In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 13 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een tandartsassistente, aangeduid als [verzoekster], en haar werkgever, Oral Care Center B.V. De verzoekster had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die eindigde op 1 november 2016. Na het verstrijken van de arbeidsovereenkomst claimde zij een aanzegvergoeding van € 1.508,32 netto, vakantiegeld, en een vergoeding voor bedrijfskleding ter waarde van € 101,34. De verzoekster stelde dat de werkgever haar niet tijdig had geïnformeerd over het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst, waardoor zij recht had op de aanzegvergoeding volgens artikel 7:668 lid 3 BW.
De werkgever, Oral Care, voerde aan dat de verzoekster al voor 1 oktober 2016 op de hoogte was van de verlenging van haar contract en dat zij geen aanzegvergoeding verschuldigd was. De kantonrechter oordeelde dat Oral Care niet tijdig aan haar aanzegverplichting had voldaan, omdat de schriftelijke aanzegging pas op 1 november 2016 was gedaan, terwijl de arbeidsovereenkomst op diezelfde dag eindigde. Hierdoor was Oral Care de aanzegvergoeding verschuldigd.
Daarnaast was er een geschil over de studiekosten die Oral Care claimde van de verzoekster. De kantonrechter oordeelde dat Oral Care niet had aangetoond dat er een schriftelijke overeenkomst was over de studiekosten, waardoor dit verzoek werd afgewezen. De kantonrechter heeft Oral Care veroordeeld tot betaling van de aanzegvergoeding, het saldo aan vakantiedagen en de vergoeding voor bedrijfskleding, en heeft de proceskosten aan de zijde van de verzoekster toegewezen.