ECLI:NL:RBROT:2017:4537

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
13 juni 2017
Zaaknummer
10/994530-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het zonder vergunning inzamelen en overbrengen van stookolie als afvalstof

Op 7 juni 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon die werd beschuldigd van het (opzettelijk) zonder vergunning inzamelen van afvalstoffen, in dit geval (niet bruikbare) stookolie, en het (opzettelijk) overbrengen van deze stookolie van Nederland naar België zonder de vereiste toestemming van de autoriteiten. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een geldboete van € 45.000,00 en dat de feiten bewezen zouden worden verklaard. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de tenlastelegging niet wettig en overtuigend kon worden bewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stookolie, die door de verdachte was ingezameld, niet als afvalstof kon worden aangemerkt, omdat deze voldeed aan de kwaliteitsnormen en als bruikbare brandstof kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante Europese regelgeving en eerdere jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van het voornemen om zich te ontdoen van een afvalstof, en heeft de verdachte daarom vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van afvalstoffen en de voorwaarden waaronder stoffen als zodanig kunnen worden aangemerkt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/994530-12
Datum uitspraak: 7 juni 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor economische strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
[naam verdachte rechtspersoon] ,
gevestigd aan de [adres verdachte rechtspersoon] , [woonplaats verdachte rechtspersoon] ,
ter terechtzitting vertegenwoordigd door: [naam] ,
raadsman mr. G.J.K. Elsen, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 mei 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.W. Boogert heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair en 2 impliciet primair ten laste gelegde, met dien verstande dat de verdachte in alle feiten zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde bestanddeel ‘tezamen en in vereniging’;
  • veroordeling van de verdachte tot een geldboete ter hoogte van € 45.000,00.

4.Vrijspraak

Ten laste is gelegd dat (1) de verdachte rechtspersoon, zonder vermelding op de lijst van inzamelaars en zonder vergunning, al dan niet opzettelijk, afvalstoffen, te weten (niet bruikbare) stookolie (bunkerolie) heeft ingezameld en (2) al dan niet opzettelijk een afvalstof, te weten (niet bruikbare) stookolie heeft (doen) overbrengen van Nederland naar België zonder voorafgaande schriftelijke kennisgeving en/of toestemming van de betrokken en bevoegde autoriteiten. Aangezien stookolie als zodanig geen afvalstof is, dienen de woorden “niet bruikbare” als bestanddeel en daarmee onmisbaar onderdeel van de tenlastelegging te worden beschouwd. Daaraan doet niet af, dat de woorden “niet bruikbare” tussen haakjes zijn geplaatst.
Gelet op het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet wettig en overtuigend worden bewezen, zoals door de raadsman bepleit, dat de desbetreffende stookolie niet bruikbaar was. Nu sprake is van een onmisbaar onderdeel van de tenlastelegging dient dit tot vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten te leiden.
De rechtbank licht dit als volgt toe.
Op 18 oktober 2011 is vanaf het zeeschip “ [naam schip 1] ” stookolie overgepompt (“debunkeren”) naar de lichter “ [naam schip 2] ”. De houder van de stookolie was op dat moment [naam bedrijf 1] (hierna [naam bedrijf 1] ), de commercieel operator van de [naam schip 1] . [naam bedrijf 1] had de stookolie verkocht aan de verdachte rechtspersoon, die het binnenschip de “ [naam schip 2] ” had gecharterd voor de overslag en het vervoer van de stookolie naar Antwerpen. Na het debunkeren in de “ [naam schip 2] ” werd de verdachte rechtspersoon houder van die stookolie. De toenmalige VROM-inspectie en de officier van justitie hebben deze stookolie aangemerkt als afvalstof. Aangezien de verdachte rechtspersoon geen vergunning heeft om afvalstoffen in te zamelen, werd de Wet milieubeheer overtreden, aldus de officier van justitie. De verdachte rechtspersoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de stookolie bruikbare brandstof was, die aan de daarvoor geldende kwalificaties voldeed en daarmee niet was aan te merken als afvalstof.
Voor de beantwoording van de vraag of de door de verdachte rechtspersoon gekochte stookolie moet worden aangemerkt als afvalstof, heeft de rechtbank acht geslagen op artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer (Wm), Richtlijn 2006/12/EG betreffende de overbrenging van afvalstoffen en Richtlijn 2008/98/EG, in het bijzonder artikel 3 aanhef en onder 1. Op grond van genoemde regelgeving, in samenhang bezien, dient als afvalstof te worden aangemerkt elke stof of voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
Vaststaat dat de desbetreffende stookolie van 200 ton op 10 augustus 2011 is gebunkerd. Deze stookolie, RMG 380, voldeed blijkens analyse op dat moment aan de vereisten van de toepasselijke ISO-norm 8217. In de loop van de daarop volgende maanden ontstonden problemen met de brandstof op de “ [naam schip 1] ”, met als gevolg dat de actieradius van de [naam schip 1] werd beperkt. De verdachte rechtspersoon heeft de resterende stookolie van 85 ton vervolgens gekocht van [naam bedrijf 1] .
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting onder meer op het standpunt gesteld dat verder gebruik van de stookolie niet meer aan de orde was. Waarschijnlijk, aldus de officier van justitie, voldeed de stookolie ook niet aan de norm, omdat het sedimentgehalte van de olie te hoog was geworden. De rechtbank constateert echter dat een test die zou kunnen uitwijzen dat de stookolie niet meer als zodanig bruikbaar was, door de betrokken autoriteiten niet is gedaan, althans zich niet in het dossier bevindt, hoewel het doen van een test kennelijk wel tot de mogelijkheden heeft behoord. Uit de zich wel in het dossier bevindende rapportage van [naam bedrijf 2] (Fuel Analysis Report van 13 augustus 2011) in opdracht van [naam bedrijf 1] blijkt enkel dat het om een brandstof ging die aan de normen voldeed en dus kennelijk bruikbaar was. Zo staat in het rapport van [naam bedrijf 2] dat ‘Results compared with ISO 8217:2005 specification RMG380, table 2. based on this sample the specification is met.’ Daarnaast heeft de verdachte rechtspersoon resultaten van een analyse van [naam bedrijf 2] overgelegd die op 29 september 2011 is verricht. Ook volgens deze analyse zou de stookolie van acceptabele kwaliteit zijn voor het gebruik als brandstof voor dieselmotoren. De redenering van de officier van justitie vindt dan ook geen steun in de bewijsmiddelen.
Zelfs als er vanuit zou worden gegaan dat de stookolie voor [naam bedrijf 1] een last was, zoals door zijn vertegenwoordiger op de zitting is verklaard, dan nog kan niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat het ook een afvalstof was. In lijn met het arrest van het Europese Hof van Justitie van 12 december 2013 (vgl. HvJEU 12 december 2013, nrs. C‑242/12 en C‑241/12 ECLI:NL:XX:2013:283) acht de rechtbank voor de vraag of de stookolie is aan te merken als afvalstof van doorslaggevend belang het innemen van een stof met het oogmerk om deze terug te brengen op de markt, zonder voorafgaande nadere bewerking en (dus) zonder dat vooraf een van de in bijlage II B bij richtlijn 2006/12 bedoelde procedés voor de nuttige toepassing van afvalstoffen behoeft plaats te vinden, terwijl dergelijk hergebruik ook zeker is. Onder die omstandigheden is
ex tuncgeen sprake was van het voornemen om zich te ontdoen van een afvalstof.
De vertegenwoordiger van de verdachte rechtspersoon heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de verdachte rechtspersoon de stookolie als bruikbare stookolie weer op de markt zou brengen, zonder dat een nadere bewerking zou plaatsvinden. In dit verband is ook van belang dat de verdachte rechtspersoon een bunkerbedrijf en oliehandelaar is en dat de verdachte rechtspersoon blijkens de verklaring van diens vertegenwoordiger, geen (scheeps)afvalstoffen koopt of verkoopt en dat zij de stookolie niet zou hebben gekocht als deze niet bruikbaar zou zijn geweest volgens de desbetreffende kwaliteitsnorm.
Onder deze omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat hergebruik van de desbetreffende stookolie
als stookolieniet slechts mogelijk, maar ook zeker was; onder die omstandigheden is geen sprake van het zich ontdoen van een afvalstof.

5.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte rechtspersoon de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte rechtspersoon daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. M.M. Koevoets en C.M.J. Peeters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Kerens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juni 2017.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte rechtspersoon wordt ten laste gelegd dat
1.
zij in of omstreeks 18 oktober 2011 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
gevaarlijke afvalstoffen, te weten (niet bruikbare) stookolie (bunkerolie),
heeft ingezameld zonder vermelding op een lijst van inzamelaars,
en/of,
gevaarlijke afvalstoffen, te weten (niet bruikbare) stookolie (bunkerolie),
zijnde (een) afvalstof(fen) die tot de krachtens artikel 10.48 Wet milieubeheer aangewezen categorieën behoort/behoren, te weten scheepsafvalstoffen,
heeft ingezameld zonder vergunning van de Minister van Infrastructuur en
Milieu;
[artikel 10.45 lid 1 Wet milieubeheer]
2.
zij in of omstreeks de periode van 11 oktober 2011 tot en met 18 oktober 2011
te Rotterdam, in elk geval in Nederland, in elk geval binnen het grondgebied van de Europese Gemeenschap,
tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
(een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub a en/of b van Verordening (EG) Nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen,
immers, was/waren zij en/of één of meer van haar mededader(s) doende,
(niet bruikbare) stookolie (bunkerolie),
zijnde een afvalstof die wordt genoemd in Bijlage VIII van het Verdrag van Bazel onder code A3020,
over te brengen van Nederland naar België,
zonder voorafgaande schriftelijke kennisgeving en/of toestemming van alle/de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstige voornoemde Verordening.
[artikel 10.60 lid 2 Wet milieubeheer juncto artikel 2 onder 35 van Verordening (EG) Nr. 1013/2006]