4.2.Bewijswaardering ten aanzien van feit 3
Volgens bestendige jurisprudentie moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr respectievelijk (het huidige) artikel 11b van de Opiumwet worden verstaan “een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is”.
Uit zijn verhoor bij de politie van 13 november 2015 blijkt onder meer dat medeverdachte [naam medeverdachte 1] :
- cocaïne inkocht en vervolgens op twee verschillende manieren versneed en zo twee ‘soorten’ cocaïne te koop kon aanbieden (‘20’ en ‘30’);
- afspraken met zijn rijders had over de betaling (bij de verkoop van een ‘30’ kreeg de rijder € 10, bij de verkoop van een ‘20’ was dat € 7);
- afspraken had gemaakt met zijn rijders over de werkwijze met de (doorgeschakelde) telefoons;
- zijn rijders kon controleren via inkomende sms-en, aangezien die niet doorgeschakeld konden worden;
- verschillende rijders heeft, te weten de verdachte [naam verdachte] en de medeverdachte [naam medeverdachte 2] en eerder ook de medeverdachte [naam medeverdachte 3] ;
- met zijn rijders van tevoren afspraken maakte wie wanneer zou rijden.
Deze verklaring, met de daarin omschreven werkwijze, vindt - onder meer - steun zowel in de opgevraagde en geanalyseerde historische gegevens van de (centrale) nummers [mobiele nummer 1] (centrale nummer 1) en […] (centrale nummer 2) en de nummers waarnaar vanaf 25 februari 2015 werd doorgeschakeld als ook in de verklaringen van afnemers/inbellers. Uit die verklaringen blijkt dat als een (centraal) nummer werd gebeld, niet altijd dezelfde persoon de telefoon opnam, het ook niet steeds dezelfde persoon was die de bestelde cocaïne kwam afleveren en dat als al eens niet werd opgenomen - wat niet vaak gebeurde - de afnemer/inbeller werd teruggebeld. Ook slaat de rechtbank in dit kader acht op het ‘reclame’-bericht verstuurd rond 10 augustus 2015 door nummer [mobiele nummer 1] (centrale nummer 1), waarin ‘ [naam 1] ’ aangeeft dat men gegarandeerd
‘24/7 op de weg’is.
De door de medeverdachte [naam medeverdachte 1] in zijn verhoor van 13 november 2015 omschreven werkwijze vindt verder steun in het op zijn verzoek door medeverdachte [naam medeverdachte 4] - tevens partner van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] -, aan medeverdachte [naam medeverdachte 5] verstuurde document. De medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft dit document ter zitting omschreven als de modus operandi van zijn handel. In dat document staat welke versnijdingsmiddelen en verpakkingsmaterialen waar gekocht moeten worden, wat de mengverhoudingen en prijzen zijn van de ‘normale’ en de ‘goede’ cocaïne, hoeveel ongeveer voor het weekend moet worden ‘gemaakt’, welke kosten door de ‘rijders’ zelf gedragen dienen te worden, hoe een telefoonnummer doorgeschakeld kan worden naar een ander nummer, dat daarbij opgelet moet worden dat het beltegoed niet opraakt en ten slotte wie de rijders ( [naam 2] en [naam 3] , inclusief telefoonnummers) zijn.
Uit het voorgaande blijkt dat sprake was van een samenwerkingsverband, zij het in soms wisselende verbanden, met onmiskenbaar een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de medeverdachte [naam medeverdachte 1] en zijn rijder(s). Daarmee staat vast dat sprake was van een organisatie als bedoeld in het huidige artikel 11b van de Opiumwet. Als startdatum van de samenwerking wordt uitgegaan van 25 februari 2015, zijnde de datum waarop het nummer [mobiele nummer 1] (centrale nummer 1) voor het eerst stond doorgeschakeld, en wel naar het aan de medeverdachte [naam medeverdachte 3] toegeschreven nummer [mobiele nummer 2] .
Uit de eerder aangehaalde verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] volgt dat deze organisatie de verkoop van cocaïne ten doel had. Dat vindt ruimschoots steun in het dossier, waaronder de verklaringen van de afnemers/inbellers, observaties en het daadwerkelijk aantreffen van ponypacks met cocaïne bij zowel de medeverdachte [naam medeverdachte 1] als de rijders, [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 3] en de verdachte. Derhalve kan bewezen worden dat de organisatie het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van Opiumwet tot oogmerk had.
Dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] ook heeft deelgenomen aan de organisatie, volgt genoegzaam uit het voorgaande. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat er vanaf 25 februari 2015 sprake is geweest van een organisatie die als oogmerk had het plegen van misdrijven ter zake de Opiumwet, en dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] vanaf die datum wetenschap had van en betrokkenheid had bij deze criminele organisatie.
Medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft ter zitting erkend dat hij cocaïne heeft verkocht en dat hij die cocaïne van tevoren, samen met een telefoon, van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] kreeg aangeleverd. Bovendien zijn er meerdere afnemers/inbellers die verklaren dat zij over een langere periode cocaïne hadden besteld en dat medeverdachte [naam medeverdachte 2] in ieder geval met enige regelmaat degene was die de cocaïne kwam afleveren. Vastgesteld kan dan ook worden dat medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft deelgenomen aan/betrokkenheid had bij de organisatie, en ook weet had van het oogmerk daarvan. Als startdatum van de deelname van medeverdachte [naam medeverdachte 2] aan de organisatie wordt uitgegaan van 22 april 2015, omdat per die datum het nummer [mobiele nummer 1] (centrale nummer 1) voor het eerst stond doorgeschakeld naar het aan medeverdachte [naam medeverdachte 2] toegeschreven nummer [mobiele nummer 3] .
De verdachte heeft ter zitting erkend dat hij cocaïne heeft verkocht voor de medeverdachte [naam medeverdachte 1] en dat hij een telefoon had waarnaar telefoontjes van bellende klanten werden doorgeschakeld. Bovendien heeft de medeverdachte [naam medeverdachte 1] in zijn eerdergenoemde verklaring bij de politie aangegeven dat de verdachte een rijder van hem was, en in de plaats was gekomen van de medeverdachte [naam medeverdachte 3] , die na zijn aanhouding op 20 augustus 2015 zou zijn gestopt. Vastgesteld kan dan ook worden dat de verdachte heeft deelgenomen aan/betrokkenheid had bij de organisatie, en ook weet had van het oogmerk daarvan. De omstandigheid dat de in de bewezenverklaring genoemde feitelijke handelingen deels een separate bewezenverklaring vinden in de hierboven genoemde - deels eveneens bewezenverklaarde - feiten vult naar het oordeel van de rechtbank eveneens het vereiste oogmerk in.
Als startdatum van de deelname van de verdachte aan de organisatie wordt uitgegaan van 11 september 2015, omdat per die datum het nummer [mobiele nummer 1] (centrale nummer 1) voor het eerst stond doorgeschakeld naar het in de woning van de verdachte op 7 november 2015 aangetroffen telefoonnummer [mobiele nummer 4] .
Gelet op het voorgaande kan het onder 3 tenlastegelegde voor de periode van 11 september 2015 tot en met 6 november 2015 wettig en overtuigend bewezen worden.