ECLI:NL:RBROT:2017:4617

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
16 juni 2017
Zaaknummer
10/740471-15 (vonnis)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor medeplegen van het handelen in cocaïne, het voorhanden hebben van cocaïne, deelneming aan een criminele organisatie en medeplegen van gewoontewitwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 april 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van het handelen in cocaïne, het voorhanden hebben van cocaïne, deelneming aan een criminele organisatie en medeplegen van gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van anderhalf jaar intensief betrokken was bij de handel in harddrugs en dat hij een leidinggevende rol vervulde binnen een criminele organisatie. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid cocaïne en heeft samen met anderen een gewoonte gemaakt van het witwassen van de opbrengsten van de drugshandel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarbij de ernst van de feiten en de negatieve impact op de samenleving zwaar hebben meegewogen in de beslissing. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn ziekte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/740471-15
Datum uitspraak: 25 april 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. M. Lochs, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 7 april 2017 en 11 april 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en 6 maanden met aftrek van voorarrest;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.

4.Geldigheid dagvaarding

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit nietig moet worden verklaard nu door de wijze van ten laste leggen niet is voldaan aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Het is immers niet duidelijk waarop het onder feit 4 verwoorde witwas-verwijt ziet.
4.2.
Beoordeling
Gezien de inhoud van het procesdossier van de verdachte, en in het bijzonder de verklaring van de verdachte bij de politie dat hij geld heeft verdiend met de handel in verdovende middelen en dat dat geld is gebruikt (onder meer als leefgeld voor zijn gezin en voor de (inkoop)kosten van zijn drugshandel) dan wel - in zijn eigen woorden - “in Marokko staat”, kan bij de verdachte, mede in aanmerking genomen de overige inhoud van het dossier, redelijkerwijs geen twijfel bestaan over de vraag van welke gedragingen hij onder feit 4 wordt verdacht. Dit verweer wordt dan ook verworpen.
4.3.
Conclusie
De dagvaarding is geldig.

5.Ontvankelijkheid officier van justitie

5.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de rechtbank ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde witwassen “in Marokko” rechtsmacht ontbeert, nu niet kan worden vastgesteld dat sprake is van de zogenoemde “dubbele strafbaarheid” die artikel 5 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) vereist. Om die reden moet het openbaar ministerie in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.2.
Beoordeling
Uit de wet volgt dat de aanwezigheid van rechtsmacht moet worden beoordeeld op de grondslag van de tenlastelegging. Nu in de tenlastelegging bij de omschrijving van feit 4 als pleegplaats Rotterdam, althans Nederland, is genoemd, geeft dit de rechtbank in beginsel rechtsmacht. Dit geldt volgens vaste rechtspraak dan ook voor het deel van de ten laste gelegde strafbare gedragingen die in het buitenland hebben plaatsgevonden. Het voorgaande zou anders kunnen zijn indien na beantwoording van de bewijsvraag (waarop onder 6 wordt ingegaan) volgt dat geen enkel aanknopingspunt voor rechtsmacht van Nederland bestaat. In dat laatste geval zou de conclusie alsnog gerechtvaardigd kunnen zijn dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Dit laatste is evenwel niet aan de orde (zo blijkt uit het hierna volgende).
Gelet op het voorgaande wordt het verweer verworpen.
5.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

6.Waardering van het bewijs

6.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering ten aanzien van feit 2
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
6.2.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 1
6.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde handelen in harddrugs nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte vanaf 1 mei 2013 aan het nummer [nummer 1] (centrale nummer 1) gekoppeld kan worden nu de verdachte dat nummer met de bijbehorende naam “ [naam 1] ” en het bijbehorende ‘klantenbestand’ heeft overgenomen van een persoon en deze overname pas heeft plaatsgehad in mei 2015. Voorts is aangevoerd dat met de bij de politie afgelegde getuigenverklaringen behoedzaam moet worden omgegaan nu de verhorende verbalisanten ten tijde van die verhoren ongeoorloofde druk hebben uitgeoefend op de getuigen.
6.2.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het telefoonnummer [nummer 1] (centrale nummer 1) vanaf 20 mei 2014 is gebruikt voor de handel in verdovende middelen. Nu de verdediging het door haar aangevoerde scenario - inhoudende dat dit nummer tussen 20 mei 2014 en ongeveer mei 2015 nog in handen was van de ‘vorige eigenaar’ en het dus niet de verdachte was die met dat nummer handelde in verdovende middelen - onvoldoende heeft onderbouwd, gaat de rechtbank hieraan voorbij.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank niet gebleken dat daadwerkelijk sprake is geweest van de ongeoorloofde uitoefening van druk op de getuigen zodat de rechtbank ook daaraan voorbij gaat.
6.3.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 3
6.3.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat deelname aan een criminele organisatie als bedoeld in (het huidige) artikel 11b van de Opiumwet niet wettig en overtuigend kan worden bewezen nu niet aan de vereisten daardoor is voldaan zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
6.3.2.
Beoordeling
Volgens bestendige jurisprudentie moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr respectievelijk (het huidige) artikel 11b van de Opiumwet worden verstaan “een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is”.
Uit zijn verhoor bij de politie van 13 november 2015 blijkt onder meer dat verdachte:
  • cocaïne inkocht en vervolgens op twee verschillende manieren versneed en zo twee ‘soorten’ cocaïne te koop kon aanbieden (‘20’ en ‘30’);
  • afspraken met zijn rijders had over de betaling (bij de verkoop van een ‘30’ kreeg de rijder € 10, bij de verkoop van een ‘20’ was dat € 7);
  • afspraken had gemaakt met zijn rijders over de werkwijze met de (doorgeschakelde) telefoons;
  • zijn rijders kon controleren via inkomende sms-en, aangezien die niet doorgeschakeld konden worden;
  • verschillende rijders heeft, te weten medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] en eerder ook medeverdachte [naam medeverdachte 3] ;
  • met zijn rijders van tevoren afspraken maakte wie wanneer zou rijden.
Deze verklaring, met de daarin omschreven werkwijze, vindt - onder meer - steun zowel in de opgevraagde en geanalyseerde historische gegevens van de (centrale) nummers [nummer 1] (centrale nummer 1) en [nummer 2] (centrale nummer 2) en de nummers waarnaar vanaf 25 februari 2015 werd doorgeschakeld als ook in de verklaringen van afnemers/inbellers. Uit die verklaringen blijkt dat als een (centraal) nummer werd gebeld, niet altijd dezelfde persoon de telefoon opnam, het ook niet steeds dezelfde persoon was die de bestelde cocaïne kwam afleveren en dat als al eens niet werd opgenomen - wat niet vaak gebeurde - de afnemer/inbeller werd teruggebeld. Ook slaat de rechtbank in dit kader acht op het ‘reclame’-bericht verstuurd rond 10 augustus 2015 door nummer [nummer 1] (centrale nummer 1), waarin ‘ [naam 1] ’ aangeeft dat men gegarandeerd
‘24/7 op de weg’is.
De door de verdachte in zijn verhoor van 13 november 2015 omschreven werkwijze vindt verder steun in het op zijn verzoek door medeverdachte [naam medeverdachte 4] - tevens partner van de verdachte -, aan medeverdachte [naam medeverdachte 5] verstuurde document. De verdachte heeft dit document ter zitting omschreven als de modus operandi van zijn handel. In dat document staat welke versnijdingsmiddelen en verpakkingsmaterialen waar gekocht moeten worden, wat de mengverhoudingen en prijzen zijn van de ‘normale’ en de ‘goede’ cocaïne, hoeveel ongeveer voor het weekend moet worden ‘gemaakt’, welke kosten door de ‘rijders’ zelf gedragen dienen te worden, hoe een telefoonnummer doorgeschakeld kan worden naar een ander nummer, dat daarbij opgelet moet worden dat het beltegoed niet opraakt en ten slotte wie de rijders ( [naam 2] en [naam 3] , inclusief telefoonnummers) zijn.
Uit het voorgaande blijkt dat sprake was van een samenwerkingsverband, zij het in soms wisselende verbanden, met onmiskenbaar een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en zijn rijder(s). Daarmee staat vast dat sprake was van een organisatie als bedoeld in het huidige artikel 11b van de Opiumwet. Als startdatum van de samenwerking wordt uitgegaan van 25 februari 2015, zijnde de datum waarop het nummer [nummer 1] (centrale nummer 1) voor het eerst stond doorgeschakeld, en wel naar het aan medeverdachte [naam medeverdachte 3] toegeschreven nummer [nummer 3] .
Uit de eerder aangehaalde verklaring van de verdachte volgt dat deze organisatie de verkoop van cocaïne ten doel had. Dat vindt ruimschoots steun in het dossier, waaronder de verklaringen van de afnemers/inbellers, observaties en het daadwerkelijk aantreffen van ponypacks met cocaïne bij zowel de verdachte als de rijders, tevens medeverdachten, [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] . Derhalve kan bewezen worden dat de organisatie het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van Opiumwet tot oogmerk had. De omstandigheid dat de in de bewezenverklaring genoemde feitelijke handelingen deels een separate bewezenverklaring vinden in de hierboven genoemde - deels eveneens bewezenverklaarde - feiten vult naar het oordeel van de rechtbank eveneens het vereiste oogmerk in.
Dat de verdachte ook heeft deelgenomen aan de organisatie, volgt genoegzaam uit het voorgaande. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat er vanaf 25 februari 2015 sprake is geweest van een organisatie die als oogmerk had het plegen van misdrijven ter zake de Opiumwet, en dat de verdachte vanaf die datum wetenschap had van en betrokkenheid had bij deze criminele organisatie, zodat het onder 3 tenlastegelegde voor de periode van 25 februari 2015 tot en met 6 november 2015 wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Medeverdachte [naam medeverdachte 3] heeft ter zitting erkend dat hij cocaïne heeft verkocht en dat hij die cocaïne van tevoren van de verdachte kreeg aangeleverd. Bovendien zijn er meerdere afnemers/inbellers die verklaren dat zij over een langere periode cocaïne hadden besteld en dat medeverdachte [naam medeverdachte 3] met regelmaat degene was die de cocaïne kwam afleveren. Vastgesteld kan dan ook worden dat medeverdachte [naam medeverdachte 3] heeft deelgenomen aan/betrokkenheid had bij de organisatie, en ook weet had van het oogmerk daarvan. Als eerder aangegeven zal als startdatum van de deelname van medeverdachte [naam medeverdachte 3] aan de organisatie worden uitgegaan van 25 februari 2015.
Medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft ter zitting erkend dat hij cocaïne heeft verkocht en dat hij die cocaïne van tevoren, samen met een telefoon, van de verdachte kreeg aangeleverd. Bovendien zijn er meerdere afnemers/inbellers die verklaren dat zij over een langere periode cocaïne hadden besteld en dat medeverdachte [naam medeverdachte 2] in ieder geval met enige regelmaat degene was die de cocaïne kwam afleveren. Vastgesteld kan dan ook worden dat medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft deelgenomen aan/betrokkenheid had bij de organisatie, en ook weet had van het oogmerk daarvan. Als startdatum van de deelname van medeverdachte [naam medeverdachte 2] aan de organisatie wordt uitgegaan van 22 april 2015, omdat per die datum het nummer [nummer 1] (centrale nummer 1) voor het eerst stond doorgeschakeld naar het aan medeverdachte [naam medeverdachte 2] toegeschreven nummer [nummer 4] .
Medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft ter zitting erkend dat hij cocaïne heeft verkocht voor de verdachte en dat hij een telefoon had waarnaar telefoontjes van bellende klanten werden doorgeschakeld. Bovendien heeft de verdachte in zijn eerdergenoemde verklaring bij de politie aangegeven dat medeverdachte [naam medeverdachte 1] een rijder van hem was, en in de plaats was gekomen van medeverdachte [naam medeverdachte 3] , die na zijn aanhouding op 20 augustus 2015 zou zijn gestopt. Vastgesteld kan dan ook worden dat medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft deelgenomen aan/betrokkenheid had bij de organisatie, en ook weet had van het oogmerk daarvan. Als startdatum van de deelname van medeverdachte [naam medeverdachte 1] aan de organisatie wordt uitgegaan van 11 september 2015, omdat per die datum het nummer [nummer 1] (centrale nummer 1) voor het eerst stond doorgeschakeld naar het in de woning van medeverdachte [naam medeverdachte 1] op 7 november 2015 aangetroffen telefoonnummer [nummer 5] .
6.4.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 4
De verdachte heeft bij de politie verklaard - en dit ter terechtzitting deels herhaald - dat hij zich bezig hield met de handel in verdovende middelen en dat hij daar meer dan duizend euro per maand mee verdiende. Ook heeft de verdachte verklaard dat het geld in Marokko ‘staat’ en dat zij in Nederland ‘leefgeld’ hebben voor kosten zoals de huurauto, het huis en de boodschappen.
De medeverdachte [naam medeverdachte 4] heeft in haar verhoren bij de politie verklaard dat zij geen eigen inkomsten had en dat zij full-time voor de kinderen van haar en haar man, medeverdachte [naam verdachte] , zorgde. Haar man regelde - kort gezegd - de geldzaken, betaalde de huur en gaf haar voor boodschappen steeds contant geld. Ten tijde van de doorzoeking in de woning aan de [adres delict] te Rotterdam op 9 november 2015 heeft medeverdachte [naam medeverdachte 4] verklaard “Ik weet dat [naam verdachte] dingen doet die niet mogen (…). Ik weet heus wel dat hij strafbare feiten pleegt”.
De rechtbank leidt uit deze verklaringen af dat de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 4] de opbrengsten van de drugshandel - waarmee verdachte zich in ieder geval vanaf 20 mei 2014 tot zijn aanhouding op 6 november 2015 bezig hield - in elk geval (deels) gebruikten om de gezamenlijke huishouding te bekostigen. Dit wordt verder ondersteund door het feit dat zij blijkens gegevens van de Belastingdienst voorafgaand aan en in die periode geen inkomen uit loon of uitkering hebben ontvangen. De verdachte heeft daardoor tezamen met medeverdachte [naam medeverdachte 4] van middellijk of onmiddellijk uit eigen misdrijf verkregen geldbedragen gebruik gemaakt door deze uit te geven, waardoor deze geldbedragen in het reguliere, legale, economische verkeer zijn gebracht en daar onderdeel van zijn gaan uitmaken. Daarmee is sprake van het gebruikmaken van de geldbedragen in de zin van witwassen. Gezien de duur en de aard van het gebruik (voldoening van huishoudelijke en daarmee regelmatig terugkerende vaste kosten) van die geldbedragen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachte van dit witwassen een gewoonte hebben gemaakt.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met een ander het onder 4 ten laste gelegde gewoontewitwassen heeft gepleegd. Niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er gelden in Marokko zijn witgewassen. Het is immers niet bekend wat er met de - volgens verdachte - naar Marokko gesluisde bedragen is gebeurd.
6.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij in de periode van
20mei
2014tot en met 06 november 2015
te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
(telkens) opzettelijk
heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne , zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 06 november 2015 te Rotterdam
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
in totaal 23,2 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij in de periode van
25 februari 2015tot en met 06 november 2015
te Rotterdam,
heeft deelgenomen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne , zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij
in de periode van
20mei
2014tot en met 06 november 2015,
in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander ,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers
- heeft hij, verdachte, (een) geldbedrag(en), gebruikt,
terwijl hij, verdachte, wist dat dat geldbedrag - onmiddellijk - afkomstig was uit één of meer misdrij(f)(ven).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
3.
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet;
4.
medeplegen van gewoontewitwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is gedurende een periode van anderhalf jaar intensief betrokken geweest bij de handel in harddrugs. Bovendien heeft de verdachte gedurende een aanzienlijk deel van deze periode deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezig heeft gehouden met de handel in harddrugs. Binnen deze criminele organisatie vervulde verdachte een leidinggevende rol. De verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid cocaïne.
Deze handel werd door verdachte en zijn medeverdachten gedreven, waarbij onderling nauw en op een georganiseerde wijze werd samengewerkt. Door deze handelswijze heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van een aanzienlijke groep afnemers. Verdachte is met het plegen van deze feiten voorbijgegaan aan de gevaren die dergelijke verdovende middelen, naar algemene bekendheid, met zich meebrengen voor de volksgezondheid. Handel in harddrugs gaat voorts gepaard met criminaliteit, veel overlast en kosten voor de maatschappij. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Verdachte heeft bij het plegen van de strafbare feiten enkel gedacht aan zijn eigen gewin en niet aan de negatieve effecten.
Daarnaast heeft de verdachte zich, tezamen met een ander, schuldig gemaakt aan witwassen en hij heeft hiervan een gewoonte gemaakt. Zij hebben immers minstens anderhalf jaar - naar het zich laat aanzien uitsluitend - geleefd van de opbrengsten van de cocaïnehandel van de echtgenoot van de verdachte. De rechtbank acht dit een ernstig strafbaar feit. Het vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de ondermijnende invloed ervan op het legale handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 maart 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 27 maart 2017. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Met inachtneming van de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
Nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat de verdachte, die de ziekte van Crohn heeft, in de penitentiaire inrichting niet de benodigde zorg/medicatie voor zijn ziekte kan krijgen, ziet de rechtbank geen aanleiding om een andere strafmodaliteit aan de verdachte op te leggen.

10.In beslag genomen voorwerpen

De in beslag genomen geldbedragen ter hoogte van € 31,85 en € 20,75 zullen overeenkomstig de vordering van de officier van justitie worden verbeurd verklaard.
De voorwerpen behoren aan de verdachte toe. De verdachte kan de voorwerpen geheel of ten dele ten eigen bate aanwenden en de voorwerpen zijn geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten onder 1 en 3 verkregen, dan wel is het bewezen feit onder 4 met betrekking tot deze voorwerpen begaan.
Ten aanzien van de in beslag genomen Flatscreen televisies, merk LG, zal een last worden gegeven tot teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 11a (oud) en 11b van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding geldig;
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1, 3 en 4:
- een geldbedrag ter hoogte van € 31,85;
- een geldbedrag ter hoogte van € 20,75;
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
- 1.00 STK Televisie Kleur
LG Flatscreen [model/serienummer 1]
LG [model/serienummer 2] ;
- 1.00 STK Televisie Kleur
LG [model/serienummer 3] Flatscreen [model/serienummer 4] ;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. B.A. Cnossen en E.G. Fels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Kerens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 april 2017.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2013 tot en met 06 november 2015
te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
(een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 06 november 2015 te Rotterdam
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
(in totaal) ongeveer 23,2 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2013 tot en met 06 november 2015
te Rotterdam, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het
telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig hebben van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 10 lid 3 Opiumwet
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 11b lid 1 Opiumwet
4.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen
in of omstreeks de periode van 01 mei 2013 tot en met 06 november 2015,
te Rotterdam, althans in Nederland en/of Marokko,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers
- heeft hij, verdachte, van (een) geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft zij, verdachte, verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op de/het geldbedrag(en) was/waren, en/of
- heeft hij, verdachte, (een) geldbedrag(en), verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of gebruikt,
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit één of meer misdrij(f)(ven).
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
art 420ter lid 1 Wetboek van Strafrecht