ECLI:NL:RBROT:2017:4760

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
21 juni 2017
Zaaknummer
5614064 VZ VERZ 16-24750
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en de vraag naar stilzwijgende verlenging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en Stigter Tuin & Serremeubelen Lansingerland B.V. [verzoeker] was in dienst bij Stigter op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die eindigde op 1 oktober 2016. [verzoeker] stelde dat zijn arbeidsovereenkomst stilzwijgend was verlengd, terwijl Stigter betwistte dat er sprake was van een verlenging en stelde dat de arbeidsovereenkomst op 31 oktober 2016 van rechtswege was geëindigd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Stigter de wettelijke verplichtingen uit artikel 7:668 BW niet is nagekomen, maar dat [verzoeker] de aanzegging van 30 september 2016 heeft ontvangen. De rechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst per 31 oktober 2016 van rechtswege is geëindigd, omdat [verzoeker] niet tijdig heeft gereageerd op de aanzegging. De verzoeken van [verzoeker] om de opzegging te vernietigen en om doorbetaling van loon zijn afgewezen. [verzoeker] werd als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 5614064 VZ VERZ 16-24750
uitspraak: 21 juni 2017
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaatsnaam],
verzoeker,
gemachtigde: mr. J.J. van Vliet, werkzaam bij FNV Individuele Belangenbehartiging te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Stigter Tuin & Serremeubelen Lansingerland B.V.,
gevestigd te Berkel en Rodenrijs,
verweerster,
gemachtigde: mr. I. van Piggelen, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden.
Partijen worden hierna aangeduid als “[verzoeker]” en “Stigter”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 29 december 2016;
  • het verweerschrift, met bijlagen;
  • de voorafgaande aan de mondelinge behandeling van de zijde van [verzoeker] bij brief d.d. 2 februari 2017 overgelegde aanvullende bijlage;
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitnota
aan de zijde van [verzoeker];
  • het proces-verbaal van de op 9 februari 2017 gehouden mondelinge behandeling;
  • de akte opgave bewijs d.d. 21 februari 2017 van Stigter;
  • het proces-verbaal van de op 11 april 2017 gehouden enquête aan de zijde van Stigter;
  • de akte na enquête d.d. 26 april 2017 van Stigter met bijlagen;
  • de antwoordakte na enquête d.d. 16 mei 2017 van [verzoeker].
1.2
De uitspraak van de beschikking is op heden bepaald.

2.De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1957, is met ingang van 22 maart 2016 bij Stigter in dienst getreden in de functie van Commercieel medewerker binnendienst, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
2.2
In de arbeidsovereenkomst is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:

Artikel 1
Werknemer treedt voor bepaalde tijd parttime in dienst van werkgever met ingang van 22 maart 2016 voor de periode t/m eind september op dinsdagen, donderdagen en vrijdagen. De overeenkomst eindigt derhalve van rechtswege op 1 oktober 2016. Tussentijdse opzegging is mogelijk indien op grond van zwaarwegende belangen van een der partijen niet verwacht kan worden het dienstverband voort te zetten.
Artikel 2
Op deze overeenkomst is van toepassing de CAO voor de WONEN (Inretail). Werknemer heeft bij indiensttreding een exemplaar van de CAO ontvangen.
(…)
Artikel 5
Werknemer treedt in dienst voor parttime, 2 dagen per week (op donderdagen en vrijdagen)
Artikel 6
Het salaris bedraagt 10,46 bruto per uur, o.b.v. loon 2015. In het brutosalaris is pensioenopbouw opgenomen.
(…)
Artikel 8
De werkgever hanteert een verzuimreglement en een huisreglement dat onderdeel uitmaakt van deze arbeidsovereenkomst en aan de overeenkomst is vastgehecht.
2.3
In de onderhavige procedure is als productie 3 bij verzoekschrift en als productie 1 bij verweerschrift een brief afkomstig van Stigter, gedagtekend op 30 september 2016, overgelegd. Hierin staat voor zover van belang:

Betreft: aanzegging tijdelijke arbeidsovereenkomst
Geachte [voornaam verzoeker],
Middels deze brief bevestigen wij uw brief dat uw arbeidsovereenkomst, parttime voor drie dagen in de week, eindigend op 30 september 2016, zoals eerder is overeengekomen met een maand is verlengd tot en met 31 oktober 2016.
Wij bevestigen ook dat deze arbeidsovereenkomst na 31 oktober niet zal worden verlengd en van rechtswege zal eindigen. Dit betekent dat 28 oktober 2016 uw laatste werkdag zal zijn als parttimer met vaste uren voor bepaalde tijd.
(…)
Het spijt mij niet anders te kunnen berichten. Wel bevestigen wij overeen te zijn gekomen, vanaf 1 november 2016, een ‘0-24 uur’ parttime arbeidsovereenkomst met onbepaalde tijd aan te gaan voor de zelfde functie als commercieel medewerker buitendienst/chauffeur.
2.4
Bij brief d.d. 22 november 2016 bericht de gemachtigde van [verzoeker] aan Stigter:

Op grond van artikel 7:668 lid 1 sub a BW is de werkgever verplicht de werknemer uiterlijk één maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt te informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.
U, als werkgever, heeft nagelaten aan deze wettelijke verplichting te voldoen. U heeft namelijk cliënt op 7 oktober 2016 een contract ingaande 1 oktober 2016 aangeboden. Echter is dit contract gedateerd op 30 september 2016. Ook heeft u hem op 7 oktober 2016 een contract voor onbepaalde tijd overhandigd welke gedateerd is op 22 maart 2016. Cliënt heeft beide contracten niet ondertekend aangezien er sprake is van een stilzwijgende verlenging hebben beide contracten geen juridische waarde.
Gezien het feit dat cliënt na afloop van zijn tijdelijk contract heeft doorgewerkt is hiermee het tijdelijke contract “stilzwijgend” verlengd. De voortgezette arbeidsovereenkomst wordt geacht te zijn aangegaan onder dezelfde voorwaarden en dezelfde duur als de vorige arbeidsovereenkomst (artikel 7:668 lid 4 BW).

3.Het verzoek

3.1
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
de opzegging per 31 oktober 2016 te vernietigen;
Stigter te veroordelen tot betaling van het loon van € 1.026,44 bruto per maand alsmede al het overige dat Stigter uit hoofde van de arbeidsovereenkomst, collectieve arbeidsovereenkomst, wet of andere regeling verschuldigd is of nog zal zijn, zulks op de gebruikelijke wijze en tijdstippen aan [verzoeker], vanaf 1 november 2016 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
Stigter te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50% over de onder 2 genoemde posten;
Stigter te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 677,70 (exclusief BTW) ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
Stigter te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over alle voornoemde gevorderde bedragen vanaf de dag dat die bedragen zijn verschuldigd;
Subsidiair
binnen twee dagen na de in deze te wijzen beschikking Stigter te veroordelen tot betaling van:
6. een bedrag gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren conform artikel 7:672 lid 9 BW zijnde een bedrag van € 6.052,46 bruto onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto-specificatie;
7. een bedrag aan billijke vergoeding ter grootte van € 9.075,- bruto nu sprake is van ernstige verwijtbaarheid van Stigter nu geen rechtsgeldige opzegging heeft plaatsgevonden;
8. een bedrag van € 677,60 ter zake van de buitengerechtelijke incassokosten;
9. de wettelijke rente over alle voornoemde gevorderde bedragen vanaf de dag dat die bedragen zijn verschuldigd;
Primair en subsidiair
10. Stigter te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding, het salaris van de gemachtigde van [verzoeker] en het griffierecht daaronder begrepen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van de in deze te wijzen beschikking.
3.2
[verzoeker] heeft aan zijn verzoek – samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. [verzoeker] is in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met als einddatum 1 oktober 2016. Nu [verzoeker] voor de einddatum niets van Stigter over zijn arbeidsovereenkomst had vernomen, heeft hij zijn werkzaamheden op en na 1 oktober 2016 voortgezet. Daarbij heeft [verzoeker] zich in de onderhavige procedure aanvankelijk op het standpunt gesteld dat pas in de eerste week van oktober 2016, met daarbij later als specifieke datum 4 oktober 2016 genoemd, Stigter zich tot [verzoeker] heeft gewend met de opmerking dat [verzoeker] de maand oktober 2016 maar moest volmaken. Tegelijkertijd ontving [verzoeker] een brief, gedagtekend op 30 september 2016, waarin was vermeld dat de arbeidsovereenkomst voor de duur van één maand was verlengd tot en met 31 oktober 2016 en nadien niet meer zou worden verlengd. [verzoeker] heeft zijn werkzaamheden in de maand oktober 2016 voortgezet. Wegens lichamelijke klachten heeft [verzoeker] op 25 oktober 2016 een afspraak gemaakt bij zijn huisarts en zich aansluitend per WhatsApp bij Stigter ziek gemeld. Na zijn ziekmelding heeft [verzoeker] niets meer van Stigter vernomen. Vervolgens is tussen partijen een geschil ontstaan over de arbeidsrelatie. [verzoeker] heeft zich op 6 december 2016 via zijn gemachtigde weer beschikbaar gesteld voor het verrichten van werkzaamheden.
3.3
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die stilzwijgend is verlengd voor dezelfde duur en onder dezelfde arbeidsvoorwaarden. Op grond van artikel 7:668 lid 1 sub a BW is een werkgever verplicht om werknemer uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt schriftelijk te informeren over het al dan niet voortzetten van die arbeidsovereenkomst. Voor 1 oktober 2016 heeft geen aanzegging plaatsgevonden. [verzoeker] betwist dat hij, zoals door Stigter gesteld, de brief d.d. 30 september 2016 op 30 september 2016 heeft ontvangen. Op 30 september 2016 heeft [verzoeker] geen gesprek gevoerd met Stigter over de voortzetting van de arbeidsovereenkomst. Hij heeft die dag evenmin een brief en/of een nieuwe arbeidsovereenkomst van Stigter ontvangen. Dat op 26 augustus 2016 door Stigter mondeling is gesproken over een voortzetting van de arbeidsovereenkomst voor de duur van een maand en over de mogelijkheid om na afloop van die maand de arbeidsovereenkomst voor variabele uren voort te zetten, wordt door [verzoeker] eveneens betwist. Wel heeft [verzoeker] in augustus 2016 aan Stigter gevraagd naar een vervolgcontract. Daarop is door Stigter geantwoord dat het wel goed zou komen met zijn contract. Stigter heeft de arbeidsovereenkomst per 31 oktober 2016 opgezegd zonder dat hiervoor schriftelijke toestemming van [verzoeker] bestond en zonder dat het UWV toestemming had verleend om de arbeidsovereenkomst te mogen opzeggen. Evenmin is sprake van een dringende reden. Stigter heeft gehandeld in strijd met artikel 7:671 lid 1 en artikel 7:671a lid 1 BW.
3.4
[verzoeker] verzoekt primair om de opzegging te vernietigen. [verzoeker] maakt op en na 31 oktober 2016 aanspraak op het loon van € 10,48 bruto per uur over een arbeidsurenomvang van 96,13 uren per maand. Op grond van de toepasselijke Cao dient de werkgever in geval van ziekte gedurende de eerste 52 weken 100% van het loon door te betalen. [verzoeker] maakt aanspraak op betaling van een bedrag van (98,13 uren x € 10,46 =) € 1.026,44 bruto per maand (exclusief 8% vakantietoeslag). Daarnaast vordert [verzoeker] de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW jo. 18c WMM, alsmede de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over alle gevorderde bedragen vanaf de dag van verschuldigd zijn tot de datum van algehele voldoening.
3.5
Voor het geval de kantonrechter van oordeel is dat er geen reden is de opzegging te vernietigen, verzoekt [verzoeker] subsidiair – mede ter veiligstelling van de vordering vanwege de vervaltermijn van twee maanden – aanspraak op betaling van een bedrag gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Deze termijn is gelijk aan de resterende duur van de arbeidsovereenkomst. [verzoeker] maakt aanspraak op een bedrag van (€ 1.026,44 8%) x (5 maanden + 10/21,65 dagen =) € 6.052,46 bruto. Nu Stigter heeft gehandeld in strijd met de voor haar geldende voorschriften, te weten dat zij de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig heeft opgezegd, en sprake is van ernstige verwijtbaarheid van Stigter, maakt [verzoeker] voorts aanspraak op een billijke vergoeding ad € 9.075,- bruto.
3.6
Ten aanzien van de ziekmelding stelt [verzoeker] dat hij met betrekking tot een eerdere ziekmelding via WhatsApp geen opmerkingen heeft ontvangen. De door [verzoeker] op
25 oktober 2016 bij WhatsApp-bericht gedane ziekmelding heeft Stigter ook niet betwist. [verzoeker] heeft het verzuimreglement niet ontvangen en heeft in zijn logbestanden van zijn mobiele telefoon geen gemiste oproepen van Stigter staan op 2 november 2016. Indien Stigter na de ziekmelding een loonmaatregel had willen opleggen omdat redelijke voorschriften niet zouden zijn nageleefd, dan had een dergelijke maatregel voorafgegaan dienen te worden door een onverwijlde mededeling als bedoeld in artikel 7:629 lid 7 BW. Dit is niet gebeurd, zodat Stigter haar rechten heeft verspeeld.
3.7
[verzoeker] vordert de buitengerechtelijke incassokosten van € 677,60 bruto ex artikel 8 (bedoeld zal zijn 6; opm kntr):96 lid 2 sub b en c BW. Op grond van de algemene voorwaarden van FNV, is [verzoeker] gehouden de ten behoeve van hem gemaakte buitengerechtelijke incassokosten te vergoeden, althans voor zover deze kosten verhaalbaar zijn op de tegenpartij.

4.Het verweer

4.1
Stigter verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
het verzoek van [verzoeker] niet ontvankelijk te verklaren;
het verzoek van [verzoeker] tot de vernietiging van de vermeende opzegging d.d. 31 oktober 2016 af te wijzen;
het verzoek van [verzoeker] tot doorbetaling van het salaris af te wijzen;
het verzoek van [verzoeker] tot toekenning van vergoeding ten bedrage van € 6.052,46 bruto wegens onregelmatige opzegging ex artikel 7:672 lid 9 BW af te wijzen;
het verzoek van [verzoeker] tot toekenning van vergoeding ten bedrage van € 9.075,- bruto af te wijzen;
het verzoek van [verzoeker] tot betaling van de wettelijke verhoging af te wijzen, dan wel te matigen;
het verzoek van [verzoeker] tot betaling van de wettelijke rente over alle vorderingen af te wijzen;
[verzoeker] te veroordelen in de kosten van de procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
4.2
Stigter heeft hetgeen door [verzoeker] is verzocht betwist en daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Op 26 augustus 2016 heeft Stigter mondeling met [verzoeker] besproken dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] met één maand zou worden verlengd tot en met 31 oktober 2016. Stigter kon, gezien het seizoenskarakter van het bedrijf, voor de periode nadien geen vast aantal uren meer bieden aan haar logistieke medewerkers. Voorgaande was bij [verzoeker] ook bekend, hetgeen onder meer blijkt uit de omstandigheid dat hij dit begin juli 2016 met zijn collega, de heer [K.], heeft besproken. Wel is op 26 augustus 2016 de mogelijkheid besproken het dienstverband per
1 november 2016 op basis van een oproepovereenkomst voort te zetten. [verzoeker] heeft hiermee ingestemd. Op 30 september 2016 heeft de heer Stigter de aanzeggingsbrief in verband met het van rechtswege eindigen van de arbeidsovereenkomst per 1 november 2016 opgesteld en geprint, waarna hij deze met zijn collega de heer [B.] werkzaam bij Stigter als plaatsvervangend bedrijfsleider, heeft besproken. De aanzeggingsbrief en het concept-oproepcontract vanaf 1 november 2016 zijn vervolgens op 30 september 2016 door de [.] Stigter in de personeelsruimte van het bedrijf persoonlijk aan [verzoeker] overhandigd en met [verzoeker] besproken. [verzoeker] heeft in het gesprek aangegeven de concept-arbeidsovereenkomst nog te zullen doornemen en hier later op terug te komen, hetgeen niet is gebeurd. [verzoeker] heeft zijn werkzaamheden na 1 oktober 2016 voortgezet en zich op 25 oktober 2016 ziek gemeld. Sindsdien heeft [verzoeker] zich niet meer gemeld bij Stigter en is hij evenmin telefonisch bereikbaar geweest. Stigter heeft [verzoeker] meerdere malen, waaronder op 2 en 4 november 2016, getracht telefonisch te bereiken en zijn voicemail ingesproken om te vragen wanneer [verzoeker] weer zou kunnen werken onder de nieuw aangeboden arbeidsvoorwaarden. Hier is geen reactie van de zijde van [verzoeker] op gekomen. De arbeidsovereenkomst is derhalve op 1 november 2016 geëindigd. Na ontvangst van de brief van de gemachtigde van [verzoeker] d.d. 22 november 2016 heeft Stigter opnieuw een aanbod gedaan voor een contract voor onbepaalde tijd met opbouwende uren. [verzoeker] heeft niet ingestemd met dit voorstel.
4.3
Stigter stelt zich op het standpunt dat wel een tijdige aanzegging heeft plaatsgevonden en van een stilzwijgende verlenging van het dienstverband geen sprake is. Dat er niet is voldaan aan de verplichting uit artikel 7:668 lid 1 BW wordt betwist. Ten aanzien van het standpunt van [verzoeker] over de datum waarop hij de brief d.d. 30 september 2017 zou hebben ontvangen, stelt de [.] Stigter dat hij op 7 oktober 2017 de gehele dag in een besloten vergadering in de showroom op de eerste verdieping heeft gezeten en op 4 oktober 2017 de gehele dag niet op de zaak aanwezig was. Niet gebleken is bovendien dat [verzoeker] op de inhoud van de brief d.d. 30 september 2017, welke hij erkent te hebben ontvangen, heeft gereageerd dan wel de concept-arbeidsovereenkomst ondertekend heeft geretourneerd.
4.4
Stigter betwist dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd. Daartoe stelt Stigter dat geen sprake is van enige opzegging van de zijde van Stigter. De arbeidsovereenkomst van [verzoeker] is van rechtswege geëindigd, zodat geen opzeggingshandeling was vereist. Het dienstverband is derhalve per 1 november 2016 geëindigd. Van een loondoorbetalingsverplichting vanaf 1 november 2016 is dan ook geen sprake.
4.5
Voor het geval er wel een loondoorbetalingsverplichting is, dan kan dit niet gelden voor de periode van 1 november 2016 tot 6 december 2016, nu [verzoeker] zich niet beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van werkzaamheden. Stigter heeft [verzoeker] na zijn ziekmelding meerdere keren getracht te bereiken hetgeen niet is gelukt. [verzoeker] heeft zich daarnaast geenszins aan zijn verplichtingen tijdens ziekte gehouden. Conform het verzuimreglement diende [verzoeker] zich telefonisch ziek te melden en diende hij daarnaast op zijn huisadres en telefonisch bereikbaar te zijn. Nu [verzoeker] het verzuimprotocol niet heeft nageleefd, kan ook om die reden geen aanspraak worden gemaakt op het salaris tot 6 december 2016.
4.6
Stigter verzoekt de vergoeding ex artikel 7:672 lid 9 BW en de billijke vergoeding
ex artikel 7:671b lid 8 sub c BW af te wijzen. Het eindigen van de arbeidsovereenkomst is geen gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van Stigter. [verzoeker] heeft zelf een verlenging van het dienstverband, ondanks een redelijke termijn, niet (tijdig) geaccepteerd.
4.7
Aangezien Stigter er alles aan heeft gedaan om, ondanks dat daartoe geen verplichting bestaat, [verzoeker] tegemoet te komen en de kwestie op te lossen, is er geen plek voor toekenning van de wettelijke verhoging. De wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten dienen eveneens te worden afgewezen. [verzoeker] heeft geen buitengerechtelijke kosten gemaakt. Als lid van de vakbond kreeg hij kosteloos juridische hulp van een belangenbehartiger van de FNV.

5.De beoordeling

5.1
Vaststaat dat [verzoeker] bij Stigter in dienst is getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, te weten van 22 maart 2016 tot en met 30 september 2016. Eveneens staat vast dat [verzoeker] in de maand oktober 2016 bij Stigter nog werkzaamheden heeft verricht. In geschil is tussen partijen of de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, zoals door [verzoeker] enerzijds gesteld, stilzwijgend is verlengd voor eenzelfde duur en onder dezelfde arbeidsvoorwaarden, dan wel dat, zoals door Stigter anderzijds gesteld, Stigter [verzoeker] vóór 1 oktober 2016 schriftelijk heeft bericht dat de arbeidsovereenkomst zou worden verlengd voor de periode van één maand en de arbeidsovereenkomst per 31 oktober 2016 van rechtswege is geëindigd.
5.2
In artikel 7:668 lid 1 onder a en b BW is bepaald dat de werkgever de werknemer schriftelijk uiterlijk één maand voordat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt informeert over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst en bij voortzetting, over de voorwaarden waaronder hij de arbeidsovereenkomst wil voortzetten. Daarnaast bepaald artikel 7:668 lid 4 onder a BW dat de arbeidsovereenkomst wordt geacht voor dezelfde tijd, maar ten hoogste voor een jaar, op de vroegere voorwaarden te zijn voortgezet indien de arbeidsovereenkomst, bedoeld in lid 1, na het verstrijken van de tijd, bedoeld in artikel 667, lid 1, wordt voortgezet en de werkgever de verplichting, bedoeld in lid 1, onderdeel a of b, niet is nagekomen.
5.3
Vaststaat dat [verzoeker] de brief d.d. 30 september 2016 (productie 3 bij verzoekschrift tevens productie 1 bij verweerschrift), waarin door Stigter is medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst met een maand wordt verlengd tot en met 31 oktober 2016 en op die datum van rechtswege zal eindigen, heeft ontvangen. In geschil is echter wanneer [verzoeker] deze brief heeft ontvangen. Stigter heeft zich op het standpunt gesteld dat de heer Stigter voornoemde brief op 30 september 2016 in de personeelsruimte van het bedrijf persoonlijk aan [verzoeker] heeft overhandigd en besproken. [verzoeker] heeft op zijn beurt betwist de brief op 30 september 2016 te hebben ontvangen en zich op het standpunt gesteld de brief pas na
1 oktober 2016 te hebben gekregen.
5.4
Indien juist is dat de brief d.d. 30 september 2016 vóór 1 oktober 2016 is ontvangen en de inhoud daarvan is besproken kan van een stilzwijgende voortzetting geen sprake zijn. Dit kan slechts worden aangenomen indien geen van beide partijen zich over de verlenging van de arbeidsovereenkomst heeft uitgelaten. Nu Stigter zich op de rechtsgevolgen van haar stelling beroept, te weten dat de brief d.d. 30 september 2016 [verzoeker] die dag heeft bereikt en daarmee de arbeidsovereenkomst per 31 oktober 2016 van rechtswege tot een einde is gekomen, en deze stelling door [verzoeker] gemotiveerd is betwist, ligt het in beginsel op de weg van Stigter om het bewijs van die stelling te leveren. Ter mondelinge behandeling van
9 februari 2017 heeft de kantonrechter Stigter toegelaten tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden waaruit valt af te leiden dat Stigter op 30 september 2016 met [verzoeker] heeft besproken dat de arbeidsovereenkomst met 1 maand wordt verlengd tot 31 oktober 2016, deze (verlengde) arbeidsovereenkomst na 31 oktober 2016 niet zal worden verlengd en van rechtswege zal eindigen, en deze punten schriftelijk zijn bevestigd aan [verzoeker] in de op 30 september 2016 aan hem overhandigde brief d.d. 30 september 2016.
5.5
Stigter heeft ter voldoening aan het aan deze bewijslevering, naast hetgeen eerder al door haar naar voren is gebracht, de heer [S.] en de heer [B.] als getuigen laten horen. Vervolgens heeft [verzoeker] in contra-enquête zichzelf als getuige doen horen. Vooropgesteld kan worden dat de verklaring van de heer Stigter als partijgetuige moet worden aangemerkt, nu hij bestuurder is van Stigter en Stigter het bewijsrisico draagt. Gevolg hiervan is dat op grond van artikel 164 lid 2 Rv de verklaring van de heer Stigter omtrent de door Stigter te bewijzen feiten geen bewijs in het voordeel van Stigter kunnen opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Dit betekent dat aanvullend bewijs voorhanden moet zijn dat zodanig sterk is en zodanige essentiële punten betreft, dat het de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maakt.
5.6
De heer Stigter heeft – voor zover hierna van belang – verklaard:

Ik heb eind augustus 2016 met Da Costa die ik verder [verzoeker] zal noemen besproken dat zijn arbeidsovereenkomst met 1 maand zou worden verlengd, omdat het druk was met werkzaamheden. Ik heb gezegd dat Stigter daarna zijn arbeidscontract wilde verlengen maar wel op basis van een oproepconstructie. Ik heb gevraagd of dat akkoord was. [verzoeker] heeft daarmee ingestemd.
(…)
U toont mij productie 1 bij verweerschrift en vraagt mij of dit de brief van 30 september 2016 is, die ik bedoel, Ja dit is de brief. Die brief heb ik op 30 september 2016 aan [verzoeker] persoonlijk overhandigd. ’s Morgens had [verzoeker] wat ritten gedaan en rond lunchtijd was hij terug. Ik heb aan [B.], die ik verder [B.] zal noemen, gevraagd waar [verzoeker] was. Die meldde mij dat [verzoeker] zat te eten achter. Ik heb gezegd dat ik hem over een half uur zou spreken. Ik ben na dat half uur die richting uitgelopen en heb tegen [B.] gezegd dat ik met [verzoeker] zou gaan praten en dat ik hem zou gaan aanzeggen wat er met zijn arbeidscontract zou gebeuren en dat ik niet gestoord wilde worden.
(…)
’s Morgens was ik al bezig geweest met de brief en toen ik hem moest printen moest [B.] daarvoor opzij stappen omdat hij daar bij de printer stond. De dag daarvoor was ik al bezig geweest met het aanmaken van de brief. Ik denk dat ik de inhoud van de brief wel 1 of 2 keer heb laten vallen tegenover [B.].
Op 30 september 2016 ben ik met de brief en het concept oproepcontract vanaf 1 november 2016 naar [verzoeker] gelopen die ik trof in de lunchruimte. Ik heb zowel de brief als het concept oproepcontract aan [verzoeker] overhandigd. Toen ik [verzoeker] in de lunchruimte trof heb ik hem gevraagd of hij even tijd voor mij had hetgeen het geval was. Ik had de brief al in mijn hand. Ik heb de inhoud van de brief voor hem voorgelezen en heb gevraagd of hij het begreep. Hij nam de inhoud gelaten tot zich. [verzoeker] heeft geen vragen over de inhoud van de brief of het conceptcontract gesteld aan mij. Hij heeft mij gezegd dat hij de stukken rustig wilde doorlezen. Ik heb hem gevraagd om een handtekening voor ontvangst. [verzoeker] zei dat hij later wilde tekenen. Hij heeft letterlijk gezegd dat hij het eerst rustig wilde doorlezen.
Na afloop van het gesprek met [verzoeker] ben ik naar [B.] gelopen en heb met hem besproken dat ik de brief met de aanzegging en het conceptcontract voor na oktober aan [verzoeker] had gegeven en dat ik nog geen handtekening voor ontvangst van hem had gekregen.
(…)
Op 7 oktober 2016 was ik op het bedrijf, maar de hele dag niet bereikbaar in verband met een vergaderingen vanaf 9.30 uur tot 16.00 uur en zelfs nog later.
(…)
Ik meen dat ik zelf op 4 oktober 2016 niet op het bedrijf aanwezig was, maar dat zou ik moeten nakijken.
5.7
Vervolgens heeft de heer [B.] – voor zover hierna van belang - verklaard:

Ik weet dat op 30 september 2016 [S.] met [verzoeker] heeft gesproken. Ik heb [S.] met een brief zien lopen die hij kort daarvoor had geprint. Toen hij die brief moest printen, moest ik daarvoor opzij gaan, omdat ik voor de printer stond. Ik heb die brief niet gelezen. Ik weet in grove lijnen van [S.] wat de inhoud van de brief was en dat die ging over hoe het verder zou gaan met het contract van [verzoeker]. Ik weet niet meer of ik dat bij het printen te horen kreeg of op een ander moment.
Toen [S.] de brief printte, is hij daarna naar [verzoeker] gegaan. Ik heb [S.] met de brief in zijn handen op 30 september 2016 net na de middag zien lopen naar de ruimte waarvan ik wist dat [verzoeker] daar zat. Het was net na de middag. [verzoeker] was terug van een rit en zat achter te eten.
Die ruimte waar [verzoeker] zat is zo’n 20m van de balie vandaan, waar ik op dat moment werkzaam was. Zoals gezegd wist ik dat [verzoeker] in die ruimte zat en heb ik gezien dat [S.] met de brief in zijn handen naar die ruimte liep en daar naar binnen ging. Ik kon vanaf mijn plek de beide mannen niet in de ruimte zien zitten.
Voordat [S.] naar [verzoeker] liep heeft hij mij gezegd dat hij met [verzoeker] een gesprek zou aangaan over hoe het zat met zijn contract, dat het contract een maand zou worden verlengd en dat Stigter aan [verzoeker] vanaf november 2016 een nul-urencontract zou geven dus een contract op oproepbasis. Ik weten niet of [S.] bij die brief ook een conceptcontract had om aan [verzoeker] te geven.
Ik heb [S.] later terug zien komen uit de ruimte waar ook [verzoeker] zat. Ik kan niet zeggen hoelang dat gesprek heeft geduurd. (…)
Ik kan me niet meer herinneren of ik met [S.] over het contract van [verzoeker] heb gesproken, ik dacht van niet.
(…)
7 oktober 2016 was volgens mij de dag dat [S.] vergadering had in de winkel met mensen van een ander bedrijf waar wij zaken mee deden. Die vergadering heeft bijna de hele dag geduurd.
(…)
Het staat me iets van bij dat [S.] gezegd heeft tegen mij dat [verzoeker] de brief niet voor ontvangst heeft getekend. Volgens mij is dat op 30 september 2016 geweest, maar daar ben ik niet 100% zeker van.
(…)
Ik heb niet gehoord wat [S.] en [verzoeker] op 30 september 2016 samen hebben besproken. Ik heb ze niet samen zien spreken. Zoals gezegd kon ik vanaf de balie niet in de ruimte kijken waar zij zaten.
5.8
De kantonrechter is op grond van voornoemde verklaringen, in samenhang met hetgeen voor het overige door partijen naar voren is gebracht, van oordeel dat Stigter is geslaagd in het aan haar opgedragen bewijs. Daarvoor is van belang dat de verklaring van de [S.] de stelling van Stigter, te weten dat de [S.] eerst op 26 augustus 2016 en vervolgens op 30 september 2016 met [verzoeker] heeft besproken dat de arbeidsovereenkomst met 1 maand zou worden verlengd tot 31 oktober 2016 en per die datum niet zou worden verlengd en van rechtswege zou eindigen, welke punten zijn bevestigd in de op 30 september 2016 aan [verzoeker] overhandigde brief, volledig ondersteund. Daarbij komt, dat hoewel de verklaring van de [S.], mede gelet op de betwisting van [verzoeker] in de door [verzoeker] in contra-enquête afgelegde verklaring, op zichzelf genomen geen bewijs in het voordeel van Stigter kan opleveren, de verklaring van [B.] alsmede overige omstandigheden als aanvullend bewijs gelden dat naar het oordeel van het kantonrechter zodanig sterk is, dat het de verklaring van de [S.] voldoende geloofwaardig maakt. Zo heeft [B.] verklaard dat hij in grote lijnen op de hoogte was van de inhoud van de brief d.d. 30 september 2016, hij erbij was toen deze brief op 30 september 2016 werd geprint en hij op de hoogte was van de omstandigheid dat de [S.] op 30 september 2016 rond lunchtijd met [verzoeker] zou gaan praten over de verlenging van de arbeidsovereenkomst met een maand alsmede dat per 1 november 2016 een oproepcontract zou worden aangeboden. Tevens heeft [B.] verklaard dat hij heeft gezien dat de [S.] zich die middag met de brief in zijn handen richting de personeelsruimte heeft begeven waarvan [B.] wist dat [verzoeker] zich daar bevond. De enkele omstandigheid dat [B.] vanaf de balie niet in de personeelsruimte kon kijken, maakt nog niet dat hij niet met zekerheid kan zeggen dat [verzoeker] zich in de personeelsruimte bevond. Dit geldt te meer nu [verzoeker] zelf heeft verklaard dat de buitendeur van de personeelsruimte altijd op slot is. Voornoemde punten maakt naar het oordeel van de kantonrechter de verklaring van de [S.], in tegenstelling tot de verklaring van [verzoeker] inhoudende dat hij zich op 30 september 2016 niet in de personeelsruimte bevond alsmede dat er in het geheel geen gesprek heeft plaatsgevonden met de [S.], voldoende geloofwaardig. Daarbij speelt tevens een rol dat niet is gebleken dat [verzoeker] in oktober 2016 op enig moment op de inhoud van de brief d.d. 30 september 2016, ook niet dat daarin onjuistheden zouden staan, heeft gereageerd. Uit de in die brief opgenomen zinsneden “
Middels deze brief bevestigen wij uw brief dat uw arbeidsovereenkomst, parttime voor drie dagen in de week, eindigend op 30 september 2016, zoals eerder is overeengekomen met een maand is verlengd tot en met 31 oktober 2016” en “
Wel bevestigen wij overeen te zijn gekomen, vanaf 1 november 2016, een ‘0-24 uur’ parttime arbeidsovereenkomst met onbepaalde tijd aan te gaan voor de zelfde functie als commercieel medewerker buitendienst/chauffeur”, blijkt dat partijen eerder (mondeling) over (voortzetting van) het dienstverband na 1 oktober 2016 hebben gesproken. Daarbij komt, dat hoewel [verzoeker] in contra-enquête heeft verklaard nog goed te weten dat hij de brief d.d. 30 september 2016 op 4 oktober 2016 heeft ontvangen omdat hij alles thuis op de kalender schrijft, onduidelijk blijft waarom hij dit standpunt pas in contra-enquête heeft ingenomen. Voor indiening van het verzoekschrift heeft [verzoeker] zich immers (al dan niet abusievelijk) op het standpunt gesteld dat de datum van ontvangst van de brief d.d. 30 september 2016 op 7 oktober 2016 was en later ter mondelinge behandeling heeft [verzoeker] verklaard dat dit in de eerste week van oktober 2016 was, zonder toen een specifieke datum te noemen. De [S.] heeft bovendien betwist zowel op 4 oktober 2016 als op 7 oktober 2016 voor een gesprek en het overhandigen van de brief beschikbaar te zijn geweest.
5.9
Nu naar het oordeel van de kantonrechter vaststaat dat [verzoeker] de brief d.d. 30 september 2016 op 30 september 2016 heeft ontvangen, kan van een verlenging zonder tegenspraak geen sprake zijn. De arbeidsovereenkomst is dan ook per 31 oktober 2016 van rechtswege tot een einde gekomen. Het door [verzoeker] primair en subsidiair verzochte wordt dan ook afgewezen.
5.1
[verzoeker] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de verzoeken van [verzoeker] af;
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Stigter begroot op € 700,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
495