ECLI:NL:RBROT:2017:4476

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2017
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
10/681275-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorbereiden en bevorderen van drugshandel, medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 21 april 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorbereiden en bevorderen van drugshandel, alsook van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.C.E. Timmermans. De officier van justitie, mr. Th. H. Slieker, eiste een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks 10 november 2016 in Nederland samen met anderen heeft geprobeerd om anderen te bewegen tot het plegen van feiten die in strijd zijn met de Opiumwet. De verdachte had een sleutel van de woning waar verdovende middelen werden aangetroffen, maar de rechtbank oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat hij ook toegang had tot de afgesloten kast waarin de drugs waren opgeslagen. De rechtbank achtte het niet uitgesloten dat de verdachte slechts een loopjongen was voor iemand die handelde in de aangetroffen verdovende middelen.

Uiteindelijk werd de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van een beperkte hoeveelheid verdovende middelen en werd hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 1 maand niet ten uitvoer werd gelegd, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de in beslag genomen auto van de verdachte verbeurd verklaard. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van de reclassering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/681275-16
Datum uitspraak: 21 april 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. D.C.E. Timmermans, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 april 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. Th. H. Slieker heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 1
Het onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdachte wetenschap moet hebben gehad van de verdovende middelen die in een afgesloten kast in de woning zijn gevonden. Hij had een sleutel van de woning in zijn bezit en heeft aan de verbalisanten die zich voordeden als kopers testers met heroïne en cocaïne overhandigd. Die testers moeten volgens de officier van justitie wel afkomstig zijn geweest uit de kast in de woning, omdat er nergens anders in de woning verdovende middelen zijn aangetroffen. Volgens de officier van justitie heeft de verdachte zijn alternatieve scenario dat hij niet wist van de verdovende middelen in de kast, dat hij de testers op aanwijzing van een ander heeft gepakt uit een andere kast en dat hij slechts klusjes deed voor die ander, niet onderbouwd. Dit alternatieve scenario is dan ook niet aannemelijk zodat het onder 1 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
4.2.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte slechts klusjes deed voor iemand maar zelf geen verdovende middelen verkocht. Hij had geen wetenschap, laat staan dat hij de beschikking had over de verdovende middelen in de woning. De verdovende middelen zijn aangetroffen in een afgesloten kast. De verdachte wist niet wat er zich in die kast bevond. Er is niet vastgesteld dat verdachte toegang had tot die kast. De testers die de verdachte heeft overhandigd aan de verbalisanten die zich voordeden als kopers, waren afkomstig uit een niet afgesloten televisiemeubel.
4.2.3.
Beoordeling
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de grote hoeveelheid verdovende middelen die zich in de afgesloten kast in de woning bevond. Verbalisanten hebben weliswaar geconstateerd dat de verdachte beschikte over een sleutel die paste op de voordeur van de woning, maar zij hebben niet vastgesteld of de verdachte daarnaast ook beschikte over een sleutel van de afgesloten kast waarin de drugs zijn aangetroffen. Het enkele gegeven dat de verdachte de sleutel had van de woning en dat hij de verbalisanten die zich voordeden als kopers testers met heroïne en cocaïne heeft overhandigd, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank acht het niet uitgesloten dat de verdachte, zoals door de verdediging is aangevoerd, slechts een loopjongen is geweest voor iemand die handelde in de aangetroffen verdovende middelen. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte de grote hoeveelheid verdovende middelen die in de afgesloten kast lag, voorhanden heeft gehad. Wel kan, mede gelet op de bekennende verklaring van de verdachte, bewezen worden dat de verdachte de testers met verdovende middelen voorhanden heeft gehad, welke testers bestonden uit 0,9 gram cocaïne en 1,8 gram heroïne. Het onder 2 ten laste gelegd kan daarom uitsluitend ten aanzien van die hoeveelheden wettig en overtuigend bewezen worden.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op of omstreeks 10 november 2016 te Hendrik-Ido-Ambacht en/of te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een of meer (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) heroïne en/of cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- ( al rijdend in een auto op de A16) naar een of meer perso(o)n(en) in een (eveneens daar rijdende) auto met Frans kenteken gezwaaid en/of gewenkt, en/of
- ( in de Arabische taal) die perso(o)n(en) aangesproken en/of die perso(o)n(en) gevraagd of hij/zij drugs wilde(n) hebben en daarbij aangegeven dat hij wit, bruin en mix had en de prijs ervan genoemd, en/of
- ( vervolgens) aan die perso(o)n(en) aangegeven hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te volgen, en/of
- die perso(o)n(en) meegenomen naar een (deal)pand aan de [adres delict] waar die perso(o)n(en) heroïne en/of cocaïne zou(den) kunnen kopen, en/of
- aan die perso(o)n(en) een of meer tester(s) (bevattende heroïne en/of cocaïne) gegeven;
2.
hij op of omstreeks 10 november 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 2.257 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, en/of
- ongeveer 0,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Kennelijke verschrijvingen zijn in de tenlastelegging
verbeterd. De verdediging is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
Een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden en bevorderen, door een ander trachten te bewegen daartoe gelegenheid te verschaffen;
2.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in art. 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft op de A16 samen met anderen als drugsrunner contact gelegd met drie politieagenten, die gebruik maakten van een (lok)auto met een buitenlands kenteken. Hij heeft deze auto hem laten volgen en heeft vervolgens gevraagd of de politieagenten heroïne of cocaïne wilden kopen. Daarna heeft de verdachte de auto met politieagenten naar een pand geleid waar hij ze als potentiele kopers testers heroïne en cocaïne heeft aangeboden. Het werk van drugsrunners levert allereerst gevaarlijke situaties op doordat zij al rijdend op de snelweg de aandacht trekken van de inzittenden van andere auto’s en hen (al rijdend) aan spreken. Daarnaast houdt de verdachte door zijn activiteiten als drugsrunner de markt van verdovende middelen mede in stand. Het is louter zijn zucht naar financieel gewin geweest die de verdachte tot zijn gedragingen heeft gebracht. Op deze manier heeft de verdachte het belang dat de samenleving verschoond blijft van de maatschappelijke problemen die de handel in cocaïne en heroïne met zich brengt, ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen winstbejag. Cocaïne en heroïne zijn stoffen waarvan het gebruik niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar die ook direct en indirect oorzaak zijn van vele vormen van criminaliteit. Handelingen die tot doel hebben deze stoffen op de markt te brengen dienen daarom streng te worden bestraft.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 maart 2017 op naam van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder een transactie gehad heeft voor een soortgelijk strafbaar feit, maar daarvoor niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 februari 2017. Uit dit rapport volgt dat de verdachte schulden heeft en dat hij verwacht niet meer in aanraking te komen met justitie, wanneer hij zijn leven op orde heeft en inkomen uit werk en een eigen plek heeft. De verdachte heeft aangegeven open te staan voor hulpverlening en begeleiding door de reclassering. Reclassering Nederland adviseert een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden de meldplicht en andere voorwaarden het gedrag betreffende, te weten het zich inspannen voor het verkrijgen van een dagbesteding, en het op orde krijgen en houden van zijn financiën.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek geëist. Nu evenwel het voorhanden hebben van een aanzienlijk kleinere hoeveelheid verdovende middelen bewezen wordt verklaard, komt de rechtbank tot een gevangenisstraf van kortere duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen personenauto met kenteken [kentekennummer] (AUDI A3, zwart) verbeurd te verklaren. Volgens de officier van justitie stond deze auto weliswaar niet op naam van de verdachte, maar was de verdachte wel de feitelijk rechthebbende van deze auto en is het tenlastegelegde feit met deze auto begaan.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de in beslag genomen auto van de zus van de verdachte is en aan haar moet worden teruggegeven. Voorts heeft hij aangevoerd dat er een klaagschrift is ingediend door de zus van de verdachte. De verbeurdverklaring van de auto is momenteel dan ook een te zware sanctie. De rechtbank moet zich ten tijde van de behandeling van het klaagschrift nog over dat klaagschrift kunnen uitlaten, aldus de raadsman.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen personenauto met kenteken [kentekennummer] (AUDI A3, zwart) zal worden verbeurd verklaard. Het onder 1 bewezen feit is met behulp van dit voorwerp begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden, en bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
1 (één) maand niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 (twee) jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
  • de veroordeelde zal zich inspannen om dagbesteding te realiseren en te behouden. Daarnaast dient de veroordeelde mee te werken aan een traject om zijn financiën op orde te krijgen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 1: de personenauto met kenteken [kentekennummer] , AUDI A3, zwart.
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. C.G. van de Grampel en L. Amperse rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Hemert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekstgewijzigdetenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 10 november 2016 te Hendrik-Ido-Ambacht en/of te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een of meer (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) heroïne en/of cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- ( al rijdend in een auto op de A16) naar een of meer perso(o)n(en) in een
(eveneens daar rijdende) auto met Frans kenteken gezwaaid en/of gewenkt, en/of
- ( in de Arabische taal) die perso(o)n(en) aangesproken en/of die perso(o)n(en) gevraagd of hij/zij drugs wilde(n) hebben en daarbij aangegeven dat hij wit, bruin en mix had en de prijs ervan genoemd, en/of
- ( vervolgens) aan die perso(o)n(en) aangegeven hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te volgen, en/of
- die perso(o)n(en) meegenomen naar een (deal)pand aan de [adres delict] waar die
perso(o)n(en) heroïne en/of cocaïne zou(den) kunnen kopen, en/of
- aan die perso(o)n(en) een of meer tester(s) (bevattende heroïne en/of cocaïne) gegeven;
art. 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art. 10 lid 4 Opiumwet
art. 10 lid 5 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 10 november 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer
2240,8gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, en/of
- ongeveer 0,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;