ECLI:NL:RBROT:2017:4585

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
15 juni 2017
Zaaknummer
10/740471-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2017 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder het handelen in verdovende middelen en gewoontewitwassen. De vordering van de officier van justitie, mr. J.B. Wooldrik, betrof een bedrag van € 286.758,71, dat geschat werd als het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de gepleegde misdrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde door zijn strafbare feiten dit voordeel heeft verkregen en dat dit bedrag aan de Staat moet worden betaald.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden die zijn vastgelegd in de wettige bewijsmiddelen. De verdediging heeft verschillende verweren gevoerd, waaronder dat het wederrechtelijk verkregen voordeel lager zou zijn dan het gevorderde bedrag en dat er geen rekening was gehouden met het feit dat niet elke transactie tot stand kwam. De rechtbank heeft deze verweren verworpen en geconcludeerd dat de berekeningen van de officier van justitie voldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in overweging genomen, maar heeft uiteindelijk besloten dat het volledige bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat moet worden betaald.

De uitspraak is gedaan in het kader van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om wederrechtelijk verkregen voordeel ontnemen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en het bedrag vastgesteld op € 286.758,71, dat de veroordeelde aan de Staat moet betalen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/740471-15
Datum uitspraak: 23 mei 2017
Tegenspraak

VONNIS (ontneming) (mk)

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] ,
raadsvrouw mr. M. Lochs, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 april 2017 en 11 april 2017.
VOORAFGAANDE VEROORDELING
Bij vonnis van deze rechtbank van 25 april 2017 is de veroordeelde veroordeeld wegens na te noemen strafbare feiten. Van dat vonnis is een kopie, aangeduid als A, als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
VORDERING
De vordering van de officier van justitie, mr. J.B. Wooldrik, strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een maximum van € 288.525,56.
De vordering van de officier van justitie is uitsluitend gebaseerd op artikel 36e lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Zij betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.
STRAFBARE FEITEN WAAROP DE VOORDEELSBEREKENING IS GEBASEERD
Blijkens voormeld vonnis is de veroordeelde veroordeeld ter zake van het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod (kort gezegd: het handelen in cocaïne), gepleegd in de periode van 20 mei 2014 tot en met 6 november 2015 te Rotterdam; ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (kort gezegd: het voorhanden hebben van cocaïne), gepleegd op 6 november 2015 te Rotterdam; ter zake van het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet (kort gezegd: deelneming aan een criminele organisatie), gepleegd in de periode van 25 februari 2015 tot en met 6 november 2015 te Rotterdam; en ter zake van het medeplegen van gewoontewitwassen, gepleegd in de periode van 20 mei 2014 tot en met 6 november 2015 in Nederland. [1]
In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat deze strafbare feiten door de veroordeelde zijn begaan.
VASTSTELLING VAN HET WEDERRECHTELIJK VERKREGEN VOORDEEL
Gebleken is dat de veroordeelde door middel van de hiervoor vermelde strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dit voordeel dient hem te worden ontnomen.
Het voordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk heeft verkregen wordt geschat op € 286.758,71.
Deze schatting is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de (in de voetnoten vermelde) wettige bewijsmiddelen [2] , houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Met betrekking tot de berekening van het geschatte voordeel wordt het volgende overwogen.
BEOORDELING EN BEREKENING
Vanaf 20 augustus 2015 is een strafrechtelijk onderzoek gestart naar de handel in verdovende middelen door de veroordeelde en diens medeveroordeelden [naam medeveroordeelde 1] , [naam medeveroordeelde 2] en [naam medeveroordeelde 3] . Vast is komen te staan dat de veroordeelde bij deze handel in verdovende middelen betrokken is geweest.
In het kader van het financieel onderzoek in deze zaak is gebleken dat de veroordeelde door de gepleegde misdrijven wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De rechtbank zal bij de vaststelling van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel de berekening zoals neergelegd in het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel tot uitgangspunt nemen. [3]
Het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict vermeldt de wettige bewijsmiddelen waarop de berekeningen rusten. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2013, gepubliceerd onder ECLI:NL:PHR:2013:BV9087, zal de rechtbank deze bewijsmiddelen niet nader uitwerken of weergeven en volstaan met het vermelden van de conclusies en onderdelen van het proces-verbaal.
De verweren en de bespreking
De verdediging heeft geconcludeerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel lager is dan het door de officier van justitie gevorderde bedrag. Daaraan is - zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd:
er zijn onvoldoende aanwijzingen dat de veroordeelde zich voor een langere periode dan een half jaar tot een jaar met drugshandel heeft ingelaten, zodat niet kan worden vastgesteld dat hij over een langere periode dan voornoemde periode voordeel heeft genoten;
ten onrechte is bij de berekening van het aantal transacties geen rekening gehouden met het feit dat het ook voorkwam dat er geen transactie tot stand kwam. Hierbij lijkt een correctie van ongeveer één transactie per dag redelijk;
het risico op dubbeltellingen is bij de gehanteerde methode in het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel niet afdoende ondervangen, in ieder geval niet voor zover daarin ook alle enkele inkomende sms-berichten zijn meegenomen, nu met een enkel inkomend sms-bericht nog geen transactie tot stand komt. Hierbij lijkt een correctie met ongeveer één transactie per dag een reële schatting;
bij de bevindingen over het aantal transacties in de maand februari-maart 2015 is ten onrechte geëxtrapoleerd naar de gehele periode daarvoor. Het is onaannemelijk dat iemand vanuit het niets en van de een op de andere dag een consequente ‘productie’ van 27 transacties per dag draait. Dat houdt in dat in de eerste maanden, toen de veroordeelde nog alleen reed, een maximum van 20 transacties per dag als redelijk uitgangspunt kan worden genomen, met een bijstelling naar beneden als men uitgaat van de volledige periode zoals genoemd in het proces‑verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel;
met de verklaring van de veroordeelde als uitgangspunt moet ervan worden uitgegaan dat de veroordeelde vanaf 1 mei 2015 nog maar zeer beperkt zelf reed. Met ‘zelf rijden’ werd meer verdiend dan met de opbrengst van de verkoop van de ponypacks aan de medeveroordeelden. Op basis hiervan moet voor het merendeel van de verkochte ponypacks een opbrengst van € 13,33 respectievelijk € 20 per ponypack tot uitgangspunt worden genomen. Bij de berekening moet dan ook vanaf 1 mei 2015 niet een totaal van 1/3 deel ‘zelf gereden’ in aanmerking worden genomen, maar is een schatting van 15% ‘zelf rijden’ op zijn plaats;
ten onrechte is geen rekening gehouden met kosten voor autohuur, terwijl de huur van de auto’s in directe relatie staat tot de voltooiing van het delict. Aangezien de veroordeelde ook een eigen auto had kunnen aanschaffen in plaats van te rijden in wisselende huurauto’s, is in ieder geval aannemelijk dat extra kosten zijn gemaakt voor de wisselende huurauto’s;
er is geen rekening gehouden met een overnamebedrag dat is betaald voor het centrale telefoonnummer en het bijbehorende klantenbestand. Een overnamebedrag van € 20.000 lijkt met het oog op de te realiseren winsten, niet onredelijk.
De officier van justitie heeft gemotiveerd gereageerd op de verweren.
De rechtbank oordeelt over de verweren als volgt.
Het namens de veroordeelde gevoerde verweer zoals hiervoor onder a. weergegeven wordt verworpen. Uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen die hebben geleid tot de bewezenverklaring in de strafzaak wordt duidelijk dat de veroordeelde zich gedurende de bewezenverklaarde periode van 20 mei 2014 tot en met 6 november 2015, zijnde 17 maanden en 25 dagen, heeft beziggehouden met de handel in verdovende middelen.
In de onderhavige procedure is niet gebleken dat dit anders zou moeten zijn.
De door de verdediging gesuggereerde mogelijkheid dat bij de berekening van het aantal transacties geen rekening is gehouden met het feit dat het ook voorkwam dat er géén transactie tot stand kwam is niet onredelijk nu deze mogelijkheid wordt gedragen door verklaringen in het dossier. De rechtbank is echter van oordeel dat de verdediging deze mogelijkheid aannemelijker had moeten maken dan thans het geval is, zodat het verweer zoals hiervoor onder b. weergegeven wordt verworpen.
Het namens de veroordeelde gevoerde verweer zoals hiervoor onder c. weergegeven wordt verworpen nu het dossier hiervoor geen aanwijzingen bevat.
Het namens de veroordeelde gevoerde verweer zoals hiervoor onder d. weergegeven wordt verworpen. Het standpunt dat het onaannemelijk is dat iemand vanuit het niets en van de een op de andere dag een consequente ‘productie’ van 27 transacties per dag draait is tegenstrijdig met het eveneens door de veroordeelde ingenomen standpunt dat hij het ten behoeve van de handel in verdovende middelen gebruikte telefoonnummer met het bijbehorende klantenbestand heeft overgenomen van een andere handelaar in verdovende middelen. De rechtbank is voorts van oordeel dat dit standpunt ook overigens onvoldoende aannemelijk is gemaakt.
Uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen die hebben geleid tot de bewezenverklaring in de strafzaak wordt duidelijk dat de veroordeelde zich gedurende de bewezenverklaarde periode van 25 februari 2015 tot en met 6 november 2015, zijnde 8 maanden en 14 dagen, in georganiseerd verband heeft beziggehouden met de handel in verdovende middelen. Vanaf dat moment wordt een onderscheid gemaakt in opbrengsten die zelfstandig door de veroordeelde zijn verdiend en opbrengsten die met behulp van de betrokken medeveroordeelden zijn verdiend. Gelet op de vaststellingen in de strafzaak omtrent de activiteiten van de betrokken medeveroordeelden, acht de rechtbank het reëel - overeenkomstig het namens de veroordeelde gevoerde verweer zoals hiervoor onder e. weergegeven - dat aan de veroordeelde vanaf 1 mei 2015 niet een derde deel van de totale opbrengst kan worden toegerekend, maar dat hierop een correctie wordt toegepast nu de veroordeelde slechts af en toe zelf reed. Het door de verdediging geschatte percentage van 15% ‘zelf rijden’ vanaf 1 mei 2015 komt de rechtbank in dat verband niet onredelijk voor zodat een overeenkomstige correctie zal worden toegepast op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Nu het gebruik van de door de veroordeelde gehuurde auto’s niet slechts in directe relatie staat tot de voltooiing van de strafbare feiten, maar de huurauto’s ook voor privédoeleinden zijn gebruikt, komen die kosten niet in aanmerking om in mindering te worden gebracht op het genoten voordeel. Een nadere uiteenzetting van het gebruik van de huurauto’s zou tot een partiële matiging van het genoten voordeel kunnen leiden, echter de verdediging heeft hetgeen is aangevoerd niet nader geadstrueerd. Dit betekent dat de rechtbank het namens de veroordeelde gevoerde verweer zoals hiervoor onder f. weergegeven passeert. Ook overigens zal het hiervoor onder f. weergegeven verweer worden verworpen nu de verdediging dit onvoldoende gemotiveerd aannemelijk heeft gemaakt.
Het namens de veroordeelde gevoerde verweer zoals hiervoor onder g. weergegeven wordt eveneens verworpen. De rechtbank is van oordeel dat geen begin van aannemelijkheid is gegeven voor de stelling dat het voor de handel in verdovende middelen gebruikte telefoonnummer met het bijbehorende klantenbestand voor een bedrag van € 20.000 is overgenomen van een andere handelaar in verdovende middelen. De veroordeelde heeft hieromtrent - ook niet nadat hij hierover ter terechtzitting uitdrukkelijk is bevraagd - namelijk geen verifieerbare verklaring afgelegd.
De berekening
Hoeveelheid transacties [4]
Berekening aantal transacties, gereden door de veroordeelde
20 mei 2014 t/m 31 december 2014: 226 dagen x 27 transacties p.d. = 6.102 transacties
1 januari 2015 t/m 24 februari 2015: 54 dagen x 27 transacties p.d. = 1.458 transacties
25 februari 2015 t/m 1 maart 2015: 177 transacties x 1/2 = 88 transacties
2 maart 2015 t/m 30 april 2015: 60 dagen x 35 [5] transacties p.d. x 1/2 = 1.050 transacties
1 mei 2015 t/m 6 november 2015: 190 dagen x 35 transacties p.d. x 0,15 = 997 transacties
Totaal aan de veroordeelde toegerekende transacties = 9.695 transacties
Berekening aantal transacties, gereden door de medeveroordeelden
25 februari 2015 t/m 1 maart 2015: 177 transacties x 1/2 = 88 transacties
2 maart 2015 t/m 30 april 2015: 60 dagen x 35 transacties p.d. x 1/2 = 1.050 transacties
1 mei 2015 t/m 6 november 2015: 190 dagen x 35 transacties p.d. x 0,85 = 5.652 transacties
Totaal aan de medeveroordeelde toegerekende transacties = 6.790 transacties
Totaal aan de veroordeelde toegerekende transacties = 9.695 transacties
Totaal aan de medeveroordeelden toegerekende transacties = 6.790 transacties
Totaal aantal transacties = 16.485 transacties
Afzet per transactie [6]
Gebleken is dat er twee soorten ponypacks werden verkocht. Er bleken ‘normale’ te worden verkocht voor € 20 per ponypack en er bleken ‘sterke’ te worden verkocht voor € 30 per ponypack.
Er wordt voor het percentage ‘sterke’ in deze berekening uitgegaan van 4/11e =
0,363636 %.
Voor het percentage ‘normale’ wordt in deze berekening uitgegaan van 7/11e = 0,636364 %.
Er wordt uitgegaan van een gemiddelde verkoop van 2 ponypacks per transactie.
Berekening hoeveelheid verkochte ponypacks door de veroordeelde
‘Normale’
0,636364 % x 9.695 transacties x 2 = 12.339
‘Sterke’
0,363636 % x 9.695 transacties x 2 = 7.050
Berekening hoeveelheid verkochte ponypacks door de medeveroordeelden
‘Normale’
0,636364 % x 6.790 transacties x 2 = 8.641
‘Sterke’
0,363636 % x 6.790 transacties x 2 = 4.938
Opbrengsten [7]
Opbrengst bij transactie door veroordeelde zelf
Opbrengst ‘normale’
€ 50,00 voor 3 ponypacks.
€ 50,00 / 3 = € 16,66 per ponypack
Opbrengst ‘sterke’
€ 50,00 voor 2 ponypacks
€ 50,00 / 2 = € 25,00 per ponypack
Opbrengst voor de veroordeelde bij afname door medeveroordeelden
Opbrengst ‘normale’
€ 13,33 per ponypack
Opbrengst ‘sterke’
€ 20,00 per ponypack
Berekening opbrengst veroordeelde uit eigen verkoop
Opbrengst ‘normale’
12.339 ponypacks x € 16,66 = € 205.567,74
Opbrengst ‘sterke’
7.050 ponypacks x € 25 = € 176.250,00
Totale opbrengst veroordeelde = € 381.817,74
Berekening opbrengst veroordeelde bij afname door medeveroordeelden
Opbrengst ‘normale’
8.641 ponypacks x € 13,33 = € 115.184,53
Opbrengst ‘sterke’
4.938 ponypacks x € 20 = € 98.760,00
Totale opbrengst bij afname door medeveroordeelden = € 213.944,53
Totale opbrengst veroordeelde uit eigen verkoop = € 381.817,74
Totale opbrengst veroordeelde bij afname door medeveroordeelden = € 213.944,53
Totale opbrengst = € 595.762,27
Kosten [8]
Gebleken is dat de totale kosten per ponypack, wanneer de transactie door de veroordeelde zelf werd uitgevoerd, als volgt zijn:
‘Normale’
Grondstofkosten = € 6,72
Brandstofkosten = € 0,60
Telefoonkosten = € 0,96
Verpakkingskosten = € 0,13333
Totale kosten per ponypack ‘normale’ = € 8,42
‘Sterke’
Grondstofkosten = €10,02
Brandstofkosten = € 0,60
Telefoonkosten = € 0,96
Verpakkingskosten = € 0.13333
Totale kosten per ponypack ‘sterke’ = € 11,72
Gebleken is dat de totale kosten per ponypack, wanneer de transactie door een medeveroordeelde werd uitgevoerd, als volgt zijn:
‘Normale’
Grondstofkosten = € 6,72
Telefoonkosten = € 0,96
Verpakkingskosten = € 0.13333
Totale kosten per ponypack ‘normale’ = € 7,82
‘Sterke’
Grondstofkosten = €10,02
Telefoonkosten = € 0,96
Verpakkingskosten = € 0.13333
Totale kosten per ponypack ‘sterke’ = € 11,12
Berekening kosten, verkoop door veroordeelde
‘Normale’
12.339 ponypacks x € 8,42 = € 103.894,38
‘Sterke’
7.050 ponypacks x € 11,72 = € 82.626,00
Totale kosten = € 186.520,38
Berekening kosten, verkoop door medeveroordeelde
‘Normale’
8.641 ponypacks x € 7,82 = € 67.572,62
‘Sterke’
4.938 ponypacks x € 11,12 = € 54.910,56
Totale kosten = € 122.483,18
Totale kosten verkoop door veroordeelde = € 186.520,38
Totale kosten verkoop door medeveroordeelde = € 122.483,18
Totale kosten = € 309.003,56
Totale opbrengst = € 595.762,27
Totale kosten = € 309.003,56
Wederrechtelijk verkregen voordeel = € 286.758,71
VASTSTELLING VAN HET TE BETALEN BEDRAG
Bepaald zal worden dat het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde aan de Staat moet worden betaald.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op € 286.758,71 (zegge: tweehonderdzesentachtig duizend zevenhonderdachtenvijftig euro en eenenzeventig eurocent);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van
€ 286.758,71 (zegge: tweehonderdzesentachtig duizend zevenhonderdachtenvijftig euro en eenenzeventig eurocent).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. B.A. Cnossen en E.G. Fels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Kerens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 mei 2017.

Voetnoten

1.Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, uitgesproken op 25 april 2017;
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal van politie wordt bedoeld een proces‑verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren;
3.Proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict nummer [nummer] , documentcode [code] , d.d. 10 oktober 2016, opgemaakt door [naam agent] , hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam, alsmede de daarbij behorende bijlagen (hierna: proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel);
4.Proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, paragraaf 5.2.1, pagina’s 6 t/m 14 (afzet) en Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, uitgesproken op 25 april 2017;
5.In de periode van 2 maart 2015 tot en met 6 november 2015 zitten 250 dagen. In die 250 dagen zijn - zie pagina 12 van het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel - 8.802 transacties uitgevoerd. Dat komt neer op een gemiddelde van (afgerond) 35 transacties per dag;
6.Proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, paragraaf 5.2.1, pagina’s 6 t/m 14 (afzet);
7.Proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, paragraaf 5.2.2, pagina’s 14 t/m 15 (opbrengsten);
8.Proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, paragraaf 5.2.3, pagina’s 15 t/m 19 (kosten).