ECLI:NL:RBROT:2017:4625

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
16 juni 2017
Zaaknummer
10/730122-15 TUL VV 10/109830-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor medeplegen van het voorhanden hebben van cocaïne en voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne

Op 25 april 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het voorhanden hebben van cocaïne en voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], was niet ingeschreven in de basisregistratie personen en verbleef op het adres [adres verdachte], [woonplaats verdachte]. De officier van justitie, mr. J.B. Wooldrik, had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, die plaatsvonden op 24 november 2015 te Rotterdam. De verdachte had opzettelijk een hoeveelheid cocaïne en MDMA in zijn bezit, wat als een handelshoeveelheid werd beschouwd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had eerder soortgelijke delicten gepleegd en er waren zorgen over zijn sociale netwerk en financiële situatie. De rechtbank heeft besloten om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet tijdig was ingediend.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/730122-15
Parketnummer vordering TUL VV: 10-109830-13
Datum uitspraak: 25 april 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
verblijvende op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. W. Anker, advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 7 april 2017 en 11 april 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 18 februari 2016 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering;
  • de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht;
  • niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 10-109830-13.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 heeft de verdediging bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen. Ten aanzien van feit 2 is verder betoogd dat de tenlastegelegde periode dient te worden beperkt tot één dag, te weten 24 november 2015.
4.1.2.
Beoordeling
Op de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat toen de politie zijn woning binnentrad hij voor een ander bezig was met het versnijden, mixen en verpakken van cocaïne, dat dit een gunst was voor die ander en dat die gunst hem al eerder dan op 24 november 2015 was gevraagd. Van die ander heeft de verdachte de in zijn woning aangetroffen verdovende middelen en goederen (waaronder ponypacks, gripzakjes, twee koffievermalers en versnijdingsmiddelen) gekregen, aldus de verdachte. Uit het dossier blijkt verder dat de verdachte op 7 november 2015 een e‑mailbericht heeft ontvangen met daarin instructies voor het bereiden van verdovende middelen.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met een ander opzettelijk op 24 november 2015 de onder feit 1 genoemde hoeveelheid verdovende middelen aanwezig heeft gehad en eveneens met een ander de onder feit 2 genoemde voorbereidingshandelingen heeft gepleegd. De inhoud van de hiervoor genoemde e-mail, de hoeveelheid goederen die bij de verdachte is aangetroffen en de eigen verklaring van de verdachte inhoudende dat hem vóór 24 november 2015 genoemde gunst was gevraagd, duiden niet op een eendaagse actie, zoals de verdediging heeft bepleit. De verweren worden dan ook verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 24 november 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 111,8 gram cocaïne, en
- 200,8 gram MDMA,
zijnde voornoemde middelen telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 07 november 2015 tot en met 24 november 2015 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander ,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen een (groot) aantal, ponypacks en gripzakjes en (ander) verpakkingsmateriaal en koffievermalers en een hoeveelheid versnijdingsmiddel en een maatbeker en een weegschaal, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededader wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van
dat feit.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2
medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van een feit als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich, tezamen met een ander, schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen, gericht op de (uiteindelijke) handel in cocaïne. Voorts heeft de verdachte tezamen met een ander een aanzienlijke, voor verdere verspreiding geschikte, als handelshoeveelheid te typeren hoeveelheid harddrugs opzettelijk in zijn woning aanwezig gehad. Harddrugs zijn voor de gezondheid van gebruikers daarvan schadelijke stoffen en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving, onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit. De handel in en het bezit daarvan dienen dan ook te worden bestreden. De verdachte heeft zich hier kennelijk geen rekenschap van gegeven en louter uit winstbejag gehandeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 maart 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Reclassering Nederland heeft twee rapportages over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 februari 2016 en 29 maart 2016. De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van 29 maart 2016. Het rapport van 23 februari 2016 houdt het volgende in.
De verdachte bekent zich schuldig te hebben gemaakt aan drugsbezit. De verdachte zegt een financiële motivatie voor het plegen van onderhavig delict te hebben gehad. Hij is eerder in 2011 en 2013 voor soortgelijke delicten veroordeeld. Uit onderzoek blijkt dat er
problemen zijn op het gebied van het sociale netwerk, dagbesteding en de financiën. De verdachte heeft geen reguliere/vaste baan en daarmee ook geen regulier/stabiel inkomen. Momenteel zijn er geen aanwijzingen voor ernstige gedrags- dan wel persoonlijkheidsproblemen gevonden, maar het lijkt de verdachte te ontbreken aan vaardigheden en de juiste motivatie om een stabiel leven te kunnen opbouwen. Mede hierdoor is hij gauw geneigd om zijn toevlucht in de criminaliteit te zoeken. De verdachte heeft er bewust voor gekozen om drugs in zijn bezit te hebben om zodoende snel geld te kunnen verdienen en mogelijk is er ook sprake van middelenproblematiek. Om verdere teloorgang te voorkomen zal de verdachte begeleid en gestimuleerd moeten worden om iets van zijn leven te maken. Hij geeft toe dat hij aan zijn problemen moet werken en hij beseft dat hij daarbij hulp nodig heeft. De verdachte heeft niet eerder reclasseringstoezicht gehad, maar geeft aan steun, hulp en begeleiding van de reclassering te zullen aanvaarden.
Zolang de verdachte geen reguliere baan en een stabiel inkomen heeft en zich in een negatief milieu begeeft, zal de kans op recidive aanwezig blijven.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de door de officier van justitie gevorderde straf.
Nu de reclassering begeleiding noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal niet bevelen dat deze voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijke uitvoerbaarheid zijn. De verdachte is immers niet schuldig bevonden aan een misdrijf dat gericht was tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

Ten aanzien van de in beslag genomen geldbedragen zal de bewaring worden gelast ten behoeve van de rechthebbende, nu thans geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 5 december 2013 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 15 dagen, waarvan een gedeelte groot 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 30 januari 2014 en geëindigd op 4 februari 2016.
9.2.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Op grond van artikel 14g van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) wordt een vordering als de onderhavige gedagtekend op de dag van ontvangst ter griffie. Het openbaar ministerie is in zijn vordering niet-ontvankelijk wanneer zij later wordt ingediend dan drie maanden na het verstrijken der proeftijd.
Het dossier bevat een vordering, gedagtekend 26 april 2016, alsmede een vordering gedagtekend 10 maart 2017. Een ter griffie gedagtekende ontvangstbevestiging van de vordering, gedagtekend 26 april 2016, ontbreekt. Aangezien voorts uit het proces-verbaal van de zitting van 12 mei 2016 niet blijkt dat de vordering tijdens die zitting ter sprake is gekomen, kan niet worden vastgesteld dat die vordering binnen drie maanden na het verstrijken van de proeftijd is ingediend. De rechtbank verklaart derhalve - overeenkomstig de verzoeken van de officier van justitie en de verdediging - het openbaar ministerie niet‑ontvankelijk in zijn vordering.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
2 (twee) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van
de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarde:
de veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van de Reclassering Nederland, regio Rotterdam, zolang deze instelling dat nodig vindt. Die aanwijzingen kunnen inhouden dat de veroordeelde dient mee te werken aan het verkrijgen van een zinvolle dagbesteding, deel te nemen aan urinecontroles, te melden bij verslavingszorg en openheid van zaken dient te geven;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van: € 2.350,--;
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk ten aanzien van de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 5 december 2013 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. B.A. Cnossen en E.G. Fels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Kerens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 april 2017.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 24 november 2015 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) ongeveer
- 111,8 gram cocaïne, althans één of meer handelshoeveelhe(i)d(en) en/of gebruikershoeveelhe(i)d(en), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
- 200,8 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde voornoemd(e) middel(en) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
2.
hij op één of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 07 november 2015 tot en met 24 november 2015
te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen een (groot) aantal, althans één of meer, ponypack(s) en/of gripzakje(s) en/of (ander) verpakkingsmateriaal en/of een sealapparaat en/of (een) (koffie)vermaler(s)/mengmolen(s) en/of een hoeveelheid versnijdingsmiddel en/of een maatbeker en/of (een) weegscha(a)l(en), voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van
dat/die feit(en).
art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet