4.3.3.Beoordeling
Zoals eerder vermeld staat vast dat niet lang voor 05.14 uur een man getracht heeft [slachtoffer 2] te beroven en dat [slachtoffer 1] op 13 mei 2016 even voor 05.16 uur door getuige [getuige 1] zwaargewond op de Pasteursingel werd aangetroffen. Eveneens staat vast dat [slachtoffer 1] op 20 mei 2016 aan de steek- en snijverwondingen is overleden. De vraag is of de verdachte de dader is geweest van beide incidenten. De rechtbank bespreekt daartoe eerst de DNA-bevindingen inzake de verdachte met betrekking tot [slachtoffer 1] en komt daarna toe aan het overig bewijs.
DNA-matches ter zake [slachtoffer 1]
Tijdens het forensisch onderzoek zijn vier DNA-sporen gevonden die de verdachte in verband brengen met [slachtoffer 1] . Het gaat dan om DNA-sporen van de verdachte in de bemonsteringen van de deodorantbus en de jas en de nagels van [slachtoffer 1] . Het vierde DNA-spoor betreft het DNA van [slachtoffer 1] op de hoody die in de kamer van de verdachte is aangetroffen.
Gelet op de door de forensische deskundigen uitgevoerde bewijskrachtberekeningen van de verschillende sporen, zoals die onder 4.1 en in de bewijsmiddelen zijn opgenomen, concludeert de rechtbank dat de DNA-sporen op de deodorantbus, de jas van [slachtoffer 1] en aan de nagels van [slachtoffer 1] biologische sporen zijn, afkomstig van de verdachte. Ook concludeert de rechtbank dat het DNA op de hoody, afkomstig uit de kamerwoning van de verdachte, van [slachtoffer 1] afkomstig is.
Zijn de DNA-sporen ook dadersporen?
De volgende vraag die beantwoord moet worden, is of de vier DNA-sporen op de deodorantbus, de jas, de hoody en aan de nagels van [slachtoffer 1] dadersporen dan wel delictgerelateerd zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het DNA van de verdachte op de jas van [slachtoffer 1] is aangetroffen op de achterzijde van de jas, op de bovenarm. Op de achterzijde van de bovenarm van de jas zijn tevens drie steekbeschadigingen aangetroffen. Op dezelfde locatie zijn op de arm van [slachtoffer 1] drie verwondingen aangetroffen. De rechtbank constateert dat het DNA van de verdachte in de buurt van de steekbeschadigingen is gevonden. Dit spoor zou dus heel goed een daderspoor kunnen zijn.
Hetzelfde geldt voor het DNA van de verdachte dat in de bemonstering van de vingernagels van [slachtoffer 1] is aangetroffen. Aangevallen slachtoffers zullen veelal uit reactie zich proberen te verdedigen met hun handen, met overdracht van DNA tot mogelijk gevolg. Ook dit spoor zou een daderspoor kunnen zijn.
De deodorantbus betreft een verplaatsbaar object waar alleen een DNA-spoor van de verdachte op is aangetroffen. Niet duidelijk is of de deodorantbus gebruikt is bij de aanval op [slachtoffer 1] . Het kan dan ook niet zonder meer als daderspoor worden aangemerkt. Toch is het DNA-spoor in samenhang met de andere DNA-sporen bezien wel van belang, omdat het bijdraagt aan de overtuiging dat de verdachte op de plaats delict is geweest.
De suggestie van de verdediging dat er onbedoeld sporen kunnen zijn overgedragen door verstoring van de plaats delict of dat er vóór 13 mei 2016 sporenoverdracht heeft plaatsgevonden, is slechts zeer summier en in algemene zin naar voren gebracht. Het dossier biedt in elk geval geen enkele ondersteuning voor deze suggestie. Uit niets is gebleken dat de verdachte en [slachtoffer 1] elkaar kenden of elkaar eerder hebben ontmoet, waardoor verklaard kan worden dat er DNA van verdachte terecht is gekomen op de vingernagels van [slachtoffer 1] en op haar jas. Van een verstoring van de plaats delict die, zo begrijpt de rechtbank, zou hebben geleid tot overdracht van het DNA van de verdachte op (kleding van) [slachtoffer 1] , biedt het dossier evenmin een aanknopingspunt.
Verder is in dit verband van belang dat er niet slechts één DNA-spoor van de verdachte op het slachtoffer of op de plaats delict aangetroffen, maar het om drie afzonderlijke DNA-sporen gaat, die ook nog eens op drie verschillende plaatsen zijn gevonden (de nagels, de jas en de deodorantbus). Daar komt bij dat de plaatsen waar deze DNA-sporen zijn aangetroffen veel beter passen in het scenario dat de verdachte de dader is (
directeoverdracht), dan door
indirecteoverdracht, zoals is gesteld door de verdediging.
Dat de DNA-sporen van de verdachte op de jas en de nagels van [slachtoffer 1] ook daadwerkelijk dadersporen betreffen, wordt ten slotte ondersteund door het aantreffen van DNA van [slachtoffer 1] op de hoody die in de woning van de verdachte is gevonden. De rechtbank acht de kans dat er door
indirecteoverdracht zowel DNA van de verdachte op het slachtoffer als DNA van het slachtoffer op kleding afkomstig uit de woning van de verdachte wordt aangetroffen, dermate klein dat het – zonder enig aannemelijk alternatief scenario van
directeoverdracht – het niet anders kan zijn dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft aangevallen.
Daar komt nog het volgende bij.
Telecomgegevens
De verdachte maakte gebruik van een telefoon met nummer [telefoonnummer] . Uit de TEMS-metingen, zoals hiervoor onder 4.1 besproken, is gebleken dat de telefoon van de verdachte op 13 mei 2016 tussen 04.42 uur en 04.50 uur cellen aanstraalde die wel vanaf de plaats delict op de Pasteursingel, maar niet vanaf de woning van de verdachte te bereiken zijn. Dat maakt het naar het oordeel van de rechtbank zeer wel mogelijk dat de verdachte ook in de korte tijd na 04.50 uur op de Pasteursingel was.
Aangever/Getuige [slachtoffer 2]
Dat de verdachte daadwerkelijk op de plaats delict was die vroege ochtend blijkt ook uit het volgende. [slachtoffer 2] verklaart dat hij slechts enkele minuten voordat hij een fiets hoorde vallen en een vrouw hoorde gillen bijna was overvallen door een man. De plek die hij beschrijft waar dit zou hebben plaatsgevonden betreft slechts zo’n 20 meter van de plaats waar [slachtoffer 1] is aangetroffen. Daarnaast is er uit bemonstering op de rechtermouw van het vest van [slachtoffer 2] een DNA-mengprofiel verkregen waarmee het DNA-profiel van de verdachte matcht. Dat is precies de plek waarover [slachtoffer 2] verklaart dat hij is vastgepakt door de overvaller. Dat er geen bewijskracht voor dit DNA-spoor kan worden berekend vanwege de hoeveelheid aan celdonoren die aan dit DNA-mengprofiel hebben bijgedragen, doet hier voor de rechtbank niet aan af. In samenhang bezien met de DNA-sporen van de verdachte die zijn aangetroffen op [slachtoffer 1] , plaatst dit de verdachte ook in dit verband op de plaats delict.
Ten slotte komt daar nog bij dat het signalement wat door [slachtoffer 2] wordt opgegeven van de overvaller - hoewel op zichzelf niet uitzonderlijk – past bij het signalement van de verdachte.
De verdediging heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 2] de verdachte niet van een foto heeft herkend en dat de verdachte die nacht andere kleding droeg dan door [slachtoffer 2] beschreven, hetgeen ontlastend dient te worden meegewogen. De rechtbank gaat hier aan voorbij. [slachtoffer 2] verklaart immers dat hij het gezicht van de man niet goed heeft kunnen zien. Dat [slachtoffer 2] de verdachte niet heeft herkend van een foto, kan daarom noch in belastende zin, noch in ontlastende zin meewegen.
Dat de verdachte eerder die nacht, te weten tussen 00.16 en 00.36 uur, bij het Marconiplein is gezien op camerabeelden met andere kleding aan dan die [slachtoffer 2] beschrijft, kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin als ontlastend worden gezien. Uit de TEMS-metingen blijkt immers dat de verdachte tussentijds nog thuis kan zijn geweest, zodat hij de mogelijkheid heeft gehad om van kleding te wisselen. Ook het gegeven dat een getuige, [getuige 2] , de verdachte niet heeft herkend van een foto acht de rechtbank niet redengevend voor een andere conclusie. [getuige 2] verklaart dat hij op 13 mei 2016 omstreeks 05.00 uur op de Pasteursingel een man heeft gezien, maar niet is komen vast te staan dat deze man de dader van de aanval op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is geweest.
Conclusie
De rechtbank is alles afwegend en samenvattend van oordeel dat de omstandigheden dat:
- [slachtoffer 2] een paar minuten vóór 05:14 uur is belaagd op de Pasteursingel door een man met een signalement dat past bij de verdachte;
- [slachtoffer 2] vlak daarna gegil van een vrouw heeft gehoord, waarna hij om 05.14 uur de politie heeft gebeld;
- [slachtoffer 1] vervolgens door getuige [getuige 1] vóór 05.16 uur zwaargewond is gevonden op de Pasteursingel;
- er DNA-sporen van de verdachte zijn aangetroffen op de nagels en de jas van [slachtoffer 1] , op een deodorantbus op de plaats delict en op het vest van [slachtoffer 2] ;
- er DNA-sporen van [slachtoffer 1] zijn aangetroffen op een hoody in de woning van de verdachte;
- de telecomgegevens de telefoon van de verdachte om 04:50 uur plaatsen in de buurt van de plaats delict,
in onderling verband beschouwd en daarmee elkaar versterkend het bewijs leveren dat het de verdachte is geweest die zowel [slachtoffer 2] heeft geprobeerd te beroven als vlak daarna [slachtoffer 1] heeft aangevallen met een mes. Er is geen andere logische verklaring voor de bovenomschreven omstandigheden gebleken uit het politieonderzoek of naar voren gekomen tijdens het onderzoek op de terechtzitting. Meer in het bijzonder ontbreekt een verklaring van de verdachte die een aanknopingspunt zou kunnen bieden dat deze conclusie niet juist is.
De rechtbank acht het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen.