ECLI:NL:RBROT:2017:4621

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
16 juni 2017
Zaaknummer
10/740470-15 (vonnis)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor medeplegen van het handelen in cocaïne en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 april 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van het handelen in cocaïne, het voorhanden hebben van cocaïne en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van ongeveer twee maanden intensief betrokken was bij de handel in harddrugs en deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met de verkoop van cocaïne. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid cocaïne en MDMA, en de rechtbank heeft vastgesteld dat hij opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 188 dagen, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook een TomTom, die in beslag was genomen, verbeurd verklaard. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/740470-15
Datum uitspraak: 25 april 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. E.J. Eijsberg, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 7 april 2017 en 11 april 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van voorarrest en voortduring van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 1
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde handelen in harddrugs nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich sinds 1 augustus 2015 heeft bezig gehouden met de handel in harddrugs. Hiertoe is aangevoerd dat met de bij de politie afgelegde getuigenverklaringen van afnemers behoedzaam moet worden omgegaan nu de verhorende verbalisanten ten tijde van die verhoren ongeoorloofde druk hebben uitgeoefend op de getuigen.
4.1.2.
Beoordeling
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank niet gebleken dat daadwerkelijk sprake is geweest van de ongeoorloofde uitoefening van druk op de getuigen zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. De aanvang van de bewezenverklaarde periode wordt gesteld op 11 september 2015 (zie hieronder).
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 3
Volgens bestendige jurisprudentie moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr respectievelijk (het huidige) artikel 11b van de Opiumwet worden verstaan “een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is”.
Uit zijn verhoor bij de politie van 13 november 2015 blijkt onder meer dat medeverdachte [naam medeverdachte 1] :
  • cocaïne inkocht en vervolgens op twee verschillende manieren versneed en zo twee ‘soorten’ cocaïne te koop kon aanbieden (‘20’ en ‘30’);
  • afspraken met zijn rijders had over de betaling (bij de verkoop van een ‘30’ kreeg de rijder € 10, bij de verkoop van een ‘20’ was dat € 7);
  • afspraken had gemaakt met zijn rijders over de werkwijze met de (doorgeschakelde) telefoons;
  • zijn rijders kon controleren via inkomende sms-en, aangezien die niet doorgeschakeld konden worden;
  • verschillende rijders heeft, te weten de verdachte [naam verdachte] en de medeverdachte [naam medeverdachte 2] en eerder ook de medeverdachte [naam medeverdachte 3] ;
  • met zijn rijders van tevoren afspraken maakte wie wanneer zou rijden.
Deze verklaring, met de daarin omschreven werkwijze, vindt - onder meer - steun zowel in de opgevraagde en geanalyseerde historische gegevens van de (centrale) nummers [mobiele nummer 1] (centrale nummer 1) en […] (centrale nummer 2) en de nummers waarnaar vanaf 25 februari 2015 werd doorgeschakeld als ook in de verklaringen van afnemers/inbellers. Uit die verklaringen blijkt dat als een (centraal) nummer werd gebeld, niet altijd dezelfde persoon de telefoon opnam, het ook niet steeds dezelfde persoon was die de bestelde cocaïne kwam afleveren en dat als al eens niet werd opgenomen - wat niet vaak gebeurde - de afnemer/inbeller werd teruggebeld. Ook slaat de rechtbank in dit kader acht op het ‘reclame’-bericht verstuurd rond 10 augustus 2015 door nummer [mobiele nummer 1] (centrale nummer 1), waarin ‘ [naam 1] ’ aangeeft dat men gegarandeerd
‘24/7 op de weg’is.
De door de medeverdachte [naam medeverdachte 1] in zijn verhoor van 13 november 2015 omschreven werkwijze vindt verder steun in het op zijn verzoek door medeverdachte [naam medeverdachte 4] - tevens partner van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] -, aan medeverdachte [naam medeverdachte 5] verstuurde document. De medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft dit document ter zitting omschreven als de modus operandi van zijn handel. In dat document staat welke versnijdingsmiddelen en verpakkingsmaterialen waar gekocht moeten worden, wat de mengverhoudingen en prijzen zijn van de ‘normale’ en de ‘goede’ cocaïne, hoeveel ongeveer voor het weekend moet worden ‘gemaakt’, welke kosten door de ‘rijders’ zelf gedragen dienen te worden, hoe een telefoonnummer doorgeschakeld kan worden naar een ander nummer, dat daarbij opgelet moet worden dat het beltegoed niet opraakt en ten slotte wie de rijders ( [naam 2] en [naam 3] , inclusief telefoonnummers) zijn.
Uit het voorgaande blijkt dat sprake was van een samenwerkingsverband, zij het in soms wisselende verbanden, met onmiskenbaar een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de medeverdachte [naam medeverdachte 1] en zijn rijder(s). Daarmee staat vast dat sprake was van een organisatie als bedoeld in het huidige artikel 11b van de Opiumwet. Als startdatum van de samenwerking wordt uitgegaan van 25 februari 2015, zijnde de datum waarop het nummer [mobiele nummer 1] (centrale nummer 1) voor het eerst stond doorgeschakeld, en wel naar het aan de medeverdachte [naam medeverdachte 3] toegeschreven nummer [mobiele nummer 2] .
Uit de eerder aangehaalde verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] volgt dat deze organisatie de verkoop van cocaïne ten doel had. Dat vindt ruimschoots steun in het dossier, waaronder de verklaringen van de afnemers/inbellers, observaties en het daadwerkelijk aantreffen van ponypacks met cocaïne bij zowel de medeverdachte [naam medeverdachte 1] als de rijders, [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 3] en de verdachte. Derhalve kan bewezen worden dat de organisatie het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van Opiumwet tot oogmerk had.
Dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] ook heeft deelgenomen aan de organisatie, volgt genoegzaam uit het voorgaande. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat er vanaf 25 februari 2015 sprake is geweest van een organisatie die als oogmerk had het plegen van misdrijven ter zake de Opiumwet, en dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] vanaf die datum wetenschap had van en betrokkenheid had bij deze criminele organisatie.
Medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft ter zitting erkend dat hij cocaïne heeft verkocht en dat hij die cocaïne van tevoren, samen met een telefoon, van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] kreeg aangeleverd. Bovendien zijn er meerdere afnemers/inbellers die verklaren dat zij over een langere periode cocaïne hadden besteld en dat medeverdachte [naam medeverdachte 2] in ieder geval met enige regelmaat degene was die de cocaïne kwam afleveren. Vastgesteld kan dan ook worden dat medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft deelgenomen aan/betrokkenheid had bij de organisatie, en ook weet had van het oogmerk daarvan. Als startdatum van de deelname van medeverdachte [naam medeverdachte 2] aan de organisatie wordt uitgegaan van 22 april 2015, omdat per die datum het nummer [mobiele nummer 1] (centrale nummer 1) voor het eerst stond doorgeschakeld naar het aan medeverdachte [naam medeverdachte 2] toegeschreven nummer [mobiele nummer 3] .
De verdachte heeft ter zitting erkend dat hij cocaïne heeft verkocht voor de medeverdachte [naam medeverdachte 1] en dat hij een telefoon had waarnaar telefoontjes van bellende klanten werden doorgeschakeld. Bovendien heeft de medeverdachte [naam medeverdachte 1] in zijn eerdergenoemde verklaring bij de politie aangegeven dat de verdachte een rijder van hem was, en in de plaats was gekomen van de medeverdachte [naam medeverdachte 3] , die na zijn aanhouding op 20 augustus 2015 zou zijn gestopt. Vastgesteld kan dan ook worden dat de verdachte heeft deelgenomen aan/betrokkenheid had bij de organisatie, en ook weet had van het oogmerk daarvan. De omstandigheid dat de in de bewezenverklaring genoemde feitelijke handelingen deels een separate bewezenverklaring vinden in de hierboven genoemde - deels eveneens bewezenverklaarde - feiten vult naar het oordeel van de rechtbank eveneens het vereiste oogmerk in.
Als startdatum van de deelname van de verdachte aan de organisatie wordt uitgegaan van 11 september 2015, omdat per die datum het nummer [mobiele nummer 1] (centrale nummer 1) voor het eerst stond doorgeschakeld naar het in de woning van de verdachte op 7 november 2015 aangetroffen telefoonnummer [mobiele nummer 4] .
Gelet op het voorgaande kan het onder 3 tenlastegelegde voor de periode van 11 september 2015 tot en met 6 november 2015 wettig en overtuigend bewezen worden.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van
11 september2015 tot en met 06 november 2015
te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne , zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 06 november 2015 te Rotterdam opzettelijk
aanwezig heeft gehad in totaal 15,2 gram cocaïne en 13,1 gram MDMA, zijnde cocaïne en MDMA middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij in de periode van
11 september2015 tot en met 06 november 2015
te Rotterdam, heeft deelgenomen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne , zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
3.
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is gedurende een periode van ongeveer 2 maanden intensief betrokken geweest bij de handel in harddrugs. Bovendien heeft de verdachte gedurende deze periode deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezig heeft gehouden met de handel in harddrugs. De verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid cocaïne en MDMA. Deze handel werd door verdachte en zijn medeverdachten gedreven, waarbij onderling nauw en op een georganiseerde wijze werd samengewerkt. Door deze handelswijze heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van een aanzienlijke groep afnemers. Verdachte is met het plegen van deze feiten voorbijgegaan aan de gevaren die dergelijke verdovende middelen, naar algemene bekendheid, met zich meebrengen voor de volksgezondheid. Handel in harddrugs gaat voorts gepaard met criminaliteit, overlast en kosten voor de maatschappij. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Verdachte heeft bij het plegen van de strafbare feiten enkel gedacht aan zijn eigen gewin en niet aan de negatieve effecten.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 maart 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Gezien de afwijkende bewezenverklaring en met in achtneming van de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

De in beslag genomen TomTom zal overeenkomstig de vordering van de officier van justitie worden verbeurd verklaard. De bewezen feiten zijn met behulp van dit voorwerp begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 188 (honderdachtentachtig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 en 3:
- een TomTom;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. B.A. Cnossen en E.G. Fels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Kerens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 april 2017.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2015 tot en met 06 november 2015
te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
(een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 06 november 2015 te Rotterdam
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
(in totaal) ongeveer 15,2 gram cocaïne en/of 13,1 gram MDMA, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2015 tot en met 06 november 2015
te Rotterdam, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het
telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig hebben van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
art 10 lid 3 Opiumwet
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 11b lid 1 Opiumwet