Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de meervoudige kamer van 14 juni 2017 in de zaak tussen
,
,
Procesverloop
[eiser 10] , [eiser 9] en [eiser 13] zijn verschenen. [eiser 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde [gemachtigde 1] . [eiser 2] , [eiser 4] en [eiser 5] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. M.M.H. van Kuijk. [eiser 6] , [eiser 7] , [eiser 8] , en
[eiser 11] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. J. Oversluizen. [eiser 12] en [eiser 14] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. M.C. van Meppelen Scheppink. Namens verweerder zijn verschenen mr. R.D. Reinders, kantoorgenoot van de gemachtigde van verweerder, bijgestaan door C.W. van Dorp-Bleumink, A.J. van den Berg, L.J. Verhoek, F.J.J.M. Akkermans, H.X. van Rhijn-Stumphius en P. Hofman.
Overwegingen
16 november 2015 besloten tot het instellen van de Milieuzone Rotterdam (de Milieuzone). Verweerder heeft hier in de eerste plaats voor gekozen vanwege de gezondheid van de inwoners van Rotterdam. Luchtkwaliteit is namelijk een belangrijke oorzaak van de slechtere gezondheid van de inwoners van Rotterdam in vergelijking met andere Nederlanders. Als tweede reden heeft verweerder aangevoerd dat de inzet op luchtkwaliteit in lijn is met de geest van de wet- en regelgeving en het parkeerbeleid in Rotterdam, neergelegd in het Uitvoeringsbesluit parkeren Rotterdam 2015.
30 juni 1992 en ouder hecht verweerder, anders dan de commissie, belang aan het feit dat de te weren personen- en bestelauto’s op benzine/LPG weliswaar een relatief klein aandeel vormen, maar dat de opbrengst in het verlagen van de NOx-uitstoot relatief groot is. Daarnaast zijn bij verweerder geen objectiveerbare documenten bekend waaruit volgt dat deze groep auto’s in de Milieuzone weinig kilometers maakt. Om de doelen uit de Koersnota te realiseren is volgens verweerder het weren van genoemde categorie voertuigen op benzine/LPG noodzakelijk.
1 mei 2016 in te laten gaan.
€ 1,- per uur teruggebracht. Dit alles is niet consequent. Het is meten met twee maten, aldus eisers.
40 jaar heeft gesteld. In Duitsland, Frankrijk en in de Europese regelgeving, zie Richtlijn 2014/45 EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014, is de leeftijd van een oldtimer namelijk op 30 jaar gesteld. Ook in de Erfgoedwet wordt 30 jaar als leeftijd van een mobiel erfgoed aangehouden. EC of NO2 hebben voorts niets met de leeftijd van de auto te maken. Hoe groot de verschillen zijn in vermogen of cilinderinhoud en de wijze van verbranding wordt ten onrechte niet gewogen noch gemeten.
te werenauto’s 0,14% behelst, kunnen eisers zich niet vinden. Allereerst merken eisers op dat de commissie juist in haar advies stelt dat het gaat om het percentage te weren bestel- en personenauto’s, zodat de commissie niet is uitgegaan van een onjuiste aanname. Verweerder stelt vervolgens dat de groep te weren bestel- en personenauto’s weliswaar relatief klein is, maar dat de opbrengst in het verlagen van NO2-uitstoot relatief groot is en verwijst hiervoor naar de berekeningen van DCMR. Deze berekeningen zijn bij eisers niet bekend en daarom niet te beoordelen. Wel kennen eisers cijfers van de DCMR die aantonen dat sinds de invoering van de Milieuzone er sprake is van een NO2-piek. Ook de hoeveelheid fijnstof is sinds de invoering van de Milieuzone gestegen. Volgens eisers kan hieruit worden afgeleid dat de Milieuzone juist niet voldoet en als onrechtmatig is aan te merken.
30 juni 1992 en ouder, gelet op de TNO-wagenparkscan uit 2015 procentueel uitzonderlijk laag te noemen is (0,14%), heeft verweerder aanleiding gezien om, naast de vrachtauto Euro III en lager alsmede personen- en bestelauto diesel 31 december 2000 en ouder, deze categorie uit de Milieuzone te weren om reden dat de NOx uitstoot per auto relatief hoog is.
30 juni 1992 en ouder” de doelen uit de Koersnota niet zullen worden gehaald. Ook het argument van de commissie dat ook zonder opname van deze categorie personen- en bestelauto’s de luchtkwaliteit naar verwachting in 2022 aan de normen zal voldoen, is niet door verweerder weersproken. De rechtbank is overigens met eisers van oordeel dat de commissie zich in haar advies over het aandeel te weren personen- en bestelauto’s op benzine/LPG heeft uitgelaten.
Beslissing
- verklaart de beroepen van eisers 1, 6, 7, 8 en 11 ongegrond;
- verklaart de beroepen van eisers 2, 3, 4, 5, 9, 10, 12, 13 en 14 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover de bezwaren van eisers 12 en 14 gericht tegen de “ingangsdatum van het verkeersbesluit” en de bezwaren van eisers 2, 3, 4, 5, 9, 10, 12, 13 en 14 gericht tegen “het weren van personenauto’s en bestelauto’s benzine 30 juni 1992 en ouder” ongegrond zijn verklaard;
- verklaart de bezwaren van eisers 12 en 14, gericht tegen de “ingangsdatum van het verkeersbesluit”, gegrond, herroept in zoverre het verkeersbesluit en bepaalt dat de woorden “1 januari 2016” onder beslispunt 3 worden vervangen door de woorden “1 mei 2016”;
- verklaart de bezwaren van eisers 2, 3, 4, 5, 9, 10, 12, 13 en 14, gericht tegen “het weren van personenauto’s en bestelauto’s benzine 30 juni 1992 en ouder” gegrond, herroept in zoverre het verkeersbesluit en bepaalt dat de zinsnede “benzine 30 juni 1992 en ouder” onder beslispunt 3 in zijn geheel komt te vervallen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eisers 2, 3, 4, 5, 9, 10, 12, 13 en 14 het door hen betaalde griffierecht van ieder € 168,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser 9 tot een bedrag van € 990,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers 2, 4 en 5 tot een bedrag van ieder € 330,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers 12 en 14 tot een bedrag van ieder € 495,-.