ECLI:NL:RBROT:2017:4492

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2017
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
10/810280-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handelen in strijd met de Wet wapens en munitie met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

Op 21 april 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie in strijd met de Wet wapens en munitie. De verdachte werd ervan beschuldigd op of omstreeks 4 mei 2016 in Vlaardingen een vuurwapen van het merk/type Zastava M 57, kaliber 7.62 x 25mm, en bijbehorende munitie voorhanden te hebben gehad. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 9 maanden, met gedeeltelijke herroeping van een eerdere voorwaardelijke invrijheidstelling. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat het wapen en de munitie niet van de verdachte waren en dat er geen sluitend bewijs was dat het DNA van de verdachte op het wapen was aangetroffen.

De rechtbank oordeelde dat het DNA-profiel van de verdachte matchte met het DNA op het wapen, met een matchkans van 1 op 685 miljoen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte het wapen voorhanden had en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van het feit uitsloten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, en wees de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af, omdat het resocialisatietraject van de verdachte niet verstoord diende te worden.

De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit was begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en had inmiddels een betaalde baan gevonden, wat zijn kans op recidive zou verlagen. De rechtbank achtte het niet wenselijk dat de verdachte zijn werk en sociale inbedding zou verliezen door een langdurige detentie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/810280-16
VI-nummer: 99/000222-50
Datum uitspraak: 21 april 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. A.L.H. Wilkens, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 april 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. Th.H. Slieker heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest;
  • gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 360 dagen, in de zaak met VI-nummer 99/000222-50.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het wapen, de munitie, noch de auto waarin het wapen en de munitie zijn aangetroffen van de verdachte zijn. Voorts heeft zij aangevoerd dat het wapen is aangetroffen onder het matje van de bijrijdersstoel, terwijl de verdachte achter de bestuurdersstoel zat en dat er blijkens het NFI rapport geen volledige match was tussen het DNA-profiel van de verdachte en het DNA-profiel dat op het wapen aangetroffen is. Nu er een onvolledig DNA-profiel is aangetroffen op het wapen, heeft het NFI rapport een lagere bewijswaarde dan in het geval er een volledige match zou zijn geweest. Onbekend is wanneer en op welke wijze het celmateriaal dat is aangetroffen op het wapen terecht is gekomen. Ten slotte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat indien het DNA van de verdachte op het wapen zou zitten, dit slechts betekent dat de verdachte op enig moment in aanraking is geweest met het wapen, maar niet dat hij dat wapen - zoals ten laste is gelegd - op 4 mei 2016 voorhanden had.
4.1.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte één van de inzittenden was van de Volkswagen Golf waarin een vuurwapen is aangetroffen. Op dit vuurwapen is epitheel aangetroffen dat na onderzoek door het NFI een onvolledig DNA-profiel opleverde van tenminste 1 man, dat matchte met het DNA-profiel van de verdachte. Blijkens het NFI-rapport is de betreffende matchkans ongeveer 1 op 685 miljoen en zijn er geen andere voor vergelijkend DNA-onderzoek geschikte DNA-profielen verkregen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de bewijskracht van het aangetroffen DNA-profiel dusdanig groot dat ervan uit gegaan mag worden dat er DNA van de verdachte op het wapen zat. De verdachte heeft geen verklaring kunnen of willen geven over hoe zijn DNA hierop terecht is gekomen. In aanmerking genomen dat het vuurwapen is aangetroffen voor de achterbank waarop de verdachte zat, concludeert de rechtbank dat de verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad.
4.1.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. Het ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend bewezen worden.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op of omstreeks 04 mei 2016 te Vlaardingen, althans in Nederland, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type Zastava M 57, kaliber 7.62 x 25mm (7.62 Tokarev) en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III onder 1º, te weten 9 (bijbehorende) kogelpatronen van het kaliber 7.62 x 25mm (7.62 Tokarev) voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
handelen in strijd met art. 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met art. 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een vuurwapen met de bijbehorende munitie voorhanden gehad. Hij had dit wapen in een auto liggen onder de mat, terwijl de auto zich in een winkelcentrum bevond. Het onbevoegd voorhanden hebben van een dergelijk wapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Er wordt daarom streng opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 maart 2017 op naam van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

8.1.
Beslissing waarvan herroeping wordt gevorderd
Bij vonnis van 11 april 2013 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam is de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 54 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdachte is op 20 november 2015 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De proeftijd is ingegaan op 20 november 2015 en bedraagt 480 dagen. De voorwaardelijke invrijheidsstelling geschiedde onder meer onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de hierbij gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bij beslissing van 21 juni 2016 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam is de voorwaardelijke invrijheidsstelling met 120 dagen herroepen.
Op 16 januari 2017 heeft het openbaar ministerie een vordering ingediend tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte voor de resterende periode van 360 dagen.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdachte een nieuw strafbaar feit heeft begaan en daarmee de hiervoor genoemde algemene voorwaarde heeft overtreden, zodat de voorwaardelijk invrijheidsstelling geheel moet worden herroepen.
8.3.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht de vordering van het openbaar ministerie af te wijzen, nu het op dit moment zeer goed gaat met de verdachte. Hij heeft sinds zes maanden werk, waarmee hij goed verdient en is bijna schuldenvrij is. De verdachte zou alles wat hij heeft opgebouwd kwijtraken als hij nu alsnog vast komt te zitten, hetgeen niet wenselijk is gelet op het recidiverisico.
8.4.
Beoordeling
De rechtbank heeft kennis genomen van het voortgangsverslag van 30 maart 2017 van Bouman GGZ, de toezichthouder van de verdachte. Volgens de toezichthouder streeft de verdachte naar een ‘normaal’ bestaan. Hij heeft kort na de hervatting van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling een betaalde baan gevonden. De verdachte heeft op dit moment veel structuur in zijn dagelijks leven en hij ervaart veel steun van zijn sociale contacten. De openhartigheid van de verdachte en de intensieve betrokkenheid van meerdere instanties maakt het monitoren van de risico’s volgens de toezichthouder mogelijk. De verdachte zet zich naar zijn beste kunnen in voor het toezicht en het opbouwen van een toekomst zonder criminaliteit. De toezichthouder geeft aan dat hij de frequentie van de wekelijkse meldplicht zal blijven voortzetten en dat hij van mening is dat de huidige bijzondere voorwaarden voldoende toereikend zijn om een goed toezicht te kunnen uitvoeren.
Vooropgesteld wordt dat de verdachte door het plegen van het bewezen feit de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde, dat hij zich niet schuldig maakt aan nieuwe strafbare feiten, niet heeft nageleefd. Daardoor kan de vordering van het openbaar ministerie in beginsel worden toegewezen. De rechtbank acht het evenwel niet wenselijk dat het lopende resocialisatietraject van de verdachte zal worden doorkruist doordat de verdachte het resterende deel van de hem opgelegde gevangenisstraf alsnog moet uitzitten. Van belang is daarbij dat het onderhavige feit is gepleegd voordat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling deels had herroepen. Het recidive risico zal naar verwachting geringer zijn indien de verdachte zijn werk en sociale inbedding houdt. De kans dat hij dit kwijtraakt door een langdurige detentie is groot. De vordering van het openbaar ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling zal om die reden worden afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden, en
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst af de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. C.G. van de Grampel en L. Amperse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Hemert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 04 mei 2016 te Vlaardingen, althans in Nederland, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type Zastava M 57, kaliber 7.62 x 25mm (7.62 Tokarev) en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III onder 1º, te weten 9 (bijbehorende) kogelpatronen van het kaliber 7.62 x 25mm (7.62 Tokarev) voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 jo 55 Wet wapens en munitie)