ECLI:NL:RBROT:2017:4581

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
15 juni 2017
Zaaknummer
10/741074-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezit van heroïne en cocaïne met voorbereidingshandelingen voor productie en verkoop

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 juni 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het bezit van 2 kilo heroïne en een grote hoeveelheid versnijdingsmiddelen, evenals andere goederen die bestemd waren voor de productie en verkoop van harddrugs. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de PI Rijnmond. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte opzettelijk aanwezig heeft gehad een aanzienlijke hoeveelheid heroïne en cocaïne, en zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare voorbereidingshandelingen met betrekking tot deze middelen. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen gewogen, evenals het bewijs dat door de politie was verzameld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte een professioneel ingerichte productielijn voor het versnijden van heroïne hadden opgezet, wat leidde tot een veroordeling voor meerdere feiten onder de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, met een voorwaardelijk gedeelte, en benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/741074-17
Datum uitspraak: 6 juni 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de PI Rijnmond, locatie Hoogvliet Rotterdam,
raadsman mr. K. Durdu, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 mei 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Tiebosch heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat overtuigend bewijs ten aanzien van feit 1 en 2 ontbreekt. De verdachte heeft verklaard dat hij niets wist van de aangetroffen goederen in de opbergkast en ook de partner van medeverdachte [naam medeverdachte] en zijn dochters verklaren niet dat de verdachte hier wetenschap van had. Tevens ontbreekt hiervoor technisch bewijs. De verklaringen van de familieleden zijn daarnaast wisselend over de vraag of de “werkkamer” continu op slot zat en wie de sleutel had. De verdachte had de sleutel van die kamer niet aan zijn sleutelbos hangen. Voorts zouden de belastende verklaringen van de familieleden als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt, aangezien zij allen een belang hadden bij het belasten van de verdachte. Een directe connectie met de verdachte en de werkkamer kan niet worden gemaakt.
4.2.2.
Beoordeling
Op 10 februari 2017 wordt in het kader van een preventieve fouilleringsactie een onderzoek ingesteld in een auto waarin zich, naast anderen, [naam verdachte] bevond. In de kofferbak van deze auto wordt een vuilniszak gevonden met daarin een grote hoeveelheid poeder. Dit poeder lijkt op harddrugs (heroïne) dan wel een versnijdingsmiddel. De politie onderzoekt de zaak verder en legt een verband tussen [naam verdachte] en een woning gelegen aan de [adres delict] te Rotterdam. In deze woning wordt een onderzoek ingesteld onder andere bestaand uit een doorzoeking. In een van de kamers (verder ook aan te duiden als: de werkruimte) op de verdieping worden materialen (o.a. zeven/schalen/bakken, pannen, mixers en een weegschaal) en chemische stoffen aangetroffen die in verband gebracht kunnen worden met het bereiden van versnijdingsmiddel voor harddrugs/heroïne. Ook wordt in deze ruimte een (relatief) kleine hoeveelheid heroïne aangetroffen. Deze werkruimte is op dat moment niet afgesloten en de sleutel zit in het slot op de deur. Medeverdachte [naam medeverdachte] , hoofdbewoner op dit adres heeft verklaard dat deze kamer ook op andere momenten niet is afgesloten en dat de sleutel altijd in het slot zit. Voorts heeft hij verklaard dat [naam verdachte] sinds maanden een sleutel heeft van de woning en de werkruimte geregeld en op allerlei momenten gebruikt. Elders in de woning wordt een “drugspers” aangetroffen die eveneens in verband kan worden gebracht met de bewerking van (versneden) harddrugs. In een niet afgesloten bergkast/bergruimte wordt een aanzienlijke hoeveelheid heroïne aangetroffen, naast een grote hoeveelheid cafeïne en/of paracetamol. Bovenop een keukenkastje treft de politie een aldaar verborgen vuurwapen aan met afzonderlijk verpakte, bijbehorende, munitie. Getuige [naam getuige] verklaart dat haar partner ( [naam medeverdachte] ) en haar neef ( [naam verdachte] ) beiden gebruik maken van de werkruimte waar de versnijdingsmiddelen werden bereid. Over [naam verdachte] wordt verder verklaard dat hij vuilniszakken met inhoud de woning heeft binnengebracht. Ook de “drugspers” (ook wel aangeduid als “het zware ding in de gang”) is volgens twee van de getuigen van [naam verdachte] . Ten aanzien van deze pers verklaart [naam medeverdachte] dat [naam verdachte] er voor zou zorgen dat de pers uit de woning zou worden opgehaald.
[naam medeverdachte] heeft verder verklaard dat hij grote hoeveelheden “mix” maakte, een mengsel van cafeïne en paracetamol/aspirine, waaraan hij een hoeveelheid kleurstof toevoegde. In zijn verklaring ten overstaan van de politie heeft verdachte verklaard dat hij (in totaal) ruim 250 kilo “mix” heeft gemengd. In zijn verklaring ter zitting verklaart hij in totaal 9 kilo “mix” te hebben gemaakt. De rechtbank houdt de medeverdachte op dit punt aan zijn verklaring bij de politie. De door de politie gestelde vragen zijn eenvoudig en begrijpelijk van inhoud en verdachte antwoordt telkens in duidelijke taal. Ook blijkt dat verdachte bij zijn voorgeleiding bij de rechter-commissaris geen bijstand van een tolk heeft (nodig) gehad. Ter zitting heeft verdachte weliswaar bijstand gehad van een tolk in de Turkse taal, maar hij heeft zich op meerdere momenten tijdens de behandeling zeer begrijpelijk uitgedrukt in het Nederlands. Met name is niet aangevoerd, of anderszins gebleken, dat verdachte zich niet juist in het Nederlands kan uitdrukken waar het gaat om getallen en hoeveelheden.
De werkruimte waarin (een deel van) de bewerking/verwerking van de versnijdingsmiddelen is uitgevoerd, was niet afgesloten. In een andere niet afgesloten ruimte is een grote hoeveelheid stoffen aangetroffen die, onderling gemengd, een veel gebruikt versnijdingsmiddel van heroïne opleveren. In die bergruimte is ook een grote hoeveelheid heroïne aangetroffen, een hoeveelheid die een aanzienlijke geldwaarde vertegenwoordigd. Deze omstandigheden wijzen erop dat, in elk geval, verdachten [naam medeverdachte] en [naam verdachte] deze ruimte gebruikten, en dat het geen probleem was dat andere bewoners van deze woning kennis droegen van hetgeen zich afspeelde in de werkruimte. Evenmin was het voor beide verdachten een bezwaar dat versnijdingsmiddelen en gereedschap hiervoor als ook heroïne zelf elders in de woning waren opgeborgen. De verdere inrichting van de werkruimte en het aantreffen van de pers laten zien dat er in de woning niet alleen op grote schaal versnijdingsmiddelen zijn gemaakt, maar ook dat er versneden heroïne is (of ten minste) kon worden bewerkt/verwerkt. Ook het aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid heroïne elders in de woning wijst daarop.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachten [naam medeverdachte] en [naam verdachte] beiden de in de dagvaarding genoemde hoeveelheden heroïne en cocaïne opzettelijk aanwezig hebben gehad. Ook hebben beiden zich schuldig gemaakt aan, kort gezegd, strafbare voorbereidingshandelingen met betrekking tot middelen van lijst I van de Opiumwet.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden met betrekking tot feit 3 van de telastlegging. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
1.
Primair
hij op 10 februari 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ( in totaal) ongeveer 2.052,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en
- ongeveer 0,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne
zijnde heroïne en cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
Primair
hij op 10 februari 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne
en cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden
- 136 kilogram versnijdingsmiddelen, en
- een pers, en/of
- een mixer, en
- een of meer zeven,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader wist(en) dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
3.
hij op 10 februari 2017 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een revolver van het merk Amadeo, type Rossi, kaliber .38 special, en 5 (bijbehorende) kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
2.
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
3.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachten, [naam medeverdachte] en [naam verdachte] hebben zich samen schuldig gemaakt aan het bezit van een grote hoeveelheid versnijdingsmiddelen en een hoeveelheid heroïne/cocaïne. In het huis waarin de middelen zijn aangetroffen, zijn ook veel andere goederen aangetroffen die bestemd zijn om grote hoeveelheden harddrugs mee te bereiden. In combinatie met de grote hoeveelheden versnijdingsmiddelen en de drugs kan geconcludeerd worden dat zich in het huis een professioneel ingerichte productielijn voor (het versnijden van) heroïne bevond. Derhalve zijn de verdachten ook schuldig bevonden aan voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie en verkoop van harddrugs.
Door dit handelen hebben de verdachten zich begeven op het terrein van de omvangrijke handel in verdovende middelen. Ze hebben aldus een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Door de verspreiding en het gebruik van harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Feiten als deze brengen bovendien onrust voor de samenleving met zich en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Ten slotte leidt handel in en gebruik van harddrugs veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige geweldscriminaliteit. De verdachten hebben hiervoor geen oog gehad en waren kennelijk slechts uit op eigen financieel voordeel.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 april 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van een revolver. Dit vuurwapen heeft hij bewaard in het huis van de verdachte [naam medeverdachte] . Door het bezit van vuurwapens met bijbehorende munitie kan de algemene veiligheid van personen ernstig in gevaar worden gebracht, omdat er altijd een kans is dat een wapen daadwerkelijk zal worden gebruikt. Het gebruik van een vuurwapen kan ingrijpende, zelfs dodelijke gevolgen hebben. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. De verdachte had dit moeten weten, gezien het feit dat hij eerder is veroordeeld voor vuurwapenbezit. Dat de verdachte na het plegen van dit ernstige feit opnieuw een vuurwapen in bezit heeft, neemt de rechtbank hem kwalijk. Tevens is het zo dat men een vuurwapen niet zomaar in zijn bezit heeft: er moet moeite voor gedaan worden en de verdachte moet er dus opnieuw over hebben nagedacht. Ook dit wordt de verdachte aangerekend.
Reclassering Nederland, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 april 2017. Omdat verdachte de feiten heeft ontkend en verder niet veel heeft gezegd bij de reclassering onthoudt zij zich van advies.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare soortgelijke zaken zijn opgelegd.
De verdediging heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van een dergelijk beperkte duur geen recht doet aan ernst en omvang van de bewezen verklaarde feiten. Hoewel de oriëntatiepunten van de rechtbank voor vuurwapenbezit lager liggen dan de richtlijnen van het openbaar ministerie, is er bij verdachte sprake van recidive en weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat het vuurwapenbezit verband houdt met de Opiumwetfeiten. Dit alles overziend is de straf zoals die is geëist door de officier van justitie passend en geboden. Het voorwaardelijk gedeelte van de straf dient mede om verdachte er in de proeftijd van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10, 10a van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. J. van Dort en G.P. van de Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.A. Verkerk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 10 februari 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ( in totaal) ongeveer 2.052,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of
- ongeveer 0,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ongeveer 750 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair
[naam verdachte] en/of een of meer (tot op heden) onbekend gebleven anderen op of omstreeks 10 februari 2017 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ( in totaal) ongeveer 2.052,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of
- ongeveer 0,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ongeveer 750 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 10 februari 2017 te Rotterdam, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door aan die [naam verdachte] en/of een of meer onbekend gebleven anderen een kamer en/of een kast van zijn, verdachtes, woning ter
beschikking te stellen;
2.
Primair
hij op of omstreeks 10 februari 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van
Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne
en/of cocaïne en/of amfetamine, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine
(een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
- 136 kilogram versnijdingsmiddelen, en/of
- een pers, en/of - een of meer mixers, en/of
- een of meer zeven,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
Subsidiair
hij op of omstreeks 10 februari 2017 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, hebbende verdachte aan [naam verdachte] en/of een of meer onbekend gebleven anderen een kamer van zijn, verdachtes, woning ter
beschikking gesteld;
3.
hij op of omstreeks 10 februari 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een revolver van het merk Amadeo, type Rossi, kaliber .38 special, en/of 5 (bijbehorende) kogelpatronen, voorhanden heeft gehad;