ECLI:NL:RBROT:2017:4696

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
10/701198-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag na steekpartij met disproportionele reactie en verwerping van noodweer en noodweerexces

Op 14 juni 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag. De zaak betreft een steekpartij die plaatsvond op 10 juli 2016 in Rotterdam, waarbij het slachtoffer, genaamd [naam slachtoffer], overleed. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, had zich beroepen op noodweer, stellende dat hij zich verdedigde tegen een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer, die met een gebroken bierflesje op hem afkwam. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel er sprake was van een noodweersituatie, de reactie van de verdachte - het steken met een mes - disproportioneel was. De rechtbank verwierp ook het beroep op noodweerexces, omdat niet was aangetoond dat de verdachte in een hevige gemoedsbeweging verkeerde die zijn handelen verklaarde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade had gehandeld, en sprak hem vrij van moord, maar verklaarde hem schuldig aan doodslag. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Daarnaast werd er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] voor materiële schade, terwijl de vordering van [naam benadeelde 2] werd afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/701198-16
Datum uitspraak: 14 juni 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 mei 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.C. Visser heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde, te weten moord;
  • bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde, te weten doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte geen sprake is geweest van handelen “na kalm beraad en rustig overleg” (voorbedachte raad). De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde (moord).
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het impliciet subsidiair ten laste gelegde (doodslag) is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op of omstreeks 10 juli 2016 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk, meermalen (krachtig) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [naam slachtoffer] in het lichaam gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
doodslag.
5.1.
Noodweer
5.1.1.
Standpunt verdediging
Namens de verdachte is bepleit dat hij ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Daartoe is aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de verdachte door het slachtoffer, die op de verdachte af kwam stormen met in zijn handen een gebroken bierflesje. Door het korte tijdsbestek waarin dit zich afspeelde, bestond er voor de verdachte de noodzaak om zich te verdedigen tegen die aanval en had de verdachte niet de mogelijkheid om zich aan de aanval te onttrekken. Voorts is de verdediging van mening dat de verdachte zich mocht verdedigen met een mes en dat hij niet disproportioneel heeft gehandeld.
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden voor de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat sprake was van een noodweersituatie. Nadat de verdachte en het slachtoffer na een onderlinge vechtpartij uit café [naam horecagelegenheid] waren gezet, is de verdachte in zijn auto gestapt die om de hoek bij het café geparkeerd stond. De verdachte is vervolgens voor het café gestopt met zijn auto, is uitgestapt en richting het café gelopen, naar zijn zeggen om excuses te maken aan de uitbaatster van het café en te informeren naar zijn ketting die hij bij de vechtpartij verloren had. Het slachtoffer stond op dat moment een paar meter verder, rechts voor de auto van de verdachte. Vervolgens is de verdachte weer teruggelopen naar zijn auto. Omstanders liepen met hem mee. Toen de verdachte ter hoogte van de bestuurdersdeur van zijn auto stond, kwam het slachtoffer met versnelde pas op verdachte af. Hierbij moest het slachtoffer om mensen heen lopen. Hij was verbaal agressief naar de verdachte. Omstanders probeerden het slachtoffer tegen te houden. Op de zitting zijn de camerabeelden bekeken van het incident. De rechtbank heeft toen niet kunnen vaststellen of het slachtoffer enig voorwerp in zijn hand(en) had toen hij op de verdachte afkwam.
De hiervoor beschreven aanval van het slachtoffer kan naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid worden beschouwd als zodanig bedreigend voor de verdachte, dat dit kan worden aangemerkt als een (dreigende) ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
De volgende vraag die dient te worden beantwoord, is of is voldaan aan het subsidiariteitsvereiste: bestond er voor de verdachte een reële mogelijkheid om zich aan de dreigende aanranding te onttrekken en kon dit in redelijkheid ook van hem worden gevergd? Uit de ter zitting bekeken camerabeelden blijkt dat de verdachte niet de ruimte had om te vluchten, nu er mensen om hem heen stonden en het slachtoffer hem al ter hoogte van het bestuurdersportier van zijn auto had genaderd. Daarnaast vond de gehele situatie plaats in een zeer kort tijdsbestek. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er voor de verdachte geen reële mogelijkheid bestond om zich aan de situatie te onttrekken door weg te rennen of in zijn auto te stappen en weg te rijden, zodat hij zich tegen deze (dreigende) aanranding mocht verdedigen.
Vervolgens zal de vraag moeten worden beantwoord of het handelen van de verdachte in deze noodweersituatie proportioneel is geweest: staat het handelen van de verdachte in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding? Voor de beantwoording van deze vraag dient te worden vastgesteld op welke wijze het slachtoffer de verdachte heeft aangevallen dan wel dreigde aan te vallen.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat het slachtoffer op de verdachte is afgekomen en hem heeft aangevallen met een stuk glas in de hand.
De verdachte heeft niet consistent verklaard over wat hij in de handen van het slachtoffer zag, op welk moment hij dit zag en wanneer hij het mes uit zijn auto heeft gepakt. Zo heeft de verdachte eerst verklaard dat hij zag dat het slachtoffer een hals van een afgebroken fles in zijn handen had en dat hij het mes pakte toen hij met die afgebroken hals in zijn vingers werd gesneden. In dezelfde verklaring zegt de verdachte ook dat hij, nadat hij was gesneden, merkte dat het slachtoffer ‘iets scherps’ in zijn handen had. In de daaropvolgende verklaring heeft de verdachte verklaard dat hij iets scherps in de handen van het slachtoffer zag en dat het slachtoffer toen al bij hem was. Het mes had de verdachte gepakt nadat hij door het slachtoffer was gesneden. In de laatste bij de politie afgelegde verklaring en ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat omstanders riepen dat het slachtoffer gewapend was, dat de verdachte toen het mes uit zijn auto heeft gepakt om zich te verdedigen, dat het slachtoffer hem toen begon te slaan en dat hij daarbij door het slachtoffer aan zijn vingers is gesneden.
Uit het FARR rapport betreffende het letsel aan de rechterhand van de verdachte en uit de bevindingen van verbalisant [naam verbalisant] blijkt dat de verdachte een verwonding had aan zowel de boven- als de onderzijde van de middel- en ringvinger van zijn rechterhand. Dit letsel past niet bij de verklaring van de verdachte over de oorzaak van het letsel, nu het slachtoffer met één steek- of snijdbeweging niet zowel de boven- als de onderzijde van de middel- en ringvinger kan hebben verwond van de hand waarin de verdachte op dat moment al zijn mes vast hield.
Daarnaast heeft slechts één getuige, [naam getuige 1] , expliciet verklaard dat zij iets in de handen van het slachtoffer heeft gezien op het moment dat het slachtoffer op de verdachte afkwam.
Deze getuige heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij zag dat het slachtoffer een bierflesje in zijn hand had op het moment dat hij op de verdachte afrende. Zij heeft echter ook verklaard dat zij het slachtoffer niets heeft zien doen met het flesje en dat het slachtoffer hiertoe ook de kans niet kreeg, omdat hij meteen door de verdachte werd gestoken.
Andere getuigen hebben verklaard niets te hebben gezien in de handen van het slachtoffer op het moment dat deze op de verdachte afrende. Zelfs de getuige [naam getuige 2] , de persoon die het slachtoffer buiten vasthield en dus dicht bij hem stond en van wie het slachtoffer zich heeft losgerukt, heeft verklaard niets in de handen van het slachtoffer te hebben gezien toen het slachtoffer op de verdachte afrende.
Op de trambaan ter hoogte van de tramhalte [straatnaam] zijn stukken glas aangetroffen, groen van kleur, die vermoedelijk een (deel van een) bierflesje vormden. Op één van deze stukken glas is zowel het DNA van het slachtoffer als van de verdachte aangetroffen. De rechtbank acht het gelet op het hiervoor overwogene onaannemelijk dat het slachtoffer met dit stuk glas op de verdachte is afgerend en dat dit stuk glas daarna bij de andere bij elkaar horende scherven van een bierflesje op de grond terecht is gekomen. Voorts is niet uit te sluiten dat het DNA van de verdachte op een andere manier op het stuk glas terecht is gekomen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat op basis van het voorgaande niet is komen vast te staan dat het slachtoffer een stuk glas in zijn hand(en) had en dat hij de verdachte met dat stuk glas heeft aangevallen. De rechtbank hecht derhalve geen geloof aan de verklaring van de verdachte op dit punt.
Gelet hierop is de door de verdachte gekozen gedraging, namelijk het viermaal krachtig en gericht met een mes steken van het slachtoffer in het bovenlichaam, niet proportioneel, nu deze niet in verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Het enkele uit zijn auto pakken van het mes door de verdachte met de bedoeling om door het tonen van dit mes het slachtoffer bij zich weg te houden, zou nog wel kunnen worden aangemerkt als een (geoorloofde) verdedigingshandeling. Echter, de daarop volgende gedragingen van de verdachte kunnen niet langer als verdedigend worden beschouwd. De verdachte heeft zich niet beperkt tot het tonen van het mes, maar is juist degene geweest die vervolgens direct de (tegen)aanval met het mes heeft gekozen, daarbij vier keer met kracht instekend op het lichaam van het slachtoffer, in het bijzonder ook in de buik/borst en de halsstreek. Door het mes te hanteren zoals bewezenverklaard, heeft de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
5.1.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Noodweerexces
6.1.1.
Standpunt verdediging
Voor de situatie dat de rechtbank meent dat niet is voldaan aan de proportionaliteitseis, stelt de verdediging subsidiair dat de overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging - te weten doodsnood - die door de aanranding is veroorzaakt. De verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hem een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt.
6.1.2.
Beoordeling
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, dient te worden vastgesteld of die overschrijding het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt. Aan dit gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals bijvoorbeeld een reeds bestaande boosheid jegens het slachtoffer.
Er zijn naar het oordeel van de rechtbank geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden waaruit kan worden afgeleid dat er door de aanval van het slachtoffer bij de verdachte een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, is ontstaan die tot de aan de verdachte verweten gedragingen heeft geleid.
Uit het dossier volgen meerdere aanwijzingen dat er spanningen waren tussen de verdachte en het slachtoffer en diens vriendin, zijnde de ex-vriendin van de verdachte. De verdachte is die avond geslagen door het slachtoffer en de verdachte en het slachtoffer zijn toen uiteindelijk het café uitgezet. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij boos was nadat hij na de vechtpartij het café had verlaten.
Na de steekpartij is het slachtoffer weggelopen. De verdachte is toen met het mes achter hem aangelopen. Omstanders hebben hem toen tegengehouden. De stelling dat verdachtes handelen na het pakken van het mes was ingegeven door doodsangst is niet verenigbaar met deze handeling.
Zoals reeds overwogen is niet komen vast te staan dat het slachtoffer een afgebroken stuk glas in zijn hand had toen hij met versnelde pas op de verdachte afkwam. Niet aannemelijk is geworden dat door deze dreigende aanval, met de blote vuisten, bij de verdachte een hevige gemoedsbeweging in de zin van voornoemd artikel is ontstaan die tot de aan hem verweten gedragingen heeft geleid.
Het beroep op noodweerexces wordt eveneens verworpen.
6.1.3.
Conclusie
Er is dus geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft verschillende keren krachtig met een mes ingestoken op het bovenlichaam van het slachtoffer, waardoor deze is komen te overlijden. Diverse omstanders, onder wie de vriendin van het slachtoffer, zijn getuige geweest van de gewelddadige gebeurtenissen die nacht.
Het voorval is voor de betrokkenen bijzonder schokkend geweest en heeft nog steeds een grote impact, zoals ook blijkt uit de slachtofferverklaringen van de vriendin van het slachtoffer en de familie van het slachtoffer. De verdachte heeft door zijn handelen een onomkeerbaar verlies teweeg gebracht.
Het opzettelijk een ander van het leven beroven behoort tot de zwaarste categorie van strafbare feiten die het Wetboek van Strafrecht kent. Door dergelijke misdrijven wordt de rechtsorde ernstig geschokt en worden in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid gevoed.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 april 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Voorts heeft de rechtbank in strafverminderende zin rekening gehouden met de rol die het slachtoffer heeft gespeeld bij de escalatie van het incident en het feit dat naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf sprake was van een noodweersituatie waarin de verdachte zich mocht verdedigen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Benadeelde partij [naam benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.297,59 aan materiële schade.
8.1.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel kan worden toegewezen, nu de kosten aannemelijk zijn en zijn onderbouwd met stukken.
8.1.2.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering niet door de verdachte is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 10 juli 2016.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.1.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.297,59, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.2.
Benadeelde partij [naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 2] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 60,00 aan materiële schade en € 25.000,00 aan shockschade.
8.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie is van mening dat dit bedrag gerechtvaardigd en passend is met betrekking tot het bewezen verklaarde feit. Voorts vordert de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. De verdediging heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat onduidelijk is of er bij de benadeelde partij sprake is van shockschade.
8.2.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de vordering naar het oordeel van de rechtbank met betrekking tot alle onderdelen onvoldoende is onderbouwd. De vordering ter zake de materiele schade is niet met stukken onderbouwd. Voor de vergoeding van shockschade heeft volgens de Hoge Raad als uitgangspunt te gelden dat het feit heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een medisch vastgesteld, in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Om te kunnen vaststellen of daarvan sprake is, is een rapportage van een deskundige onontbeerlijk. De benadeelde partij heeft een brief van een gezondheidszorgpsycholoog overgelegd. Uit deze brief kan echter onvoldoende worden afgeleid dat er in casu sprake is van een psychiatrisch ziektebeeld. Nader onderzoek naar het opgelopen letsel zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. De vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 2] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 5.297,59 (zegge: vijfduizend tweehonderdzevenennegentig euro en negenenvijftig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 5.297,59 (hoofdsom, zegge: vijfduizend tweehonderdzevenennegentig euro en negenenvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 5.297,59 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
61 (éénenzestig) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.M. Munnichs, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en E.M.D. Angela, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 juni 2017.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 juli 2016 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen (krachtig) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [naam slachtoffer] in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.