ECLI:NL:RBROT:2017:4662

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
19 juni 2017
Zaaknummer
10/810055-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in cel en poging tot zware mishandeling met verwerping van noodweer en noodweerexces

Op 24 mei 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting in zijn cel en poging tot zware mishandeling. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting De Schie, had op 14 december 2016 opzettelijk brand gesticht door een matras in brand te steken, wat gemeen gevaar voor andere gedetineerden en personeel met zich meebracht. Daarnaast was hij beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een medegedetineerde op 30 oktober 2016. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en moest zich houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/810055-17
Datum uitspraak: 24 mei 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein,
raadsvrouw mr. N. van Osta, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 mei 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. I. Streefland heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, zich ambulant zal laten behandelen in een forensische polikliniek, abstinent blijft van drugs en meewerkt aan urinecontroles.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak (feit 2 primair)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering (feit 2 subsidiair)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van al het onder 2 ten laste gelegde. Aan de verdachte komt namelijk een geslaagd beroep op noodweer toe hetgeen de wederrechtelijkheid van de aan hem verweten gedraging in de weg staat. Ter onderbouwing van het verweer is het volgende aangevoerd. De verklaring van de aangever [naam slachtoffer] is feitelijk niet juist. Het was [naam slachtoffer] die de verdachte aanviel. [naam slachtoffer] stond te schreeuwen voor en te bonken op de voordeur van de woning van de verdachte. Nadat de verdachte de deur had opengedaan, pakte [naam slachtoffer] het been van de verdachte beet waardoor de verdachte viel. De verdachte heeft vervolgens een laminaat hamer van de grond gepakt en hiermee slaande bewegingen gemaakt richting [naam slachtoffer] . De verdachte stond in zijn recht, hij mocht zich verdedigen tegen deze aanval.
Subsidiair komt aan de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toe.
4.2.2.
Beoordeling
Het beroep op noodweer dan wel noodweerexces wordt verworpen reeds omdat het bestaan van een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. De juistheid van de lezing van de verdachte over de feitelijke toedracht rondom het geweldsincident kan namelijk niet uit de overige bewijsmiddelen worden afgeleid.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op of omstreeks 14 december 2016 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht in cel [celnummer] , (van Penitentiaire Inrichting "De Schie") welke cel deel uitmaakte van een aaneengesloten bebouwing/cellen(complex), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een matras en/of een laken en/of (toilet)papier althans één of meerdere goed(eren) (met behulp van een aansteker) in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een matras en/of een laken en/of (toilet)papier, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of voornoemde cel [celnummer] en/of de inboedel daarvan geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor één of meerdere belendende cellen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zichzelf en/of één of meerdere (mede)gedetineerde(n) (in die belendende cellen) en/of medewerker(s) van Penitentiaire Inrichting "De Schie", in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 30 oktober 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen) (met kracht) met een hamer en/of (ijzeren) staaf/stok,
althans een hard en/of scherp/puntig voorwerp, tegen een oor en/of het hoofd en/of de rug en/of de romp, althans tegen het lichaam, van die [naam slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

5.1.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:

1.opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;

en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;

2.2. subsidiair

poging tot zware mishandeling.

5.2.
Strafbaarheid
Ten aanzien van feit 1
5.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. De verdachte werd tijdens zijn detentie in de Schie herhaaldelijk getreiterd en bedreigd door medegedetineerden. Ze zouden hem pakken en hem neersteken. Nadat de verdachte de namen had genoemd van de medegedetineerden die hem bedreigden en dit bekend werd in de inrichting, werd hij als een verrader gezien en liepen de spanningen verder op. De verdachte was doodsbang. Op zijn verzoek werd de verdachte overgeplaatst naar een andere afdeling. De verdachte had al drie nachten niet geslapen. Toen hij die avond hoorde dat een bewaarder op de hand van de medegedetineerden was, is hij in paniek geraakt en heeft hij de deur van zijn cel met een matras geblokkeerd. Ook die nacht heeft hij niet geslapen. Toen hij de volgende ochtend sleutels hoorde rammelen bij zijn celdeur, zich bedacht dat het vanwege het vroege tijdstip geen bewaarder kon zijn en een medegedetineerde over de sleutel van de cel beschikte, zag de verdachte geen andere uitweg dan zich tegen de aanval van de medegedetineerde te verdedigen door het in brand steken van zijn matras.
5.2.2.
Beoordeling
Om een geslaagd beroep op noodweer te kunnen doen, moeten de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Eén van die voorwaarden is dat sprake moet zijn van een “ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding”. Van een “ogenblikkelijke” aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding.
De verdachte heeft zijn matras in de brand gestoken op het moment dat hij iemand met sleutels voor zijn celdeur hoorde rammelen en vermoedde dat iemand hem wilde aanvallen. De verdachte wist niet wie zich op de gang bevond en bovendien blijkt uit zijn verklaring niet dat degene die met de sleutels rammelde de cel van de verdachte wilde binnengaan.
Onder die omstandigheden kan niet worden gesproken van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en ook niet van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De verdachte had enkel de vrees dat iemand hem wilde aanvallen, maar dat is niet voldoende om te kunnen spreken van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Het beroep op noodweer kan derhalve niet slagen.
Het verweer wordt derhalve verworpen, het feit is strafbaar.
5.2.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.1.
Standpunt verdediging
Voor zover het beroep op noodweer niet zou slagen, komt de verdachte ten aanzien van feit 1 allereerst een geslaagd beroep toe op noodweerexces, meer subsidiair op putatieve noodweer en uiterst subsidiair op putatieve noodweerexces. De verdachte is om die reden niet strafbaar, ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
6.1.2.
Beoordeling
Noodweerexces
Omdat, zoals hiervoor is overwogen, er ten aanzien van feit 1 geen sprake was van een noodweersituatie, kan het beroep op noodweerexces reeds om die reden niet slagen. Die verweren worden verworpen.
Putatieve noodweer feit 1
Van putatief noodweer is sprake wanneer men verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. De rechtbank acht aannemelijk dat de verdachte (in zijn ogen) ernstig bedreigd werd door medegedetineerden en hierdoor bevreesd was voor aan aanval op hem.
Wat daar verder ook van zij, de verdachte heeft in een situatie waarin hij meende zich te moeten verdedigen gereageerd door het in brand steken van zijn matras in een afgesloten cel. Deze gedraging kan naar haar aard en uiterlijke verschijningsvorm niet worden aangemerkt als een “verdedigingshandeling”, hetgeen een voorwaarde is om een beroep op (putatief) noodweer te kunnen aanvaarden. De verdachte heeft met zijn handelen zichzelf niet verdedigd, maar juist zichzelf (en anderen) in gevaar gebracht.
Het verweer wordt verworpen.
Putatieve noodweerexces feit 1
Omdat geen sprake is van een putatieve noodweersituatie, kan het beroep op putatieve noodweerexces reeds om die reden niet slagen. Ook dit verweer wordt verworpen.
6.1.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in zijn cel in de Penitentiaire Inrichting De Schie brand gesticht. Hij heeft zijn deur geblokkeerd met een matras en het matras in brand gestoken. Brandstichting behoort tot de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent, omdat als gevolg van dit delict onbeheersbare, zeer gevaarzettende situaties voor personen en goederen kunnen ontstaan. De brand moet voor de medegedetineerden een zeer beangstigende ervaring zijn geweest. Zij zaten opgesloten in hun cel en konden zich dus niet zelfstandig uit de voeten maken, terwijl het algemeen bekend is dat een brand zich snel en onbeheerst kan ontwikkelen en dat alleen al de rookontwikkeling tot levensbedreigende situaties kan leiden.
Ook voor de medewerkers van De Schie zal het een beangstigende en chaotische situatie zijn geweest. Een aantal van hen moesten wegens rookvergiftiging naar het ziekenhuis. Daarnaast is door de brandstichting materiële schade veroorzaakt.
De verdachte heeft voorts zijn bovenbuurman, met wie hij al langere tijd in onmin leefde, in elkaar geslagen. Hij heeft met een hard voorwerp zijn buurman op zijn hoofd en tegen zijn lichaam geslagen. Hij heeft hiermee een flinke inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook zal het feit onrust voor de omwonenden hebben veroorzaakt, aangezien het gevecht zich deels op straat afspeelde en diverse buren het hebben gezien.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Voorts heeft de rechtbank hierbij acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 april 2017, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende rapportages die over de verdachte zijn opgemaakt:
-rapportage gedateerd 25 maart 2017 van psychiater [naam deskundige 1] ;
-rapportage gedateerd 19 april 2017 van psycholoog [naam deskundige 2] ;
-rapportage gedateerd 25 april 2017 van Reclassering Nederland.
De rechtbank sluit zich aan bij de bevindingen van de psychiater en acht de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar voor de bewezenverklaarde brandstichting en verminderd toerekeningsvatbaar voor de bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling.
Reclassering Nederland heeft het volgende over de verdachte gerapporteerd.
Zowel de psychiater als de psycholoog zijn het erover eens dat de verdachte beschikt over beperkte coping vaardigheden en een gebrekkige impulscontrole. Hierdoor heeft hij inadequaat en grensoverschrijdend gereageerd op (ingebeelde danwel reële) bedreigingen aan zijn adres. Het risico op recidive wordt als matig ingeschat, zolang aan bovenstaande problematiek niets is veranderd en hij wederom dreiging/druk ervaart van anderen.
Geadviseerd wordt daarom om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan onder meer verbonden de bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en ambulante behandeling bij de forensisch psychiatrische polikliniek [naam instelling] , of een soortgelijke instelling.
De rechtbank zal het advies van de reclassering, zoals hiervoor is vermeld, volgen.
Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank komt tot een lagere strafoplegging dan de officier van justitie heeft geëist, omdat zij van mening is dat bij de strafeis onvoldoende rekening is gehouden met de conclusies van de psychiater over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich ter zake van feit 2 in het geding gevoegd [naam benadeelde] , wonende te Rotterdam. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 120,99 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.400,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde materiële schade en een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging verzocht de gevorderde immateriële schadevergoeding aanzienlijk te matigen.
8.3.
Beoordeling
Omdat het onder feit 2 tenlastegelegde bewezen wordt verklaard staat daarmee tevens vast dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij. De benadeelde partij stelt als gevolg van dat onrechtmatig handelen schade te hebben geleden.
Het gevorderde schadebedrag van € 64,99 ter zake van beschadigde kleding is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij aan de hand van het ingevulde schadeformulier en de daarbij overgelegde bon, en is niet betwist door de verdachte. Dit bedrag zal daarom worden toegewezen.
Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 56,- aan ziekenhuisdaggeldvergoeding betreft een forfaitair bedrag. Een daggeldvergoeding kan worden aangevraagd ter dekking van bepaalde in het ziekenhuis gemaakte kosten, bijvoorbeeld om het verblijf in het ziekenhuis te veraangenamen of om bed-/ ziekenhuiskleding aan te schaffen. Gesteld noch gebleken is dat de benadeelde partij dergelijke kosten heeft gemaakt tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat hij deze schade heeft geleden. Dit onderdeel van de vordering wordt daarom afgewezen.
Dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden, is niet betwist door de verdachte. De hoogte van de immateriële schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 30 oktober 2016, de dag waarop de schade is ontstaan.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 814,99, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2016.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 157 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 8 (acht) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich tijdens de proeftijd gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van de forensisch psychiatrische polikliniek [naam instelling] , of een soortgelijke instelling, voor zijn beperkte coping vaardigheden en gebrekkige impulscontrole, gedurende 24 maanden na ingang van de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaar verantwoord vindt;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 814,99 (zegge: achthonderdveertien euro en negenennegentig cent), bestaande uit € 64,99 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering betreffende de immateriële schade; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af de overige gevorderde materiële schade door de benadeelde partij;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 814,99 (hoofdsom, zegge: achthonderdveertien euro en negenennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 814,99 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
16 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. F.W. van Lottum en L. Daum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 mei 2017.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 14 december 2016 te Rotterdam
opzettelijk brand heeft gesticht in cel [celnummer] , (van Penitentiaire Inrichting "De Schie") welke cel deel uitmaakte van een aaneengesloten bebouwing/cellen(complex),
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een matras en/of een laken
en/of (toilet)papier althans één of meerdere goed(eren) (met behulp van een
aansteker) in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in
aanraking gebracht met een matras en/of een laken en/of (toilet)papier,
althans met (een) brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of voornoemde cel [celnummer] en/of de
inboedel daarvan geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor één of meerdere belendende cellen, in elk
geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zichzelf en/of
één of meerdere (mede)gedetineerde(n) (in die belendende cellen) en/of
medewerker(s) van Penitentiaire Inrichting "De Schie",
in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 30 oktober 2016 te Rotterdam
aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of
meerdere (snij)wonden in het gezicht, heeft toegebracht door (meermalen) (met
kracht) met een hamer en/of (ijzeren) staaf/stok, althans een hard en/of
scherp/puntig voorwerp, tegen een oor en/of het hoofd, althans tegen het
lichaam, van die [naam slachtoffer] te slaan;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 oktober 2016 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet (meermalen) (met kracht) met een hamer en/of (ijzeren) staaf/stok,
althans een hard en/of scherp/puntig voorwerp, tegen een oor en/of het hoofd
en/of de rug en/of de romp, althans tegen het lichaam, van die [naam slachtoffer]
heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 oktober 2016 te Rotterdam
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door (meermalen) (met kracht) met een hamer
en/of (ijzeren) staaf/stok, althans een hard en/of scherp/puntig voorwerp,
tegen een oor en/of het hoofd en/of de rug, althans tegen het lichaam, van die
[naam slachtoffer] te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten één
of meerdere snijwonden in het gezicht van die [naam slachtoffer] ten gevolge heeft
gehad.
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht