ECLI:NL:RBROT:2017:4531

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
13 juni 2017
Zaaknummer
10/691090-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor medeplegen van voorbereiden of bevorderen van een feit onder de Opiumwet

Op 31 mei 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet. De verdachte, die niet ingeschreven was in de basisregistratie personen en geen bekende woon- of verblijfplaats had in Nederland, werd ervan beschuldigd op 28 april 2015 in Rotterdam samen met anderen betrokken te zijn geweest bij het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van heroïne en cocaïne. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs, maar dat zij een relatief geringe rol had gespeeld in het geheel. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat zij niet eerder was veroordeeld in Nederland. De rechtbank besloot af te wijken van de eis van de officier van justitie en legde een voorwaardelijk strafdeel op om de verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/691090-15
Datum uitspraak: 31 mei 2017
Verstek
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 mei 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest;

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op 28 april 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en cocaïne, zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen
- voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan zij ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
hebben de verdachte en verdachtes mededaders in een woning gelegen aan de [adres delict] te Rotterdam
  • een grote hoeveelheid versnijdingsmiddelen (paracetamol) en
  • telefonisch contact onderhouden met
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of misslagen verbeterd in de bewezenverklaring en cursief weergegeven. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan zij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met haar medeverdachten schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van het bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van heroïne en cocaïne. De verdachte heeft daartoe samen met haar medeverdachten voorwerpen en aanzienlijke hoeveelheden versnijdingsmiddelen, waaronder coffeïne en paracetamol, voorhanden gehad die bestemd waren voor de productie van de harddrugs. Op instructies van de opdrachtgevers heeft de verdachte samen met haar medeverdachten deze versnijdingsmiddelen vermalen, gezeefd en vermengd. Hoewel uit het dossier niet blijkt dat de verdachte een sturende en initiërende rol heeft gehad in het opzetten en in stand houden van de drugspraktijk, kan zij verantwoordelijk worden gehouden voor haar aandeel hierin en voor het feit dat zij tegen beter weten in daarmee is doorgegaan.
Harddrugs zijn voor de gezondheid schadelijke stoffen, terwijl handel en gebruik van harddrugs in de regel met andere strafbare feiten gepaard gaan. De verdachte is geheel aan deze gevolgen voorbij gegaan en heeft kennelijk alleen oog gehad voor haar eigen (financiële) voordeel.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 mei 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld in Nederland.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank wijkt daarbij af van de eis van de officier van justitie vanwege het gewicht dat zij toekent aan de betrekkelijk geringe rol van de verdachte in het geheel van de productie en verspreiding van drugs.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarde die hierna wordt genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. J. Holleman en E.G. Fels, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M. Koek en E. Kerens, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 mei 2017.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 28 april 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne, en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, (telkens) zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
  • (een) ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
  • zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan zij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
in een woning gelegen aan de [adres delict] te Rotterdam
  • te weten onder meer 308 kilogram, althans een grote hoeveelheid versnijdingsmiddel(en) (paracetamol) en/of weegschalen en/of teilen en/of emmers en/of zeven en/of pannen en/of een gasbrander en/of gasflessen en/of mixmotoren voorhanden gehad en/of
  • (telefonisch) contact onderhouden met haar opdrachtgever(s) en of haar mededader(s).
art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet