Uitspraak
VONNIS (ontneming) (mk)
[naam veroordeelde] ,
€ 286.758,71 (zegge: tweehonderdzesentachtig duizend zevenhonderdachtenvijftig euro en eenenzeventig eurocent).
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2017 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder het handelen in verdovende middelen en gewoontewitwassen. De vordering van de officier van justitie, mr. J.B. Wooldrik, betrof een bedrag van € 286.758,71, dat geschat werd als het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de gepleegde misdrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde door zijn strafbare feiten dit voordeel heeft verkregen en dat dit bedrag aan de Staat moet worden betaald.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden die zijn vastgelegd in de wettige bewijsmiddelen. De verdediging heeft verschillende verweren gevoerd, waaronder dat het wederrechtelijk verkregen voordeel lager zou zijn dan het gevorderde bedrag en dat er geen rekening was gehouden met het feit dat niet elke transactie tot stand kwam. De rechtbank heeft deze verweren verworpen en geconcludeerd dat de berekeningen van de officier van justitie voldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in overweging genomen, maar heeft uiteindelijk besloten dat het volledige bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat moet worden betaald.
De uitspraak is gedaan in het kader van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om wederrechtelijk verkregen voordeel ontnemen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en het bedrag vastgesteld op € 286.758,71, dat de veroordeelde aan de Staat moet betalen.