levensgezel, [naam slachtoffer] ,
heeft mishandeld door deze meermalen, althans eenmaal (telkens)
-in het gezicht, althans op/tegen het hoofd te slaan/stompen, en/of
-tegen het lichaam te trappen/schoppen, en/of
-aan de haren te trekken, en/of
-ten val te brengen, en/of
-(vervolgens) met het hoofd op de grond te slaan, en/of
-in de buik te trappen (terwijl die [naam slachtoffer] zwanger was);
(artikel 300/304 van het Wetboek van Strafrecht);
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht