ECLI:NL:RBROT:2017:4849

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
26 juni 2017
Zaaknummer
10/741018-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel aan een verdachte met psychische problematiek na meerdere strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 april 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en het opzettelijk beschadigen van een auto. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Vught, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J. Verstegen. De officier van justitie, mr. W.L. van Prooijen, eiste een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaar.

De rechtbank oordeelde dat aan alle voorwaarden van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht was voldaan voor het opleggen van de ISD-maatregel. De verdachte had zich opnieuw schuldig gemaakt aan misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis was toegelaten en had in de vijf jaren voorafgaand aan de feiten ten minste driemaal een vrijheidsbenemende straf of maatregel opgelegd gekregen. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de verdachte een uitgebreide justitiële voorgeschiedenis had en dat eerdere straffen niet hadden geleid tot een beëindiging van zijn criminele gedrag.

De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de psychische problematiek van de verdachte, die zorgmijdend was en niet meewerkte aan behandelingen. De rechtbank besloot tot oplegging van de ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaar, met de hoop dat de verdachte zou meewerken aan een behandeling in een ISD-instelling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank legde ook een tussentijdse beoordeling op om de voortgang van de maatregel te monitoren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/741018-17
Datum uitspraak: 25 april 2017
Tegenspraak (gemachtigde raadsvrouw)
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Vught te Vught,
raadsvrouw mr. J. Verstegen, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 april 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend en zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op of omstreeks 13 januari 2017 te Rotterdam
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
heeft weggenomen een (ski-)jas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan Decathlon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte;
2.
hij op of omstreeks 22 oktober 2016 te Dordrecht opzettelijk en
wederrechtelijk een personenauto (kenteken [kentekennummer] ), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, heeft beschadigd en/of onbruikbaar
gemaakt door met een hamer, althans een zwaar voorwerp, de ruiten van die auto
in te slaan en/of op de motorkap van die auto te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.diefstal;

2. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort beschadigen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal.
Daarnaast heeft de verdachte een auto zeer fors beschadigd door met een hamer ruiten van die auto in te slaan en op de motorkap van die auto te slaan. De verdachte heeft bij het plegen van deze feiten niet stil gestaan bij de schade en andere vervelende gevolgen voor de eigenaren. De bewezenverklaarde feiten hebben naast materiële schade, ook gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt voor de direct betrokkenen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 maart 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
- Door [naam deskundige 1] , psycholoog NIFP Zuid-Holland, is in het kader van een voorgeleidingsconsult ISD op 19 januari 2017 een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd. Dit rapport houdt het volgende in.
In het korte gesprekscontact met de verdachte zijn verder geen aanwijzingen gezien voor
depressieve symptomen of voor mogelijke suïcidaliteit. Evenmin leek sprake van forse
verstandelijke beperkingen. Een meer uitgebreide observatie was niet mogelijk, omdat
de verdachte zeer kort is gezien en gesproken. De verdachte heeft een zeer uitgebreide justitiële voorgeschiedenis, die vermoedelijk (deels) samenhangt met ernstige psychische problematiek waaraan hij kennelijk niet of niet meer wil worden behandeld.
De verdachte maakte in het korte gesprekscontact evenwel een redelijk coherente indruk, en dat leek ook het geval te zijn tijdens het politieverhoor. Of hij thans floride psychotisch is, werd derhalve niet duidelijk. Gezien de huidige en eerdere weigeringen om aan een consult of onderzoek mee te werken, en gezien het feit dat hij is “voorgesorteerd” voor ISD, lijkt nader PJ-onderzoek weinig zinvol. Vermoedelijk lijdt de verdachte aan een ernstige psychiatrische stoornis die gepaard gaat met psychotische verschijnselen, mogelijk in combinatie met cluster B persoonlijkheidsproblematiek. Een psychodiagnostisch onderzoek is geïndiceerd, om de problematiek nauwkeuriger in kaart te kunnen brengen. Wellicht kan dit tijdens verblijf in een ISD-instelling gebeuren. Er is geen duidelijke contra-indicatie voor het opleggen van een ISD-maatregel.
- Door Reclassering Nederland, is omtrent de verdachte gerapporteerd door [naam 1] , d.d. 19 april 2017. Dit rapport houdt het volgende in.
Op 11 april 2017 is telefonisch contact gezocht met collega mevrouw [naam 2] die eerder over de verdachte heeft gerapporteerd.
Mevrouw [naam 2] geeft aan dat zij al meerdere keren het opleggen van een ISD maatregel heeft geadviseerd. De verdachte zou een zorgmijdende persoon zijn, met psychische klachten, zo volgt uit eerder opgestelde pro justitia rapportages. Mevrouw [naam 2] geeft aan dat de psychische klachten van de verdachte zijn kwaliteit van leven ernstig lijken te doen afnemen en noemt de situatie zorgwekkend. Aangezien de verdachte nergens aan meewerkt en een ambulant traject niet haalbaar lijkt, staat zij nog steeds achter haar eerdere (ISD-) advies. In het eerder opgestelde advies stelde mevrouw [naam 2] het volgende: “De heer [naam verdachte] lijkt te lijden aan een psychotische stoornis met paranoïde denkbeelden. Wij schatten in dat een noodzakelijk (Langdurend) behandeltraject binnen een voorwaardelijk strafdeel niet haalbaar is, gezien de psychiatrische problematiek van de verdachte en zijn zorgmijdende houding. Bovendien is de heer [naam verdachte] tijdens een voorwaardelijke ISD meermalen (Parketnummers [nummer 1] en [nummer 2] en vroeghulpmelding op
28-11-2016) gerecidiveerd, zodat wij adviseren de ISD ten uitvoer te leggen.”
Op 12 april 2017 is getracht de verdachte te bezoeken in de penitentiaire inrichting (PI) te Vught. De verdachte heeft echter niet willen meewerken aan het gesprek Op 18 april 2017 is er telefonisch contact gezocht met mevrouw [naam 3] van het Veiligheidshuis te Dordrecht. Zij gaf aan niet direct betrokken te zijn bij deze casus, maar beschikt nog wel over een e-mail waarin meer informatie over de verdachte wordt benoemd. In deze e-mailwisseling staat vermeld dat de verdachte op 20 december 2016 is gesproken tijdens het veelplegersoverleg, waaruit blijkt dat de verdachte tot nu toe weinig heeft meegewerkt aan rapportage en begeleiding. Ook is vermeld dat de verdachte op straat woont aangezien zijn woning is dichtgespijkerd. Tenslotte is ook hier aangegeven dat ISD geïndiceerd is.
Op 19 april 2017 is er telefonisch contact geweest met de heer [naam 4] , casemanager op de afdeling binnen de PI Vught waar de verdachte verblijft. Hij geeft aan dat de verdachte recent zijn woning kwijt is geraakt, waardoor de beperkte stabiliteit op praktisch gebied waar de verdachte nog over beschikte, nu weg is. Ook vertelt hij contact te hebben gehad met de broer van de verdachte, waarmee hij adviezen uit de eerdere reclasseringsrapportages en pro justitia rapporten besproken heeft (namelijk een klinische plaatsing in het kader van ISD). De broer van de verdachte zou zich, net zoals de heer [naam 4] , kunnen vinden in eerdere adviezen.
Op 19 april 2017 is er telefonisch contact geweest met mevrouw [naam 5] , behandelcoördinator van het PPC in Vught. Zij geeft aan dat ze recent contact heeft gehad met de verdachte om na te gaan of hij toestemming gaf om informatie met ons te delen. De verdachte gaf deze toestemming echter niet.
Uit dossieronderzoek komt naar voren dat de verdachte een zorgmijdende cliënt is die (bijna) geen medewerking verleent aan contacten met reclasseringswerkers, psychologen en psychiaters, waardoor er geen verandering in de situatie kan worden bewerkstelligd. In het psychologisch pro justitia onderzoek, opgesteld door [naam deskundige 2] , d.d. 14 december 2106 staat vermeld: “Concluderend geeft het dossier sterke aanwijzingen voor psychotische problematiek bij een meneer met veel problemen in het sociaal-maatschappelijk functioneren. Hij is bekend met delinquent gedrag sinds 1983 en weigert veelal consultaties en onderzoek. Ten tijde van huidige onderzoek was de verdachte onvindbaar voor rapporteur en reclassering doordat hij waarschijnlijk zwervend was. Deze situatie en dit gedragspatroon geeft geen aanwijzingen voor de mogelijkheid van vrijwillige medewerking aan onderzoek en eventuele behandeling. Voor nader onderzoek en eventuele behandeling mede ter voorkoming van verdere teloorgang, is plaatsing in een gesloten forensisch psychiatrische instelling zoals een FPA aanbevelingswaardig.”
Indien verdachte schuldig wordt bevonden, wordt door de reclassering geadviseerd een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Anders dan door de raadsvrouw is aangevoerd, is in de onderhavige zaak voldaan aan alle voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht stelt aan het opleggen van de
ISD-maatregel.
De verdachte heeft zich opnieuw schuldig gemaakt aan misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Daarnaast is de verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 maart 2017 in de vijf jaren voorafgaande aan de door hem begane feiten ten minste driemaal tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende voorwaardelijke maatregel of een taakstraf veroordeeld. De desbetreffende vonnissen zijn onherroepelijk. De onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat de door de verdachte begane feiten niet zijn gepleegd voor enig financieel gewin en evenmin om in een verslaving te voorzien. In die zin is geen sprake van een ‘standaard’ ISD-geval. Bij de verdachte is sprake van een psychische problematiek en op dit moment is er geen concreet behandelplan en ook geen indicatiestelling aanwezig. Ten tijde van oplegging van een eerdere, voorwaardelijke, ISD-maatregel ging het goed met de verdachte. De kans is groot dat hij thans, indien hij niet wil meewerken aan bijzondere voorwaarden, een ‘kale’ ISD-maatregel zal moeten ondergaan.
De rechtbank stelt vast dat de tot op heden aan de verdachte opgelegde straf(fen) en/of voorwaardelijke maatregel er niet toe hebben geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is beëindigd. Voorts onderschrijft de rechtbank de conclusies van de reclassering en de psycholoog dat oplegging van de ISD-maatregel is aangewezen. De rechtbank is met de reclassering van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte strafbare feiten zal blijven plegen als hij niet gedwongen wordt mee te werken aan een structurele en ingrijpende behandeling en daarbij een verandering van leefomgeving krijgt aangeboden. Voor het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, zoals de raadsvrouw betoogt, ziet de rechtbank in de gegeven omstandigheden geen reële mogelijkheden meer. Gelet op de door hem steeds weer veroorzaakte overlast en schade, staat thans tevens het belang van de samenleving voorop. De veiligheid van personen of goederen vereist dat aan de verdachte de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de maximale duur van twee jaren wordt opgelegd, zonder aftrek van de duur van de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Daarbij is mede gelet op ernst van de begane feiten en de veelvuldigheid van de voorafgaande veroordelingen. Met name heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de maatregel er ook toe strekt de maatschappij te beveiligen en de recidive van verdachte te beëindigen.
De rechtbank spreekt de hoop uit dat er voortvarendheid zal worden betracht bij het aanvragen van een door het NIFP-IFZ af te geven indicatiestelling, waarna de verdachte kan worden opgenomen in een door het IFZ te bepalen instelling. Ook zal moeten worden getracht de verdachte te blijven motiveren om een behandeling in dit kader te willen ondergaan. Van verdachte mag onder die omstandigheden worden verwacht dat ook hij zich goed inzet om, met behulp van de geboden behandeling en begeleiding, zijn criminele gedragingen blijvend achterwege te laten.
De rechtbank zal om een vinger aan de pols te houden ten aanzien van het nog in te zetten traject, en daarom ambtshalve beslissen tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel. Bepaalt wordt dat het openbaar ministerie de rechtbank daar na 9 (negen) maanden na het onherroepelijk worden van deze uitspraak over bericht.
Alles afwegend wordt na te noemen maatregel passend en geboden geacht.

8.Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van (€ 2.150 + € 2.257 + € 60,42 =) € 4.467,42 aan materiële schade, deels bestaande uit € 60,42 aan benzinekosten, - kennelijk abusievelijk - opgevoerd als immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met vergoeding van de wettelijke rente te rekenen vanaf de datum waarop het feit is gepleegd.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vergoeding ten aanzien van de benzinekosten onvoldoende is onderbouwd, dat de kosten ten aanzien van de ruiten en de kosten ter vervanging/montage daarvan duidelijk zijn, terwijl de kosten voor het overige een offerte betreffen. Gelet hierop dient de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.3.
Beoordeling
Omdat is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting namens de verdachte, worden toegewezen, gelet op het navolgende. Verdachte heeft de auto van de benadeelde partij opzettelijk zeer fors beschadigd en moet daarom de daarbij door hem veroorzaakte schade vergoeden. De hoogte van de schade is mede bepaald op basis van de offerte, die de rechtbank volledig en niet bovenmatig voorkomt. De kosten van de ruiten blijken afdoende uit de overgelegde rekening ter zake. Ook de gevorderde benzinekosten acht de rechtbank redelijk naar verwachtingen niet bovenmatig. Ook deze schade zal worden toegewezen.
wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2016, de datum waarop verdachte de schade heeft toegebracht.
vervangende hechtenis
De rechtbank zal geen vervangende hechtenis opleggen. Uit het onderzoek ter zitting is aannemelijk geworden dat tenuitvoerlegging van hechtenis na afronding van de ISD-maatregel schade zal kunnen toebrengen aan de resultaten die, naar verwachting, worden bereikt binnen de op te leggen ISD-maatregel.
kosten raadsman
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 4.467,42 vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.
De rechtbank legt aan de verdachte een maatregel op als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38m, 38n, 38s, 57, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte wordt geplaatst in
een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren;
bepaalt dat de rechtbank over 9 (negen) maanden na het onherroepelijk worden van deze uitspraak door het openbaar ministerie daarover wordt bericht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 4.467,42, (zegge: vierduizend vierhonderdzevenenzestig euro en tweeënveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 4.467,42 (hoofdsom, zegge: vierduizend vierhonderdzevenenzestig euro en tweeënveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en D. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 13 januari 2017 te Rotterdam
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
heeft weggenomen een (ski-)jas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan Decathlon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 22 oktober 2016 te Dordrecht opzettelijk en
wederrechtelijk een personenauto (kenteken [kentekennummer] ), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar
gemaakt door met een hamer, althans een zwaar voorwerp, de ruiten van die auto
in te slaan en/of op de motorkap van die auto te slaan;
(parketnummer [nummer 1] )
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht