In de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van actieve ambtelijke corruptie, valsheid in geschrift en oplichting, heeft de rechtbank Rotterdam op 21 juni 2017 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was, maar dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van de feiten en een gevangenisstraf van 12 maanden, maar de rechtbank verwierp deze eis. De tenlastelegging betrof onder andere het regelen van een aanstelling voor de echtgenote van een ambtenaar en het doen van salarisbetalingen zonder dat zij daarvoor werkzaamheden verrichtte. De rechtbank concludeerde dat het oogmerk van omkoping niet kon worden vastgesteld, waardoor de verdachte van actieve ambtelijke corruptie werd vrijgesproken. Ook de beschuldigingen van valsheid in geschrift en oplichting werden verworpen, omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat de verdachte opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt of dat er sprake was van oplichting. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak om aan de eisen van de wet te voldoen bij het formuleren van tenlasteleggingen.