ECLI:NL:RBROT:2017:4797

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
22 juni 2017
Zaaknummer
10/765049-11
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor actieve ambtelijke corruptie en valsheid in geschrift met taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die als projectleider werkzaam was voor een stichting bij verbouwingsprojecten van scholen. De verdachte is veroordeeld voor actieve ambtelijke corruptie en valsheid in geschrift, met een taakstraf van 120 uren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een ambtenaar, die beleidsadviseur was bij de stichting, heeft omgekocht door hem gebruik te laten maken van een vakantiewoning tegen een lage vergoeding. Dit gebeurde met de intentie om meer opdrachten te verkrijgen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op deze manier het vertrouwen in de integriteit van ambtenaren heeft geschaad. De verklaring van de klokkenluider in deze zaak werd als voldoende betrouwbaar beschouwd, maar de rechtbank benadrukte dat deze verklaring niet op zichzelf kan staan zonder aanvullende bewijsvoering. De verdachte heeft ook valse facturen opgemaakt, die door de stichting zijn betaald, wat leidde tot valsheid in geschrift. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van oplichting, omdat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen die hem ten laste waren gelegd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de lange duur van de procedure en de media-aandacht die de zaak heeft gekregen, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om een taakstraf op te leggen in plaats van een gevangenisstraf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/765049-11
Datum uitspraak: 21 juni 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. E.M. Veringa, advocaat te Rotterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 16, 18, 19 en 23 mei en 7 juni 2017.
Het onderzoek is gesloten op 21 juni 2017.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzittingen van 19 en 23 mei 2017 overeenkomstig de vorderingen van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J.A. van der Maas heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden.

Geldigheid dagvaarding

Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de dagvaarding voor het onder 1 ten laste gelegde feit (actieve ambtelijke corruptie) partieel nietig moet worden verklaard. In de visie van de verdediging is - kort samengevat - de tenlastelegging vaag nu de aan de verdachte verweten gedragingen niet duidelijk worden omschreven. Het betreft in de eerste plaats de feitelijke uitwerking van de begrippen: gift, belofte of dienst te weten: ‘regelen’ en /of ‘verzorgen’. In de tweede plaats betreft het de feitelijke uitwerking van de begrippen: ‘in strijd met zijn plicht’ en/of ‘in zijn bediening doen of nalaten’ te weten: ‘het beleid’, ‘besluitvormingsprocedures’, ‘voorkeursbehandeling’ en/of ‘goede relatie’.
Beoordeling
Vooropgesteld wordt dat aan de begrippen ‘gift, belofte en/of dienst’ op zichzelf al enige feitelijke betekenis toekomt. De nadere feitelijke invulling die de officier van justitie in de tenlastelegging aan de gift, belofte en/of dienst heeft gegeven is dat de verdachte een aanstelling/tewerkstelling en/of salarisbetalingen heeft geregeld of verzorgd. Op deze wijze is door de officier van justitie op een duidelijke en heldere wijze de koppeling gemaakt tussen de concrete gift, belofte of dienst en het zaaksdossier waarin de feiten en omstandigheden zijn neergelegd die het ten laste gelegde feit in de visie van de officier van justitie moeten onderbouwen.
Dit deel van de tenlastelegging is daarom voldoende feitelijk, begrijpelijk en niet innerlijk tegenstrijdig en voldoet daarmee aan de eisen van artikel 261 lid 1 Sv.
De begrippen ‘in strijd met zijn plicht’ en ‘in zijn bediening iets doen of nalaten’ komen voldoende feitelijke betekenis toe. De verdediging bestrijdt dit ook niet. Dit betekent dat het niet nodig is om deze begrippen in de tenlastelegging nader te concretiseren. Daarnaast is het vaste rechtspraak dat de delictsomschrijving van ambtelijke corruptie niet alleen ziet op de situatie dat er een direct verband bestaat tussen de gift en een concrete tegenprestatie, maar ook op het doen van giften aan een ambtenaar om een relatie met die ambtenaar te doen ontstaan en/of te onderhouden met het doel een voorkeursbehandeling te krijgen. In de tenlastelegging van feit 1 is een dergelijke ‘voorkeursbehandeling’ op verschillende manieren omschreven. Op deze manier is een nadere, niet vereiste, invulling van de delictsbestanddelen ‘in strijd met zijn plicht’ en ‘in zijn bediening iets doen of nalaten’ gegeven. Ze leggen de koppeling met het zaaksdossier waarin de feiten en omstandigheden zijn neergelegd die het ten laste gelegde feit in de visie van de officier van justitie moeten onderbouwen.
Dit deel van de tenlastelegging is daarmee naast voldoende feitelijk ook begrijpelijk en niet innerlijk tegenstrijdig en voldoet daarmee aan de eisen van artikel 261 lid 1 Sv.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. De dagvaarding is geldig.

Waardering van het bewijs

Algemeen
Onderzoek [dossiernaam 1]
Begin 2011 is [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] ) naar buiten getreden als klokkenluider. Hij luidde de klok omdat bij de [naam stichting 1] (hierna: [naam stichting 1] ), die vanaf 2008 het openbaar onderwijs in Rotterdam en omstreken verzorgt, op grove wijze zou worden gefraudeerd. Nadat [naam medeverdachte 1] zijn verklaringen bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit en de Criminele Inlichtingen Eenheid had afgelegd, heeft hij dit uiteindelijk ook gedaan in het opsporingsonderzoek [dossiernaam 1] . De resultaten van dat opsporingsonderzoek zijn in een achttal zaaksdossiers neergelegd. Op de tenlastelegging van de verdachte is een aantal van de acht zaaksdossiers in diverse feiten uitgewerkt.
Kort samengevat heeft [naam medeverdachte 1] verklaard dat binnen [naam stichting 1] medeverdachte [naam medeverdachte 2] (hierna: [naam medeverdachte 2] ) aan een klein clubje mensen, onder wie [naam medeverdachte 1] en de verdachte, gedurende een aantal jaren het advies- en aannemingswerk aan de openbare scholen van Rotterdam heeft toebedeeld. Tegenover dat toedelen van deze werkzaamheden zouden volgens [naam medeverdachte 1] diverse tegenprestaties hebben gestaan die ten goede zijn gekomen aan [naam medeverdachte 2] . Hij noemt in dat verband - zakelijk weergegeven - een vakantiehuis in [dossiernaam 5] , verbouwingen aan zijn woning en diverse andere goederen en diensten. In een aantal gevallen is het volgens [naam medeverdachte 1] uiteindelijk [naam stichting 1] geweest die opdraaide voor de kosten van de tegenprestaties doordat deze werden doorbelast aan [naam stichting 1] en werden weggeschreven in de administratie van [naam stichting 1] door deze te boeken op de diverse verbouwing- en onderhoudsprojecten aan scholen. Om een en ander te verhullen zijn volgens [naam medeverdachte 1] ook vele documenten vals opgemaakt en/of vervalst.
Bij de waardering van het bewijs van de ten laste gelegde feiten speelt vrijwel steeds de verklaring van [naam medeverdachte 1] een rol. Voordat kan worden overgegaan tot beantwoording van de vraag of voor de ten laste gelegde feiten voldoende overtuigend bewijs voorhanden is, zal die verklaring van [naam medeverdachte 1] op zijn betrouwbaarheid/ geloofwaardigheid moeten worden getoetst.
Betrouwbaarheid verklaring [naam medeverdachte 1]
In zijn algemeenheid kan over de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam medeverdachte 1] het volgende worden gezegd. [naam medeverdachte 1] belast zichzelf met zijn verklaring in grote mate. De intrinsieke betrouwbaarheid - de betrouwbaarheid van de verklaring op zichzelf beschouwd - wordt hierdoor in enige mate vergroot. De andere kant is dat het bedrijf van [naam medeverdachte 1] , [naam bedrijf 1] . ( [naam bedrijf 1] .) in eerste instantie sterk heeft geprofiteerd van de dubieuze gang van zaken bij [naam stichting 1] , maar dit bedrijf uiteindelijk ook failliet is gegaan als gevolg van afnemende opdrachten van [naam stichting 1] . Het is mede ook [naam medeverdachte 1] zelf die deze relatie in zijn verklaring legt. Het is daarom zeker niet onaannemelijk dat [naam medeverdachte 1] enige rancune voelt ten aanzien van een of meer van zijn medeverdachten. Om die reden staat de intrinsieke betrouwbaarheid ook in enige mate onder druk.
In het opsporingsonderzoek is, wellicht mede vanwege deze achtergronden, steeds zoveel mogelijk geprobeerd om de verklaringen van [naam medeverdachte 1] te verifiëren en te controleren door op zoek te gaan naar feiten en omstandigheden die de verklaring van [naam medeverdachte 1] zouden kunnen bevestigen. Dit is op veel punten ook gelukt. Zeker op onderdelen wordt de verklaring van [naam medeverdachte 1] bevestigd door bijvoorbeeld de verklaring van zijn zoon en/ of door administratieve stukken afkomstig uit - onder meer - de administratie van [naam bedrijf 1] . Echter ook in een substantieel aantal gevallen is gebleken dat [naam medeverdachte 1] in zijn verklaring heeft verwezen naar stukken die uiteindelijk niet zijn gevonden. Eén en ander raakt de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam medeverdachte 1] . Ten slotte komt [naam medeverdachte 1] soms op essentiële punten op zijn verklaring terug, baseert hij zich naar eigen zeggen soms op geruchten en blijken sommige uitspraken niet waar.
Al met al is de verklaring van [naam medeverdachte 1] voldoende betrouwbaar om te worden gebruikt voor het bewijs, maar kan daarop ook niet worden blindgevaren. De verklaring zal daarom met een zekere terughoudendheid aan een eventuele bewezenverklaring ten grondslag gelegd. Die terughoudendheid komt er neer dat op de belangrijke onderdelen van de tenlastelegging steeds zal moeten worden gezocht naar enige nadere onderbouwing daarvan in ander bewijsmateriaal alvorens te kunnen concluderen tot overtuigend bewijs voor die onderdelen.
Feit 1: Actieve ambtelijke corruptie
1.1
[naam medeverdachte 2] is ambtenaar
Inleiding
Op grond van de bewijsmiddelen staat het volgende vast. Bij besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam is de [naam instantie 1] (hierna: [naam instantie 1] ) per 1 januari 2008 verzelfstandigd, en omgevormd tot twee stichtingen: de [naam stichting 2] en [naam stichting 1] . Per 1 januari 2008 wordt [naam medeverdachte 2] eervol ontslag verleend als ambtenaar bij de [naam instantie 1] . Hij treedt met ingang van diezelfde datum in dienst bij [naam stichting 1] in de functie van beleidsadviseur. De taken en werkzaamheden van [naam medeverdachte 2] blijven dezelfde. Op de arbeidsovereenkomst is het Ambtenarenreglement Rotterdam van toepassing, voor zover de privaatrechtelijke aard van de dienstbetrekking zich daartegen niet verzet.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat [naam medeverdachte 2] sinds 1 januari 2008 geen ambtenaar meer is. Bij [naam stichting 1] voerde hij zijn werkzaamheden uit op basis van een civielrechtelijke arbeidsovereenkomst. Van een aanstelling met toezicht door of onder verantwoordelijkheid van de gemeente is geen sprake. Als [naam medeverdachte 2] ambtenaar zou zijn, zou het niet nodig zijn te bepalen dat - kort gezegd - zijn pensioenaanspraken bij het ABP ondergebracht worden. Omdat de tenlastegelegde periode ziet op de periode na de verzelfstandiging, moet van de onder feit 1 ten laste gelegde actieve ambtelijke corruptie vrijspraak volgen.
Beoordeling
Artikel 177 wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) stelt het omkopen van een ambtenaar strafbaar.
Juist is, dat [naam medeverdachte 2] bij [naam stichting 1] op basis van een civielrechtelijke arbeidsovereenkomst werkzaam is. Dat betekent niet, dat hij daarmee geen ambtenaar is in de zin van voornoemde strafrechtelijke bepalingen. Het begrip ambtenaar in deze bepalingen moet namelijk aldus worden uitgelegd, dat daaronder (ook) valt:
  • degene die onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld
  • in een functie waaraan het openbaar karakter niet kan worden ontzegd
  • teneinde een deel van de taak van de staat of zijn organen te verrichten.
Deze criteria (in andere volgorde) nalopend komt dit voor [naam medeverdachte 2] op het volgende neer.
Taken [naam stichting 1]
Blijkens artikel 3.1 van de statuten van [naam stichting 1] heeft de stichting - kort samengevat - als doel het uitoefenen van alle taken en bevoegdheden van het bevoegd gezag over die scholen in de zin van de onderwijswetgeving, het doen geven van openbaar onderwijs, en het bijdragen aan de realisatie van het Rotterdamse onderwijsbeleid.
Zoals in deze omschrijving ook al tot uitdrukking komt, is het (doen) geven van openbaar onderwijs bij uitstek een taak van de overheid. Dat de gemeente Rotterdam een deel van de taken op dit gebied aan de stichting heeft overgedragen wil niet zeggen dat het hiermee zijn publieke karakter verliest. De stichting verricht dus een overheidstaak.
De functie van [naam medeverdachte 2]
werkt binnen [naam stichting 1] als beleidsadviseur. Hij adviseert het college van bestuur ten aanzien van huisvestingskwesties en ook is hij belast met de uitvoering van aanbestedingen, het meerjaren onderhoudsplan, nieuwbouw en duurzame renovatie bij schoolgebouwen. Deugdelijke huisvesting van scholen valt ontegenzeggelijk binnen het bereik van de publieke taak op het gebied van openbaar onderwijs, zodat het openbaar karakter van deze functie eveneens evident is.
Toezicht en verantwoording
De statuten bepalen dat het bestuur van de stichting wordt gevormd door een algemeen bestuur, en een college van bestuur dat het dagelijks bestuur vormt. Leden van het college van bestuur worden benoemd door de gemeenteraad (hierna: de raad). Er vindt jaarlijks, en zo vaak de raad dat nodig acht, overleg plaats tussen het college van bestuur en de raad over het te voeren beleid en/of verantwoording van het gevoerde beleid van de stichting. Artikel 14 bepaalt dat de gemeenteraad toezicht uitoefent op het bestuur van de stichting. In artikel 19 wordt uiteengezet hoe de raad beleidsplannen en begrotingen van de stichting ter goedkeuring krijgt voorgelegd.
Uit het voorgaande blijkt dat er een toezichthoudende relatie bestaat tussen de gemeente en [naam stichting 1] , en dat de laatste verantwoording af moet leggen aan de raad. Gelet op hetgeen de statuten in dit opzicht vermelden over het college van bestuur, valt niet in te zien waarom - zoals bepleit - de taken van [naam medeverdachte 2] als adviseur van dit college op het gebied van huisvesting hierbuiten zouden vallen.
Conclusie
[naam medeverdachte 2] is ambtenaar in de zin van artikel 177 Sr.
1.2
Functie en taken [naam medeverdachte 2]
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat [naam medeverdachte 2] vanuit zijn functie geen invloed heeft op de toewijzing van projecten aan projectleiders noch op de hoogte van de vergoedingen aan hen. Hij heeft geen uitvoerende taken, en geen contacten met aannemers. Zijn functie is die van beleidsadviseur, maar niet op de afdeling huisvesting; zo’n afdeling bestaat niet bij [naam stichting 1] .
De rechtbank begrijpt dit verweer zo, dat het zinloos was voor [naam medeverdachte 2] om zich om te laten kopen, omdat dit de projectleiders of aannemers niet in een betere positie zou kunnen brengen, en dat de verdachte daarom moet worden vrijgesproken van de ambtelijke corruptie.
Beoordeling
[naam medeverdachte 2] werkt binnen [naam stichting 1] als beleidsadviseur. Hij heeft over zijn functie verklaard dat hij ten tijde van de [naam instantie 1] gedetacheerd was bij [naam instantie 2] , hetgeen staat voor huisvesting en bouwzaken, en dat hij daar na de overgang naar [naam stichting 1] ook nog werkzaam was. Hoewel uit de stukken formeel niet blijkt van een ‘afdeling huisvesting’ binnen [naam stichting 1] , kan hiermee vastgesteld worden dat dit feitelijk wel het geval was, en verklaart dit ook dat verschillende medewerkers van [naam stichting 1] over een afdeling met die naam verklaren.
Met de verdediging stelt de rechtbank vast, dat een duidelijke taakomschrijving van de functie van [naam medeverdachte 2] zich niet in het dossier bevindt. Wel verklaren getuigen, werkzaam bij [naam stichting 1] , hierover. Zo verklaart [naam getuige 1] , werkzaam bij het secretariaat van het bestuursbureau, dat alles op het gebied van huisvesting tot de taken van [naam medeverdachte 2] behoorde, en dat hij zich overal wel mee bemoeide. Uit de verklaring van [naam getuige 2] , beleidsmedewerkster bij huisvesting, blijkt onder meer dat alle werkzaamheden die onder een project vielen voor rekening van [naam medeverdachte 2] kwamen, zowel voor als na de afgifte van een beschikking (rb: [naam instantie 3] ) en dat hij degene was die de opdrachtbrieven controleerde. [naam getuige 3] , lid van het college van bestuur, beschrijft onder meer dat het maken van een bestek, dus het beschrijven van de werkzaamheden van een project, onder verantwoordelijkheid viel van [naam medeverdachte 2] , maar dat hij het in de praktijk uitbesteedde aan een projectleider.
[naam medeverdachte 2] heeft ter zitting in zijn eigen zaak verklaard dat zijn werkzaamheden in het kader van een bouwproject ophouden als er een budget verkregen is via een beschikking van de [naam instantie 3] van gemeente Rotterdam (hierna: dienst [naam instantie 3] ). De aanbesteding en de uitvoering vinden daarna buiten hem om plaats, hij controleert dan alleen nog of alle werkzaamheden binnen het budget blijven. Dit verhoudt zich niet alleen niet met hetgeen getuigen, zoals zojuist uiteengezet, verklaren, maar ook [naam medeverdachte 2] zelf heeft anders verklaard bij de politie. Zo heeft hij uitgelegd over de werkwijze bij een aanbesteding, dat hij de uitvoering van de projecten controleert. Als [naam medeverdachte 2] wordt gevraagd hoe het gaat als een projectleider als de verdachte een opdracht wil, dan antwoordt [naam medeverdachte 2] dat die ‘materieel’ eerst bij hem komt. Facturen met betrekking tot projecten komen bij hem, na zijn paraaf op de factuur komt die in het financiële systeem, en wordt het uitbetaald.
Dat [naam medeverdachte 2] ook daadwerkelijk meer invloed had dan hij wil doen voorkomen, blijkt uit de verklaringen van de aannemers en projectleiders zelf. [naam medeverdachte 1] zegt immers dat hij zijn opdrachten van [naam medeverdachte 2] niet kwijt wilde raken, en dat hij daarom geen andere keuze had dan mee te werken aan de constructie met het huis in [dossiernaam 5] . De verdachte wilde [naam medeverdachte 2] graag te vriend houden, omdat hij hoopte dat hij als een soort wederdienst werk danwel opdrachten zou krijgen. Ook projectleider [naam getuige 4] (hierna: [naam getuige 4] ) verklaart dat hij zijn opdrachten altijd van [naam medeverdachte 2] kreeg.
Conclusie
Uit het voorgaande blijkt dat [naam medeverdachte 2] vanuit zijn functie wel degelijk invloed kon uitoefenen op aan wie projecten vergund werden, de omvang daarvan en de financiële afwikkeling, en dat in de praktijk ook deed.
1.3
Juridisch kader actieve omkoping
Voordat wordt overgegaan tot de concrete beantwoording van de vraag of de verdachte met de verleende gift, belofte of dienst (hierna gezamenlijk: ‘gift’) het oogmerk heeft gehad om [naam medeverdachte 2] als ambtenaar te bewegen tot het geven van meer opdrachten, zal eerst het juridisch kader van dit delictsbestanddeel worden uitgewerkt.
Oogmerk in de zin van artikel 177 Sr is aanwezig wanneer het doen van een ‘gift’ door de gever, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus voor hem gewild gevolg meebrengt dat de ambtenaar wordt bewogen tot een doen of nalaten in zijn bediening. Het betreft de zwaarste vorm van opzet die bovendien niet op de ‘gift’ maar op het gevolg moet zijn gericht. Voorwaardelijk opzet is niet voldoende. Het beoogde gevolg kan een concrete tegenprestatie zijn en ook het doen ontstaan van een speciale relatie die zal leiden tot een voorkeursbehandeling.
Als dat oogmerk niet (volledig) blijkt uit een door de gever daartoe strekkende verklaring, dient (mede) aan de hand van de feiten en omstandigheden, oftewel de uiterlijke verschijningsvorm van de feiten en omstandigheden van en rondom de ‘gift’, te worden bepaald of de gever met zijn ‘gift’ het oogmerk had om de ambtenaar te bewegen tot een doen of nalaten in zijn bediening. Om de bewijsrechtelijke drempel van oogmerk te halen, dient op die manier minst genomen vast komen te staan dat het niet anders kan zijn dan dat de gever een ‘gift’ aan een ambtenaar heeft gedaan met als doel om een concrete tegenprestatie terug te krijgen of een speciale relatie te doen ontstaan die zal leiden tot een voorkeursbehandeling.
Met bovenstaand criterium als uitgangspunt zal moeten worden beoordeeld of de verdachte het oogmerk had om [naam medeverdachte 2] als ambtenaar te bewegen tot een doen of nalaten.
1.4
Zaaksdossier [dossiernaam 2]
Inleiding
Op grond van de bewijsmiddelen staat het volgende vast. De verdachte heeft een vakantiewoning gekocht met het adres [adres 1] in [plaats] te [dossiernaam 5] . Ter financiering van de woning is hij een hypothecaire lening aangegaan.
De verdachte heeft middels valse facturen van zijn eigen bedrijf en het bedrijf van zijn vrouw de kosten die hij aan de hypothecaire lening had, door gefactureerd aan [naam medeverdachte 1] . Op de facturen heeft hij werkzaamheden als adviseur opgevoerd die hij niet heeft uitgevoerd. Op dezelfde wijze heeft de verdachte dat gedaan met de facturen van zijn vrouw. [naam medeverdachte 1] heeft op zijn beurt deze facturen doorbelast aan [naam stichting 1] alsof het daadwerkelijk werkzaamheden waren die door het bedrijf van de verdachte en het bedrijf van zijn vrouw waren uitgevoerd. Deze facturen werden ‘weggeschreven’ op diverse projecten van [naam stichting 1] .
[naam medeverdachte 2] heeft met zijn gezin vele vakanties doorgebracht in de woning van de verdachte en heeft hiervoor geen huur betaald.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte geen wetenschap heeft gehad van de doorfacturering van de valse facturen van zijn bedrijf en het bedrijf van zijn vrouw. Verder is naar voren gebracht dat voor de woning door [naam medeverdachte 2] wel is betaald in de vorm van het voldoen van voor de vakantiewoning gemaakte kosten. Ten slotte heeft de verdachte gesteld dat hij niet het oogmerk heeft gehad om [naam medeverdachte 2] als ambtenaar te bewegen tot - kort gezegd - het geven van meer opdrachten.
Vrijspraak eerste en derde omkopingsmiddel
Naast de verklaring van [naam medeverdachte 1] is geen ander bewijsmiddel voorhanden die het omkopingsmiddel zoals omschreven onder het eerste gedachtestreepje (het op naam stellen van de woning) en/of het derde gedachtestreepje (facturenconstructie) onderbouwt. Zoals hiervoor overwogen kan op grond van alleen de verklaring van [naam medeverdachte 1] niet tot bewezenverklaring van belangrijke onderdelen van de tenlastelegging worden gekomen. De omkopingsmiddelen zijn belangrijke onderdelen. De verdachte zal daarom van het eerste en het derde gedachtestreepje worden vrijgesproken.
Beoordeling
Vooropgesteld wordt dat de verdachte bij de politie heeft verklaard dat nooit een bedrag voor te vergoeden kosten was afgesproken. Het standpunt van de verdachte wordt echter wel deels bevestigd door [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] . Daarbij moet worden opgemerkt dat de medeverdachten door de officier van justitie in feite hetzelfde verwijt wordt gemaakt, zodat zij ook belang hebben om aldus te verklaren. Voor het standpunt van de verdachte en zijn medeverdachten biedt het dossier verder geen enkel aanknopingspunt. Anders gezegd: het dossier geeft geen blijk van bescheiden die de gesuggereerde betaling van kosten kunnen bevestigen. Ook de verdachte en/of zijn medeverdachten hebben geen verificatoire bescheiden overgelegd: geen facturen, geen betalingsbewijzen geen bankafschriften, niets. Ten slotte kan ook niet onopgemerkt blijven dat [naam medeverdachte 2] in zijn verklaring bij de politie van 13 november 2011 heeft opgemerkt dat hij in het tweede jaar al achterliep met het betalen van de energiekosten. Dit terwijl de energiekostenpost veruit de grootste post (meer dan de helft van het totaal) is, die door [naam medeverdachte 2] bij pleidooi als betaling aan de verdachte is opgegeven.
Dat de verdachte met het laten verblijven van [naam medeverdachte 2] in de vakantiewoning tegen lagere kosten het oogmerk heeft gehad om [naam medeverdachte 2] als ambtenaar te bewegen tot een doen of nalaten op een wijze als hiervoor is uiteengezet volgt direct uit zijn eigen verklaring bij de politie van 4 augustus 2011. Op een vraag van de politie: ‘
Begrijp je dat de gang van zaken met betrekking tot het huis toch een soort wederzijdse afhankelijkheid zou geven richting [naam medeverdachte 2] met betrekking tot het eventueel te vergeven werken?’ antwoordt de verdachte ‘
Over dat laatste zeg ik, dat is nooit uitgesproken. Je hoopte dat het effect had.’Deze verklaring vindt haar ondersteuning in de uiterlijke verschijningsvorm van de feiten en omstandigheden zoals deze blijken uit de bewijsmiddelen. Kort samengevat komen die er - algemeen geformuleerd - op neer dat een projectleider/adviseur de ambtenaar, die de projecten verdeelt, voor bijna niks laat verblijven in zijn vakantiewoning.
-
Handelen of nalaten in strijd met plicht
In de rechtspraak is het bestanddeel ‘handelen in strijd met zijn plicht’ zoals opgenomen in artikel 177 Sr ruim uitgelegd. De Hoge Raad heeft zelfs expliciet bepaald dat artikel 177 Sr mede ziet op het doen van giften of beloften aan een ambtenaar teneinde aldus een relatie met die ambtenaar te doen ontstaan of te onderhouden met het doel een voorkeursbehandeling te krijgen.
Vastgesteld is dat de verdachte aan [naam medeverdachte 2] giften heeft gedaan met het oogmerk om een concrete tegenprestatie terug te krijgen of een speciale relatie te doen ontstaan die zal leiden tot een voorkeursbehandeling. Gelet op het voorgaande kan aldus worden bewezen dat de verdachte het oogmerk had om [naam medeverdachte 2] te laten handelen in strijd met zijn plicht.
-
Omkoping achteraf
Omdat de giften op verschillende momenten plaatsvonden in dezelfde periode als de verdachte zijn opdrachten kreeg, hadden deze giften mogelijk niet alleen het doel zo’n behandeling te krijgen, maar werden ze ook gedaan als dank daarvoor. Daarom acht de rechtbank ook bewezen dat de verdachte de giften aan [naam medeverdachte 2] heeft gedaan
ten gevolge van of naar aanleiding vaneen handelen of nalaten van [naam medeverdachte 2] , de zogenaamde omkoping achteraf.
Conclusie
Bewezen kan worden dat de verdachte giften (het mogen verblijven in de vakantiewoning tegen lagere kosten) aan [naam medeverdachte 2] heeft gedaan met het oogmerk om [naam medeverdachte 2] te bewegen tot een doen of nalaten en/of ten gevolge van of naar aanleiding van een handelen of nalaten van [naam medeverdachte 2] in strijd met zijn plicht als ambtenaar.
1.5
Voorwaardelijk getuigenverzoek
De raadsvrouw heeft voor het geval de rechtbank onderdelen van de verklaring van de verdachte niet zou volgen, een voorwaardelijk verzoek gedaan om [naam getuige 5] (die als makelaar heeft opgetreden bij de aankoop van de woning in [dossiernaam 5] ) als getuige op te roepen.
De rechter-commissaris, die op 21 januari 2016 op verzoek van de verdediging heeft beslist tot het horen van [naam getuige 5] als getuige, heeft uiteindelijk (op 1 december 2016) geconcludeerd dat redelijkerwijs niet valt te verwachten dat deze persoon binnen een afzienbare termijn kan worden gehoord. De reden daarvoor was - kort gezegd - dat een reactie van de Turkse justitiële autoriteiten op het rechtshulpverzoek uitbleef. Nadien heeft de rechter-commissaris (blijkens het door hem op 19 april 2017 opgemaakte proces-verbaal van bevindingen) wel bericht ontvangen van de Turkse justitiële autoriteiten. Dit bericht hield in dat [naam getuige 5] op 3 maart 2016 [dossiernaam 5] heeft verlaten via de luchthaven Atatürk in Istanbul en sindsdien niet meer is ingereisd. Nu geen bekende woon- of verblijfadres van [naam getuige 5] bekend waren geworden, zag de rechter-commissaris geen mogelijkheden om deze getuige te horen.
Ook op dit moment is niets bekend over het woon- of verblijfadres van [naam getuige 5] . De raadsvrouw heeft wel aangevoerd dat de verdachte aanwijzingen heeft dat [naam getuige 5] zich gewoon in [dossiernaam 5] bevindt, maar concrete informatie hierover is niet gegeven.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het onaannemelijk is dat [naam getuige 5] binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Feiten 2 en 3 Valsheid in geschrift en oplichting
2.1
Zaaksdossier [dossiernaam 3]
2.1.1
Inleiding
Op grond van de bewijsmiddelen staat het volgende vast. Op de locatie [adres 2] van Rotterdamse openbare basisschool [naam school 1] moesten diverse verbouwwerkzaamheden plaatsvinden in verband met vochtproblemen. Constructiefouten moesten worden hersteld en kozijnen vervangen. Door de dienst [naam instantie 3] werd een bedrag ad € 200.000,-- ter beschikking gesteld om de verbouwing uit te voeren. De verbouwing werd ook nog uit verschillende andere potjes betaald.
Het opsporingsonderzoek heeft uitgewezen dat voor dit project voor een marktconforme prijs is gedeclareerd. Projectleider van dit verbouwproject met nummer [nummer 1] , dat plaatsvond in 2010, was de verdachte en aannemer was [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ), vertegenwoordigd door [naam 1] .
2.1.2
Partiële vrijspraken
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 met betrekking tot dit zaaksdossier ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank verder van oordeel dat hetgeen onder 3 met betrekking tot dit zaaksdossier is ten laste gelegd ten aanzien van het inschakelen van [naam bedrijf 3] (vijfde gedachtestreepje) niet wettig en overtuigend is bewezen. Daarom zal de verdachte daarvan zonder nadere motivering worden vrijgesproken.
2.1.3
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat op grond van de bewijsmiddelen is komen vast te staan, dat weliswaar waarschijnlijk een inschrijvingsbijeenkomst heeft plaatsgevonden, maar dat de opdracht aan [naam bedrijf 2] , die al geruime tijd bezig was met de uitvoering van het werk, in feite al was vergeven. Ook zijn facturen met betrekking tot dit project aangepast, waarbij de officier van justitie wijst op de verklaring van [naam 1] en andere medewerkers van [naam bedrijf 2] . De bij [naam stichting 1] ingediende (en betaalde) facturen van [naam bedrijf 3] wijken volgens de officier van justitie dermate af van kostenbegrotingen van anderen, dat sprake is van overfacturering, en daarmee oplichting van [naam stichting 1] . De officier van justitie acht het medeplegen van oplichting wettig en overtuigend bewezen.
2.1.4
Beoordeling
Verklaring van de verdachte
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard over deze verbouwing. De balken in het schoolgebouw moesten worden vervangen en de aanvoer van materiaal kon niet anders gebeuren dan via het schoolplein. Dat kon niet onder schooltijd gebeuren en daarom moesten de verbouwwerkzaamheden in de schoolvakantie plaatsvinden. Om die reden waren bij deze verbouwing voorbereidende werkzaamheden noodzakelijk. [naam bedrijf 2] heeft die verricht, omdat bleek dat dit bedrijf daarvoor de goedkoopste was. De aanbesteding heeft wel degelijk plaatsgevonden, en betreft geen schijnconstructie. Dat er facturen moesten worden aangepast klopt, omdat die uit een ander potje voor dit project betaald moest worden dan de factuur vermeldde. Soms bracht dat met zich, dat het bedrag op de factuur over verschillende facturen moest worden verdeeld, en dus ook in dat opzicht moest worden aangepast.
Aannemelijk is geworden, zoals ook de officier van justitie en de verdediging hebben betoogd, dat er op 27 mei 2010 een inschrijving voor een aanbesteding heeft plaatsgevonden. De opdracht is naar [naam bedrijf 2] gegaan, die blijkens de inschijfformulieren de goedkoopste aannemer was. Als juist is, wat de verdachte hierover heeft verklaard, dan is dit geen schijnconstructie geweest. Het verklaart waarom bijvoorbeeld de schooldirecteur volhoudt dat de werkzaamheden al rond maart 2010 zijn begonnen, en het verklaart ook waarom [naam 1] heeft gezegd dat de werkzaamheden al begonnen waren voordat de aanbesteding plaatsvond. Dat [naam bedrijf 2] werkzaamheden, zoals het plaatsen van stofschotten en sloopwerkzaamheden, van vóór de aanbesteding heeft gedeclareerd, is dan te verklaren door het verrichten van die voorbereidende werkzaamheden. Dat hij deze werkzaamheden op dit projectnummer declareerde, is niet onlogisch omdat voorbereidende werkzaamheden deel uitmaakten van zijn offerte van 26 mei 2010, die weer ten grondslag lag aan de inschrijving van 27 mei 2010. [naam 1] heeft verklaard dat hij de opdrachtbrief van 1 juni 2010 nooit heeft gekregen, hetgeen in lijn is met de verklaring van [naam medeverdachte 2] dat die er niet was, en dat hij die daarom pas achteraf heeft opgemaakt. Dit kan tevens verklaren waarom [naam 1] bij zijn facturatie niet verwees naar de opdrachtverlening (die had hij immers niet) maar naar zijn eigen prijsopgave van 26 mei 2010, die hij dan opdracht noemde. De verklaring van de verdachte verhoudt zich in dit licht geheel met de bewijsmiddelen.
[naam 1] en werknemers van [naam bedrijf 2] hebben verklaard over het aanpassen van facturen in opdracht van de verdachte. Vastgesteld wordt dat de uitleg die de verdachte hieraan heeft gegeven, evenmin onverenigbaar is met de bewijsmiddelen.
Overfacturering door de verdachte?
Min of meer losstaand hiervan is de kwestie van de bij [naam stichting 1] ingediende facturen van [naam bedrijf 3] , de eenmanszaak van de verdachte. Deze wijken volgens de officier van justitie dermate af van kostenbegrotingen van anderen, dat sprake is van over facturering, en daarmee oplichting van [naam stichting 1] .
De verdachte heeft in totaal een bedrag van ruim € 95.000,-- gedeclareerd en heeft dat ook van [naam stichting 1] betaald gekregen. De kostenraming van [naam bedrijf 4] . voor de werkzaamheden van de projectleider komt uit op een bedrag van ruim
€ 46.500,--. Vastgesteld wordt evenwel, dat eerstgenoemd bedrag betrekking heeft op
allewerkzaamheden van de verdachte met betrekking tot [naam school 1] , en dat de kostenraming slechts betrekking heeft op de werkzaamheden met betrekking tot de vochtproblematiek (pagina 614 zaaksdossier [dossiernaam 3] ). Betalingen aan de verdachte op dit project met nummer [nummer 1] belopen een bedrag van in totaal € 56.772,92 (pagina 42 en 43 en pagina 546 en 547 zaaksdossier [dossiernaam 3] ). Gesteld noch gebleken is, dat niet is gewerkt voor een bedrag van deze omvang. Bovendien wijkt dit bedrag niet dermate af van de raming, dat reeds om die reden gesproken kan worden van oplichting.
De begroting door de deskundige, ingeschakeld door het door [naam stichting 1] in de arm genomen onderzoeksbureau [naam bedrijf 5] , is buiten beschouwing gelaten. Niet blijkt dat deze deskundige over alle informatie uit het opsporingsonderzoek beschikte.
2.1.5
Conclusie
Het voorgaande brengt met zich dat de mogelijkheid open blijft dat de verdachte de waarheid spreekt, en dus niet is komen vast te staan dat er geen echte aanbesteding heeft plaatsgevonden en hij facturen later met onheuse bedoelingen heeft laten aanpassen. Het oogmerk tot wederrechtelijke bevoordeling, noch de oplichtingsmiddelen zijn daarom bewezen. Dit laatste geldt eveneens voor de facturen van [naam bedrijf 3] . De verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van oplichting in dit zaaksdossier.
2.2
Zaaksdossier [dossiernaam 4]
2.2.1
Inleiding
Op grond van de bewijsmiddelen staat het volgende vast. Op de openbare montessorischool [naam school 2] te Rotterdam moesten diverse verbouwwerkzaamheden verricht worden in verband met een lekkage bij het dak en problemen met de riolering. Door de dienst [naam instantie 3] werd een bedrag ad € 111.725,75 ter beschikking gesteld om de verbouwing uit te voeren.
Projectleider van dit verbouwproject met nummer [nummer 2] , dat plaatsvond in 2011, was de verdachte en de aannemer was [naam bedrijf 1] , vertegenwoordigd door [naam medeverdachte 1] . [naam bedrijf 1] . heeft de opdracht gekregen voor een bedrag dat € 54.000,- hoger lag dan het bedrag waarmee het bedrijf zich had ingeschreven.
2.2.2
Partiële vrijspraak
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat hetgeen onder 2 met betrekking tot dit zaaksdossier ten laste is gelegd ten aanzien van de opdrachtverstrekking van 9 juli 2009 (tweede gedachtestreepje) niet wettig en overtuigend is bewezen. Daarom zal de verdachte daarvan zonder nadere motivering worden vrijgesproken.
2.2.3
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat op grond van de bewijsmiddelen is komen vast te staan, dat de opdracht aan [naam medeverdachte 1] door het opnemen van een omvangrijke stelpost voor een veel te hoog bedrag is verleend. [naam medeverdachte 1] heeft verklaard, dat vooraf al bekend was dat de betreffende werkzaamheden niet zouden worden uitgevoerd. Er heeft, anders dan het (valse) proces-verbaal van inschrijving wil doen voorkomen, geen inschrijving plaatsgevonden, en de facturen zijn opgehoogd om privé-zaken van [naam medeverdachte 2] via dit project te kunnen doorfactureren. De officier van justitie heeft hierbij onder meer gewezen op de verklaringen van [naam medeverdachte 1] .
De officier van justitie acht ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat hij samen met [naam medeverdachte 2] het proces-verbaal van inschrijving en samen met [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] de factuur van 13 juli 2009 valselijk heeft opgemaakt. Hij heeft zich bovendien samen met [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde oplichting.
2.2.4
Beoordeling
Werkzaamheden stelpost
De verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting verklaard dat de stelpost van deze omvang was, omdat rekening gehouden moest worden met een ‘worst case scenario’. Omdat deze werkzaamheden nog onzeker waren, was het niet de bedoeling dat deze door de inschrijvers meegenomen zouden worden in hun begroting. Daarom is de opdracht vermeerderd met een stelpost, voor elke inschrijver even groot. De werkzaamheden met betrekking tot de riolering zijn wel degelijk verricht. De verdachte heeft nooit een eindafrekening of een overzicht van meer- of minderwerk gezien, zodat hij niet heeft kunnen nalopen of alle in de stelpost meegenomen werkzaamheden verricht zijn. De aanbesteding heeft gewoon plaatsgevonden.
[naam medeverdachte 1] heeft - in zijn eigen zaak - tijdens het onderzoek ter terechtzitting verklaard, dat zijn zoon degene was die de werkzaamheden aan het riool zou uitvoeren, en dat hij bij navraag van hem heeft gehoord, dat deze werkzaamheden wel geheel uitgevoerd zijn.
Op grond van deze verklaringen is het door de officier van justitie geschetste beeld in een ander licht komen te staan. Kern van haar betoog is immers, dat de opdracht verleend is met een vooraf al niet reële stelpost voor werkzaamheden, die niet zijn verricht, en dat daar wel voor betaald is. Dit nu kan niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid vastgesteld worden.
De officier van justitie heeft nog gewezen op het onderzoek van het [naam bedrijf 5] , waarin de conciërge van de school heeft verklaard dat deze rioolwerkzaamheden niet zijn uitgevoerd. De door de [naam bedrijf 5] ingeschakelde deskundige heeft achteraf, bij gebreke van tekeningen, slechts beperkt onderzoek kunnen doen naar de verrichtte werkzaamheden. Over de werkzaamheden aan het riool vermeldt hij slechts voornoemde mededeling van de conciërge, zonder enige reden van wetenschap te vermelden (pagina 175 zaaksdossier [dossiernaam 4] ). De rechtbank schuift dit schriftelijk bescheid daarom als onvoldoende redengevend terzijde.
De facturen van 13 juli 2009
Nu de facturen van 13 juli 2009 overeen stemmen met het met de uiteindelijke opdracht gemoeide bedrag, en in het verlengde van het voorgaande niet gesteld kan worden, dat dit bedrag te hoog of anderszins onjuist is, is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat deze vals opgemaakt zijn, en dat door middel van deze facturen teveel betaald is.
De verklaring van [naam medeverdachte 1] , dat met de teveel ontvangen gelden - kort gezegd - mede het huis in [dossiernaam 5] voor [naam medeverdachte 2] en diens badkamer diende te worden gefinancierd, ontbeert hiermee feitelijke onderbouwing. Afgezien daarvan wordt zijn verklaring op dit punt niet ondersteund door aanwijsbare facturen.
Was er een aanbesteding?
[naam medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat er geen, of geen normale aanbesteding heeft plaatsgevonden met enveloppen, en dat die er op het laatste moment doorheen gedrukt moest worden in verband met de zomervakantie. Bij de rechter-commissaris heeft hij met betrekking tot [dossiernaam 4] verklaard over een aanbesteding, waar een envelop werd opengemaakt en waar ook [naam 2] (hierna: [naam 2] ) bij was. De agenda van [naam 2] vermeldt de bewuste dag (8 juli 2009) een aanbesteding, en hij merkt hierbij op dat alleen hij en het secretariaat afspraken in zijn agenda kunnen zetten. Hoewel [naam 3] , (een van) de (andere) inschrijver(s), zegt zich niet ingeschreven te hebben en zich geen proces-verbaal van inschrijving herinnert, blijft er zodanig veel ruimte voor twijfel, dat de valsheid van het proces-verbaal van inschrijving, en daarmee de oplichting middels dit stuk, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
2.2.5
Conclusie
De verdachte zal op grond van het voorgaande worden vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde valsheid in geschrift.
Het oogmerk tot wederrechtelijke bevoordeling, noch de oplichtingsmiddelen kunnen bewezen worden verklaard en de verdachte dient daarom ook van de onder 3 ten laste gelegde oplichting te worden vrijgesproken.
2.3
Zaaksdossier [dossiernaam 5]
Het onder 2 met betrekking tot zaaksdossier [dossiernaam 5] ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit onderdeel van feit 2 zal daarom zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage II heeft de rechtbank verder ten aanzien van feit 2, zaaksdossier [dossiernaam 5] een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde in zoverre heeft bekend en ten aanzien daarvan nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 in zaaksdossier [dossiernaam 5] ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
(zaaksdossier [dossiernaam 5] )
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van januari 2008 tot en met 11 juli 2011 te Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en)
een ambtenaar - te weten [naam medeverdachte 2] - , in dienst als hoofd van de afdeling huisvesting en/of projectmanager bij [naam 4] c.. renovatiewerkzaamheden bij de [naam stichting 1] ( [naam stichting 1] ), in elk geval enig ambtelijke functie
(een) gift(en) en /of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en) heeft gedaan/verleend/aangeboden,
te weten (onder meer)
- het op zijn, verdachtes, naam stellen/houden van een vakantiewoning (met het adres [adres 1] ) in [plaats] ( [dossiernaam 5] ) terwijl [naam medeverdachte 2] de feitelijk rechthebbende is, dan wel dient te worden, en/of
- het gebruik (aan)bieden/verlenen van een vakantiewoning (met het adres [adres 1] ) in [plaats] ( [dossiernaam 5] ) om niet, althans tegen een lagere vergoeding dan in overeenstemming met de waarde en/of staat van dat appartement en/of de daar aanwezige inrichting en inventaris, en/of
- het (door [naam bedrijf 3] en/of [naam bedrijf 6] ) doen/laten opstellen van valse facturen aan [naam bedrijf 1] ./ [naam bedrijf 1] en/of (vervolgens) het door [naam bedrijf 1] . / [naam bedrijf 1] middels verhoogde en/of valse facturen doorbelasten aan [naam stichting 1] , althans medewerking verlenen aan een (financiële) constructie om kosten en/of afbetalingen voor/aan een vakantiewoning (met het adres [adres 1] ) in [plaats] ( [dossiernaam 5] ) door te berekenen aan [naam stichting 1] (middels opgehoogde/valse facturen),
- met het oogmerk om die ambtenaar ( [naam medeverdachte 2] ), te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen en/of na te laten, en/of
- ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door die ambtenaar ( [naam medeverdachte 2] ), in zijn huidige en/of vroegere bediening, in strijd met zijn plicht is gedaan en/of nagelaten
te weten (telkens)
het handelen in strijd met het beleid van [naam stichting 1] en/of de aanbestedingsprocedure en/of
het (pogen te) beïnvloeden van besluitvormingsprocedures van [naam stichting 1] en/of
het geven van een voorkeursbehandeling (anders dan om zakelijke redenen) en/of
het doen ontstaan en/of onderhouden van een relatie anders dan op basis van objectieve gronden zou behoren;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 11 juli 2011,
te Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel en/of Soest en/of Apeldoorn, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen
meermalen, althans eenmaal (telkens) (een inschrijfformulier(en) en/of (een) opdrachtverstrekking(en) /opdrachtbrie(f)(ven) en/of (een) offerte(s) en/of (een) factu(u)r(en), zijnde (elk) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar (telkens) valselijk - immers in strijd met de waarheid -
(in zaaksdossier [dossiernaam 5] )
op (een) factu(u)r(en) van [naam bedrijf 6] aan [naam bedrijf 1] / [naam bedrijf 1] , waaronder
- een factuur d.d. 11 maart 2008, factuurnummer 0803.03 (p. 41) en
/of
- een factuur d.d. 3 april 2009, factuurnummer 0904.01 (p. 49) en/of
op factu(u)r(en) van [naam bedrijf 3] aan [naam bedrijf 1] ./ [naam bedrijf 1] , waaronder
- een factuur d.d. 30 september 2008, factuurnummer 08.0047 (p.45) en/of
- een factuur d.d. 3 april 2009, factuurnummer 09.011 (p. 48)
werkzaamheden beschreven en/of doen laten omschrijven die niet, althans niet in zijn geheel zijn uitgevoerd
zulks met het oogmerk om (telkens) een of meer van voormelde geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
aan een ambtenaar een gift aanbieden met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen en/of na te laten, meermalen gepleegd

en/of

aan een ambtenaar een gift aanbieden ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door die ambtenaar in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, is gedaan en/of nagelaten, meermalen gepleegd;
2.
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte verrichtte voor [naam stichting 1] werkzaamheden als projectleider bij verbouwingsprojecten bij scholen. In dat kader had hij een zakelijke relatie met [naam medeverdachte 2] , die als ambtenaar werkzaam was bij [naam stichting 1] . De verdachte heeft een vakantiewoning in [dossiernaam 5] gekocht en heeft [naam medeverdachte 2] en zijn gezin daar enkele jaren tegen een lage vergoeding gebruik van laten maken voor vakanties. Hij heeft dit gedaan met de intentie meer opdrachten te krijgen, en heeft de ambtenaar [naam medeverdachte 2] aldus omgekocht. Hiermee heeft de verdachte (indirect) het vertrouwen in de integriteit van ambtenaren en het vertrouwen van burgers in de overheid geschaad. Of de verdachte daadwerkelijk (veel) meer opdrachten heeft ontvangen, is moeilijk vast te stellen. Dit werden er in de loop van de tijd wel meer, maar of er een direct verband heeft bestaan tussen de omkoping en de omzetstijging wordt niet echt duidelijk.
De verdachte heeft zich ook meerdere malen schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Hij heeft, samen met [naam medeverdachte 1] , een aantal valse facturen opgesteld. Het betreft meerdere valse facturen van zijn bedrijf en het bedrijf van zijn vrouw. Door het vals opmaken van deze facturen heeft de verdachte het vertrouwen beschaamd dat men in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van deze stukken moet kunnen stellen.
Persoonlijke omstandigheden
Acht is geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 februari 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De verdachte en zijn raadsvrouw hebben op de zitting benadrukt dat deze zaak, door de lange duur van de zaak en de vele media-aandacht, erg zwaar is geweest voor hem en zijn vrouw.
Conclusies
Gelet op de vrijspraak voor feit 3 en de partiële vrijspraken bij de feiten 1 en 2 is geen aanleiding voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals is geëist door de officier van justitie.
Toch is een straf op zijn plaats in de vorm van een forse taakstraf. Als leidraad bij het bepalen van de hoogte van de straf is gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In strafmatigende zin wordt in aanmerking genomen dat de verdachte een blanco strafblad heeft en dat er veel media-aandacht is geweest voor deze zaak, zowel aan de start en in de loop van het onderzoek als bij de behandeling van de zaak op de terechtzitting. De officier van justitie heeft gesteld dat die media-aandacht het directe gevolg is van de aard en de omvang van de verdenkingen tegen de verdachten in deze zaak (ambtelijke omkoping en fraude bij [naam stichting 1] ). Dat is waar, maar dat neemt niet weg dat de impact van de zaak op de verdachte en zijn leven door die media-aandacht wel is vergroot. De verdenkingen tegen hem en zijn medeverdachten waren algemeen bekend en bleven door de lange tijd, die is verstreken tot aan de behandeling van de zaak, ook lang ‘rondsuizen’, zonder een echte mogelijkheid voor het geven van een weerwoord hierop. Daarom wordt dit - anders dan de officier van justitie wenste - in enige mate meegewogen bij het bepalen van de straf. Verder houdt de rechtbank rekening met de ‘samenloop’ tussen de feiten.
Verder neemt de rechtbank ambtshalve in aanmerking dat in deze zaak de redelijke termijn is geschonden. In deze zaak moet worden uitgegaan van een redelijke termijn van 2 jaar waarbinnen de zaak voor de rechtbank zou moeten zijn berecht. Deze termijn is in dit geval aangevangen op het moment van de doorzoeking van de woning van de verdachte, namelijk op 3 augustus 2011. Tussen die datum en de datum van het eindvonnis ligt een periode van bijna 6 jaar. Er is dus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna 4 jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
Alles afwegend zou de rechtbank, in het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, een taakstraf voor de duur van 150 uren hebben opgelegd.
Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank de verdachte een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 177 (oud) en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding geldig;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
114 (honderdveertien) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
57 (zestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. L.C. van Walree en F.W.H. van den Emster, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I

Tekst gewijzigde tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
(zaaksdossier [dossiernaam 5] )
hij
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van januari 2008 tot en
met 11 juli 2011 te Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel, althans in
Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en)
een ambtenaar - te weten [naam medeverdachte 2] - , in dienst als hoofd van de afdeling
huisvesting en/of projectmanager bij [naam 4] . renovatiewerkzaamheden
bij de [naam stichting 1] ( [naam stichting 1] ), in elk geval
enig ambtelijke functie
(een) gift(en) en /of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en) heeft
gedaan/verleend/aangeboden,
te weten (onder meer)
- het op zijn, verdachtes, naam stellen/houden van een vakantiewoning (met het
adres [adres 1] ) in [plaats] ( [dossiernaam 5] ) terwijl
[naam medeverdachte 2] de feitelijk rechthebbende is, dan wel dient te worden, en/of
- het gebruik (aan)bieden/verlenen van een vakantiewoning ( met het adres
[adres 1] ) in [plaats] ( [dossiernaam 5] ) om niet, althans
tegen een lagere vergoeding dan in overeenstemming met de waarde en/of staat
van dat appartement en/of de daar aanwezige inrichting en inventaris, en/of
- het (door [naam bedrijf 3] en/of [naam bedrijf 6] ) doen/laten opstellen
van valse facturen aan [naam bedrijf 1] ./ [naam bedrijf 1] en/of (vervolgens)
het door [naam bedrijf 1] . / [naam bedrijf 1] middels verhoogde en/of valse
facturen doorbelasten aan [naam stichting 1] , althans medewerking verlenen aan een
(financiële) constructie om kosten en/of afbetalingen voor/aan een
vakantiewoning (met het adres [adres 1] ) in
[plaats] ( [dossiernaam 5] ) door te berekenen aan [naam stichting 1] (middels opgehoogde/valse
facturen),
- met het oogmerk om die ambtenaar ( [naam medeverdachte 2] ), te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen en/of na te laten, en/of
- ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door die ambtenaar ( [naam medeverdachte 2] ), in
zijn huidige en/of vroegere bediening, in strijd met zijn plicht is gedaan
en/of nagelaten
te weten (telkens)
het handelen in strijd met het beleid van [naam stichting 1] en/of de
aanbestedingsprocedure en/of
het (pogen te) beïnvloeden van besluitvormingsprocedures van [naam stichting 1]
en/of
het geven van een voorkeursbehandeling (anders dan om zakelijke redenen) en/of
het doen ontstaan en/of onderhouden van een relatie anders dan op basis van
objectieve gronden zou behoren;
(art 177 jo 47 WvSr)
art 177 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot
en met 11 juli 2011,
te Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel en/of Soest en/of Apeldoorn,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen
meermalen, althans eenmaal (telkens) (een inschrijfformulier(en) en/of (een)
opdrachtverstrekking(en)/opdrachtbrie(f)(ven) en/of (een) offerte(s) en/of
(een) factu(u)r(en), zijnde (elk) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs
van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of heeft doen opmaken
en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar (telkens)
valselijk - immers in strijd met de waarheid -
(in zaaksdossier [dossiernaam 3] )
onder meer:
- de opdrachtverstrekking/opdrachtbrief van [naam stichting 1] aan [naam bedrijf 2] ,
projectnummer [nummer 1] geantedateerd op 1 juni 2010 en/of doen/laten antedateren
en/of doen/laten voorzien van een (gekopieerde) naam en/of een (gekopieerde)
handtekening (p. 484, 503-506, 572)
en/of
- het proces-verbaal van oplevering d.d. 15 september 2010 doen/laten
voorzien van een handtekening namens [naam bedrijf 2] op naam van [naam 1]
(p. 352)
en/of
(in zaaksdossier [dossiernaam 4] )
onder meer:
- op het proces-verbaal van inschrijving d.d. 8 juli 2009 van [naam bedrijf 3]
, betreffende werkzaamheden obs [dossiernaam 4] ingeschreven
bedrijven/ aannemer(s) genoemd en/of doen/laten noemen die niet bij de
inschrijving betrokken is/zijn geweest en/of geen offerte heeft/hebben
uitgebracht en/of een paraaf en/of handtekening en/of stempel geplaatst
en/of doen/laten plaatsen van [naam getuige 3] en/of [naam 2] , althans van
medewerkers van [naam stichting 1] en/of
- ( op) de opdrachtverstrekking d.d. 9 juli 2009 inzake [dossiernaam 4] ,
projectnummer [nummer 2] aan [naam bedrijf 1] ./ [naam bedrijf 1] het offertebedrag
verhoogd en/of doen/laten verhogen met een stelpost van 54.500,- voor
werkzaamheden die niet, althans niet t.b.v. [dossiernaam 4] zouden worden
uitgevoerd en/of
- de factuur d.d. 13-07-2009, factuurnummer 200930460, ter zake werkzaamheden
[naam school 2] , 1e termijn verhoogd en/of doen/ laten verhogen tot een bedrag
van E.27.477,54 (p. 367 e.v.) en/of
(in zaaksdossier [dossiernaam 5] )
op (een) factu(u)r(en) van [naam bedrijf 6] aan [naam bedrijf 1] / [naam bedrijf 1]
waaronder
- een factuur d.d. 11 maart 2008, factuurnummer 0803.03 (p. 41) en/
- een factuur d.d. 3 april 2009, factuurnummer 0904.01(p. 49) en/of
op factu(u)r(en) van [naam bedrijf 3] aan [naam bedrijf 1] ./ [naam bedrijf 1]
waaronder
- een factuur d.d. 30 september 2008, factuurnummer 08.0047 (p.45) en/of
- een factuur d.d. 3 april 2009, factuurnummer 09.011(p. 48)
werkzaamheden beschreven en/of doen laten omschrijven die niet, althans niet
in zijn geheel zijn uitgevoerd
zulks met het oogmerk om (telkens) een of meer van voormelde geschrift(en)
als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen
gebruiken;
(art. 225 jo 47 WvSr)
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008
tot en met 11 juli 2011, te Rotterdam, en/of Capelle aan den IJssel en/of
Soest en/of Apeldoorn, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen
meermalen, althans eenmaal,
(telkens)
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
(telkens) door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid
en/of door één of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels,
de [naam stichting 1] ( [naam stichting 1] ) en/of [naam stichting 2]
van de gemeente Rotterdam ( [naam instantie 3] ) en/of de gemeente
Rotterdam heeft/hebben bewogen tot het aangaan van (een) schuld(en) en/of
verplichting(en) voortvloeiend uit een overeenkomst, althans heeft opgelicht
tot betaling van een of meer geldbedrag(en),
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s)
met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of
listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,
(zaaksdossier [dossiernaam 3] )
mbt het/de verbouwproject(en) ( [naam project] ) aan/bij Openbare
Basisschool [naam school 1]
onder meer:
- het/de inschrijfformulier(en) van [naam bedrijf 2] en/of van [naam bedrijf 7]
en/of van [naam bedrijf 8] (p. 127 - 130) en /of een Nota van
inschrijving (p. 131)
doen/laten opmaken terwijl de werkzaamheden / verbouwingen reeds waren gegund
en/of gestart aan/door [naam bedrijf 2] en/of
- de opdrachtverstrekking/opdrachtbrief van [naam stichting 1] aan [naam bedrijf 2] ,
projectnummer [nummer 1] , geantedateerd en/of doen/laten antedateren op 1 juni
2010 en/of doen/laten voorzien van een (gekopieerde) naam en/of een
(gekopieerde) handtekening (p. 484, 503-506, 572) en/of
- de omschrijving en/of de bedragen op de factu(u)r(en) van projectnummer
[nummer 1] doen/laten aanpassen en/of (vervolgens)
- deze factu(u)r(en) in de administratie van [naam stichting 1] opgenomen en/of doen/laten
opnemen en/of geaccordeerd en/of doen/laten accorderen en/of betaalbaar
gesteld en/of doen/laten betaalbaar stellen en/of
- in strijd met de aanbestedingsvoorschriften [naam bedrijf 3]
ingeschakeld en/of doen/ laten inschakelen en/of
- de bouwmanagement- en toezichtkosten 'overgefactureerd' en/of doen/laten
'overfactureren' en/of (vervolgens) uitbetaald en/of doen/ laten uitbetalen;
en/of
(zaaksdossier [dossiernaam 4] )
mbt het/de verbouwproject(en) ( [dossiernaam 4] ) aan/bij Openbare Basisschool [naam school 2]
onder meer:
- op het proces-verbaal van inschrijving d.d. 8 juli 2009 van [naam bedrijf 3]
, betreffende werkzaamheden obs [dossiernaam 4] ingeschreven bedrijven
/aannemer(s) genoemd en/of doen/laten noemen die niet bij de inschrijving
betrokken is/zijn geweest en/of geen offerte heeft/hebben uitgebracht en/of
een paraaf en/of handtekening en/of stempel geplaatst en/of doen/laten
plaatsen van [naam getuige 3] en/of [naam 2] , althans van medewerkers van [naam stichting 1] en/of
- ( op) de opdrachtverstrekking d.d. 9 juli 2009 inzake [dossiernaam 4] ,
projectnummer [nummer 2] aan [naam bedrijf 1] ./ [naam bedrijf 1] het offertebedrag
verhoogd en/of doen/ laten verhogen met een stelpost van 54.500,- voor
werkzaamheden die niet , althans niet t.b.v. [dossiernaam 4] zouden worden
uitgevoerd en/of (vervolgens)
- de (deel)facturen gerelateerd aan het oorspronkelijke offertebedrag van
[naam bedrijf 1] ./ [naam bedrijf 1] ad 22.467,90 gecrediteerd en/of doen/laten
crediteren en/of (vervolgens)
- de factu(u)r(en) ter zake werkzaamheden obs [dossiernaam 4] met factuurnummer
200930460 (p. 686) en/of factuurnummer 200930461 (p. 688) en/of factuurnummer
200930462 (p. 690) en/of factuurnummer 200930681(p. 692) verhoogd en/of doen
/laten verhogen en/of (vervolgens)
- deze factu(u)r(en) in de administratie van [naam stichting 1] opgenomen en/of doen/laten
opnemen en/of geaccordeerd en/of doen/laten accorderen en/of betaalbaar
gesteld en/of doen/laten betaalbaar stellen;
waardoor [naam stichting 1] , althans de stichting en/of [naam instantie 3] , althans die dienst, althans de
gemeente Rotterdam (telkens) werd(en) bewogen tot afgifte van (een)
geldbedrag(en) en/of het aangaan van verplichting(en) en/of schulden;
(art 326 jo 47 WvSr)
art 326 Wetboek van Strafrecht