Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
1.De procedure
- de dagvaarding van 15 juli 2016 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de brief van de rechtbank van 30 november 2016 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de brieven van de rechtbank van 3 februari 2017 en 13 maart 2017 inhoudende een (aanvullende) zittingsagenda;
- de akte nadere onderbouwing vorderingen en vermindering van eis ex artikel 129 Rv tevens houdende overlegging producties;
- de pleitaantekeningen namens DLL c.s.;
- de pleitaantekeningen namens Deloitte c.s.;
- het proces-verbaal van comparitie van 20 maart 2017.
2.De feiten
Oordeel
3.Het geschil
4.De beoordeling
- desgevraagd antwoordde [bestuurder en aandeelhouder] volgens [gedaagde 3] dat al dit contante geld “in een kluis van een bank in Duitsland” lag, terwijl hij vaag bleef over hoe hij een en ander “regelde”;
- ondanks de zeer substantiële omzetstijging bleven de vervoerskosten nagenoeg gelijk;
- de lagere facturen werden per bank voldaan, terwijl juist de hogere bedragen (hoger dan
- [gedaagde 2] en [gedaagde 3] wisten dat facturen per bank dienden te worden voldaan in verband met de factoring en zij wisten ook dat [bestuurder en aandeelhouder] niet tot afstorting van het kasgeld overging;
- [gedaagde 3] heeft de bankafschriften van de Duitse bank van [cliënt eiser] gezien en geconstateerd dat daarop nauwelijks geld binnenkwam, hoewel zij wist dat dit vereist was in het kader van de factoring;
- in maart 2010 heeft de met het samenstellen van de jaarrekening over 2009 belaste accountant van Deloitte kritische vragen gesteld aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , onder andere over de constatering dat de post handelsdebiteuren was verdubbeld terwijl tegelijk sprake zou zijn van een crediteurendaling;
- [gedaagde 2] was vanaf april 2010 als adviseur van [cliënt eiser] betrokken bij een civiele procedure tegen een (voormalige) afnemer van [cliënt eiser] , waarin deze zich op het standpunt stelde dat de samenwerking met [cliënt eiser] al geruime tijd was beëindigd en dat de door [cliënt eiser] overgelegde facturen vals waren;
- [gedaagde 2] heeft op verzoek van [bestuurder en aandeelhouder] op 28 juli 2010 contact opgenomen met DLL om per direct extra krediet te verkrijgen, om daarmee een onmiddellijk invorderbare belastingschuld te voldoen, terwijl [gedaagde 2] DLL toen niet heeft geïnformeerd over het feit dat de FIOD op dat moment bij [cliënt eiser] was binnen gevallen.