ECLI:NL:RBROT:2017:4584

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
15 juni 2017
Zaaknummer
10/661193-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte in mishandelingszaak

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 augustus 2015 te Capelle aan den IJssel het slachtoffer heeft mishandeld door deze tegen het hoofd te slaan, waardoor het slachtoffer ten val kwam. Tijdens de zitting op 22 mei 2017 heeft de officier van justitie, mr. M. Boheur, de vordering ingediend, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. S.R. Kwee, zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder een proces-verbaal van aangifte en de bekennende verklaring van de verdachte, in overweging genomen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van het plegen van het feit volledig ontoerekeningsvatbaar was, zoals bevestigd door rapportages van twee deskundigen. Deze deskundigen hebben vastgesteld dat de verdachte leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, specifiek schizofrenie van het paranoïde type, wat zijn gedragingen op het moment van het feit heeft beïnvloed. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, de wettelijk vertegenwoordiger van het slachtoffer, beoordeeld. De benadeelde partij had een vordering ingediend ter hoogte van € 818,10, maar de rechtbank heeft deze niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. De rechtbank heeft wel een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht werd om een bedrag van € 818,10 aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het feit.

Uitspraak

Rechtbank ROTTERDAM

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 10/661193-15
Datum uitspraak: 2 juni 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Rotterdam heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] , [geboorteland verdachte] ,
BRP-adres: [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 mei 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Boheur en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. S.R. Kwee, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 augustus 2015 te Capelle aan den IJssel [naam slachtoffer] ( [geboortejaar 2003] ) heeft mishandeld door
 die [naam slachtoffer] op/tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of
 op/tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] te slaan en/of te stompen waardoor die [naam slachtoffer] ten val is gekomen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank zal met een opgave van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan, nu verdachte het bewezenverklaarde feit heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsvrouw van verdachte geen vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank bezigt als bewijsmiddelen:
  • een proces-verbaal van aangifte (p. 14 en 15);
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 mei 2017.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
op 18 augustus 2015 te Capelle aan den IJssel [naam slachtoffer] ( [geboortejaar 2003] ) heeft mishandeld door tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] te slaan waardoor die [naam slachtoffer] ten val is gekomen.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
mishandeling.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit volledig ontoerekeningsvatbaar was en dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit niet aan verdachte kan worden toegerekend en dat hij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Over de persoon van verdachte is op 3 november 2015 gerapporteerd door [naam deskundige 1] , GZ-psycholoog. De deskundige beschrijft dat bij verdachte ten tijde van het onderzoek sprake was van een ziekelijke stoornis die wordt gekenmerkt door een vertekening van de realiteit in de vorm van paranoïde en grootheidswanen en hallucinaties. Zijn denken was chaotisch en paranoïde gekleurd en er was sprake van auditieve en tactiele hallucinaties. Daarnaast was sprake van een ontbrekende realiteitstoetsing. De aangetaste realiteitstoetsing moet worden gezien in het kader van schizofrenie paranoïde type, gezien het langdurige verloop. Deze ziekelijke stoornis was ook ten tijde van het ten laste gelegde feit aanwezig. Verdachte had last van auditieve hallucinaties en zijn denken was chaotisch en paranoïde gekleurd. De deskundige stelt dat de gedragingen van verdachte op het moment van het tenlastegelegde feit volledig werden bepaald door de psychiatrische stoornis. Verdachte dient om die reden volledig ontoerekeningsvatbaar te worden geacht, aldus de deskundige.
Over de persoon van verdachte is ook gerapporteerd door [naam deskundige 2] , psychiater, op 4 november 2015. De deskundige constateert dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie paranoïde type. Ten tijde van het tenlastegelegde feit was sprake van een floride psychotisch toestandsbeeld in het kader van schizofrenie paranoïde type. Het denken en handelen van verdachte werd rondom het tenlastegelegde geheel bepaald door zijn psychotische en inadequate gedachtewereld. De deskundige adviseert verdachte daarom volledig ontoerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank volgt de deskundigen [naam deskundige 1] en [naam deskundige 2] in hun conclusies en legt die ten grondslag aan haar oordeel. Het bewezen geachte feit kan verdachte wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet worden toegerekend. Verdachte dient daarvoor dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Beide deskundigen hebben geadviseerd verdachte te laten opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis (art. 37 Wetboek van Strafrecht). Uit het reclasseringsadvies van GGZ Bouman Advies Rotterdram van 24 februari 2017 blijkt dat verdachte na het feit klinisch is opgenomen bij Bavo Europoort tot april 2016. De behandeling is daarna ambulant voortgezet met een BOPZ maatregel. Verdachte heeft een voorwaardelijke machtiging die loopt tot 5 oktober 2017. Verdachte heeft, naast behandeling, woonbegeleiding en er komt dagelijks thuiszorg om zijn medicatie te verstrekken en toezicht te houden op de inname van die medicatie. De hulpverleners rond verdachte geven aan dat hij stabiel is. De reclassering is van mening dat de adviezen van de deskundigen niet meer actueel zijn en adviseert de zaak te seponeren.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis niet noodzakelijk is. Verdachte is, gelet op het feit dat hij is ingebed in zorg niet gevaarlijk voor zichzelf, anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen. De (voorwaardelijke) rechterlijke machtiging die op dit moment van kracht is, is een meer passende maatregel die voldoende garanties biedt en de veiligheid van de samenleving waarborgt.

6.De vordering van de benadeelde partij

6.1
De vordering van de benadeelde partij
[naam benadeelde partij] , wettelijk vertegenwoordiger van [naam slachtoffer] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering ter hoogte van € 818,10, bestaande uit € 168,10 materiële schade en € 650,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
6.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, gelet op artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op artikel 361, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering is de benadeelde partij ontvankelijk in de vordering als aan verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel in geval van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Nu hiervan geen sprake is, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

7.De schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank overweegt dat aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld tot een straf of aan wie bij rechterlijke uitspraak een maatregel of een last als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd, de verplichting kan worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van het slachtoffer. Deze maatregel kan (ambtshalve) worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht (artikel 36f Wetboek van Strafvordering).
Hoewel verdachte niet wordt veroordeeld tot een straf en aan hem ook geen maatregel wordt opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat ook in het onderhavige geval de schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd. Uit de memorie van antwoord aan de Eerste Kamer volgt dat de wetgever het onwenselijk acht dat de strafrechter geen schadevergoedingsmaatregel kan opleggen als de dader ontoerekeningsvatbaar is en daarom van alle rechtsvervolging wordt ontslagen. In een civiele zaak staat ontoerekeningsvatbaarheid namelijk niet aan aansprakelijkheid in de weg (Kamerstukken I 2012/13, 33295, C, p. 4-5).
De Hoge Raad heeft in haar arrest van 3 november 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3203) – in een zaak over het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel bij toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht – geoordeeld dat de toevoeging in artikel 36f, eerste lid, Wetboek van Strafvordering ‘tot een straf’ na het woord ‘veroordeeld’ op een kennelijke vergissing berust. Het artikel moet dus worden gelezen alsof de woorden ‘tot een straf’ daarin niet voorkomen. Gelet op het voorgaande moet worden aangenomen dat de wetgever bij de desbetreffende wetswijziging geenszins de bedoeling had voortaan het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel niet meer mogelijk te maken in het geval de verdachte op de voet van art. 9a Sr wordt veroordeeld zonder oplegging van straf, aldus de Hoge Raad
Daarnaast overweegt de rechtbank dat ook bij het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 37 Wetboek van Strafrecht, de schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd. Als een dergelijke maatregel wordt opgelegd, is de verdachte reeds ontslagen van rechtsvervolging.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat ook bij een ontslag van rechtsvervolging, zonder dat daarbij een maatregel wordt opgelegd, de toepassing van de schadevergoedingsmaatregel mogelijk is.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit is veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting oplegging tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 818,10, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover met ingang van 18 augustus 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [naam slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De toepasselijke wetsartikelen 36f, 39 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
mishandeling;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart de verdachte niet strafbaar;
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 818,18, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 augustus 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [naam slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 dag
;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. de Wit, voorzitter,
mr. G.P. Verbeek, rechter,
mr. E.C. Kole, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. van de Kamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juni 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [proces-verbaalnummer] , van de politie eenheid Rotterdam, district Rijnmond-Oost, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 25).