ECLI:NL:RBROT:2017:4432

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
9 juni 2017
Zaaknummer
10/710283-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en diefstal met geweld, veroordeling voor bedreiging met een mes

Op 6 juni 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en diefstal met geweld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze beschuldigingen, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte de intentie had om iemand te doden of zwaar te verwonden. De rechtbank oordeelde dat het handelen van de verdachte niet gericht was op het toebrengen van dodelijk of zwaar lichamelijk letsel, aangezien het mes niemand had geraakt. Wel werd vastgesteld dat de verdachte bedreigend had gehandeld door een mes te tonen aan de aangever en diens broer, wat leidde tot de veroordeling voor bedreiging met een mes.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan veertig dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de rechtbank de verdachte heeft veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelden voor immateriële schade.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor strafbare feiten en de rol van de rechtbank in het waarborgen van een eerlijke rechtsgang. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte ook werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer:
10/710283-16
Datum uitspraak:
6 juni 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
verblijvende aan de [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. G.A.J. Purperhart, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 mei 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tweehonderdtwintig dagen met aftrek van voorarrest, waarvan veertig dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van feit 1 (primair) en feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 primair (de poging doodslag althans poging zware mishandeling) overweegt de rechtbank dat onvoldoende is komen vast te staan dat het handelen van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht was op het doden of zwaar verwonden van een persoon of dat er een aanmerkelijke kans was op dodelijk of zwaar lichamelijk letsel. Het mes heeft niemand geraakt. Wel was het handelen van de verdachte bedreigend, zoals hierna nader zal worden toegelicht.
Ten aanzien van feit 2 (de poging diefstal) geldt dat de rechtbank met de officier van justitie van oordeel is dat het verhaal van de verdachte (dat hij met een vriend naar een woning is gegaan en daar in de woning in de woonkamer is gebleven) weliswaar opmerkelijk is, maar dat niet bewezen kan worden dat de verdachte in de woning was om goederen te stelen. Verdachte was in de woonkamer toen de bewoner en zijn broer in de woning binnenkwamen en er zijn geen goederen bij hem aangetroffen.
4.2.
Bewijswaardering voor feit 1 (subsidiair)
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1. subsidiair bewezen kan worden.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van feit 1. subsidiair dient te worden vrijgesproken, nu er zich in het dossier geen aanknopingspunt bevindt dat de verdachte een mes heeft vastgehouden en dat hij hiermee heeft gedreigd.
4.2.3.
Beoordeling
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting volgt dat de verdachte zich zonder toestemming en buiten de aanwezigheid van de aangever [naam slachtoffer 1] (hierna: de aangever) op 29 juni 2016 samen met een man, genaamd [naam] , in de woning van de aangever aan de [adres] te Hoogvliet heeft bevonden. De aangever was door middel van een beveiligingssysteem gealarmeerd op hun aanwezigheid in zijn woning en hij is samen met, onder andere, zijn broer naar zijn woning gegaan. Toen de aangever en zijn broer de woning betraden zagen zij de verdachte. Kort hierna zijn de verdachte en [naam] uit de woning gerend. Zij zijn achtervolgd door de aangever en zijn broer. Direct nadat de vier mannen de woning hebben verlaten, heeft een buurman een mes op de deurmat van de woning aangetroffen. Dit mes blijkt afkomstig te zijn uit een messenblok dat in een keukenkastje in de woning van de aangever stond. Tot zover de vaststaande feiten.
Zowel de aangever als diens broer hebben uitgebreide verklaringen afgelegd over hetgeen is voorgevallen nadat zij de verdachte in de woning hebben aangetroffen. Hieruit volgt dat de man die zij als eerste in de woning zagen, de verdachte, een mes in zijn handen heeft gehad. De aangever herkende het mes als een mes uit zijn eigen keuken. Zowel de aangever als diens broer hebben verklaard dat de man met het mes de broer van de aangever heeft vastgepakt.
De verdachte heeft verklaard dat [naam] , nadat zij in de woning kwamen, meteen naar boven is gegaan. De verdachte heeft verklaard dat hij in de woning in de keuken op zoek is geweest naar iets te drinken. Nadat hij niets had gevonden, is hij in de woonkamer op de bank gaan zitten. Zeer kort daarna zijn de aangever en diens broer de woning binnengekomen. De verdachte heeft verklaard dat hij van hun komst is geschrokken omdat zij schreeuwden en omdat hij zich op dat moment realiseerde dat zij de bewoners van de woning waren. De verdachte heeft verklaard dat hij geen mes in de woning heeft gezien en dat hij geen mes in zijn handen heeft gehad. De verdachte heeft verklaard dat hij direct daarna uit de woning is weggerend en dat hij daarbij in de hal een van de mannen opzij heeft geduwd. De verdachte heeft tot slot ter zitting verklaard dat voordat de bewoners arriveerden alleen hij en [naam] in de woning waren en dat [naam] niet in de keuken is geweest.
Het DNA-onderzoek aan het mes heeft wegens het ontbreken van een geschikt profiel geen duidelijkheid verschaft.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte een mes heeft vastgehad toen hij langs de broer van aangever de woning verliet, waar aangever direct voor stond. Er is immers geen enkele andere aannemelijke verklaring voor de omstandigheid dat het mes uit het messenblok van de aangever door de buurman op de deurmat van de woning van de aangever is aangetroffen.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande en de verklaringen van de aangever en zijn broer, zoals opgenomen onder de bewijsmiddelen, tevens van oordeel dat de verdachte de aangever en diens broer met een mes heeft bedreigd door een mes aan hen te tonen/voor te houden. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
4.2.4.
Conclusie
Bewezen is hetgeen onder feit 1. subsidiair ten laste is gelegd.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. subsidiair)
hij op of omstreeks 29 juni 2016 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen
het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
- een mes aan die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 2] getoond en/of
voorgehouden, en/of
- ( vervolgens) met dat mes (een) stekende en/of prikkende beweging(en) gemaakt
naar/in de richting van die [naam slachtoffer 2] , en/of
- die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 2] toegevoegd: "Ik vermoord je"
en/of "Ik weet wie je bent en ik maak je dood" , althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
1. (subsidiair)
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft twee broers bedreigd door een mes te tonen. Dit gebeurde in de woning van één van de twee broers, op het moment dat de verdachte zich betrapt wist en uit de woning vluchtte.
Dit rechtvaardigt het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 april 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Het Leger des Heils, afdeling reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 11 mei 2017. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Vordering benadeelde partij [naam benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] ter zake van de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.948,49 aan materiële schade en een vergoeding van € 750,= aan immateriële schade.
8.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot het materiële gedeelte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Met betrekking tot het immateriële gedeelte heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit kan worden toegewezen met daaraan gekoppeld de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de door de raadsman bepleite integrale vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het gedeelte van de vordering dat ziet op de materiële schade niet ontvankelijk dient te worden verklaard en dat het gedeelte van de vordering dat ziet op de immateriële kosten gematigd dient te worden.
8.1.3.
Beoordeling
Voor het gedeelte van de vordering dat ziet op kleding, een Samsung tablet en een Playstation 4 geldt dat deze goederen, blijkens de verklaringen van de benadeelde partij, op andere data uit zijn woning zijn verdwenen. Hierop eventueel betrekking hebbende inbraken / diefstallen staan niet op de dagvaarding van de verdachte.
Ten aanzien van de kosten in het kader van het vervangen van sloten geldt dat dit verband houdt met de aan de verdachte tenlastegelegde inbraak, van welk feit de verdachte door de rechtbank zal worden vrijgesproken.
De benadeelde partij zal in het materiële gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade, voor zover nu bekend, zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 375,=, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Ook ten aanzien van dit overige deel van de vordering geldt dat dit derhalve slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 29 juni 2016.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.1.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 375,=, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.2.
Vordering benadeelde partij [naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich voorts in het geding gevoegd: [naam benadeelde 2] ter zake van het onder 1. ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 428,36 aan materiële schade en een vergoeding van € 750,= aan immateriële schade.
8.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen met daaraan gekoppeld de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de door de raadsman bepleite integrale vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het gedeelte van de vordering dat ziet op de bril van de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de verdachte niet voor vernieling is vervolgd, en dat het gedeelte van de vordering dat ziet op de immateriële kosten gematigd dient te worden.
8.2.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, tot een bedrag van € 10,36, worden toegewezen.
Voor het gedeelte van de vordering dat ziet op de bril van de benadeelde partij geldt dat dit deel niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Uit het dossier en de vordering van de benadeelde partij blijkt dat de broer van de benadeelde partij, nadat hij en zijn broer, twee mannen in zijn woning aantroffen, achter de verdachte is aangerend, terwijl de benadeelde partij achter de tweede man is aangegaan. Deze laatste zou de bril van de benadeelde partij op enig moment tijdens deze achtervolging hebben vernield. Nu de verdachte is vrijgesproken van het tenlastegelegde inbraak en het tenlastegelegde medeplegen van de bedreiging bestaat er geen verband meer tussen de door de benadeelde partij geleden schade en het bewezenverklaarde strafbare feit. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht
Ten aanzien van de kosten in het kader van het parkeren geldt dat de rechtbank dit zal toewijzen.
Voorts is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade, voor zover nu bekend, zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 375,=, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, Ook ten aanzien van dit overige deel van de vordering geldt dat dit derhalve slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 29 juni 2016.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.2.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 385,36, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1. primair en 2. ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1. subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 375,00 (zegge: driehonderdvijfenzeventig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen
€ 375,00 (hoofdsom, zegge: driehonderdvijfenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
7 (zeven) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 385,36 (zegge: driehonderdvijfentachtig euro en zesendertig cent), bestaande uit € 10,36 aan materiële schade en € 375,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen
€ 385,36 (hoofdsom, zegge: driehonderdvijfentachtig euro en zesendertig cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
7 (zeven) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mr. R.J.A.M. Cooijmans en mr. K.J. van den Herik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Hooge, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 29 juni 2016 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meerdere malen, althans eenmaal (telkens) met een mes stekende en/of prikkende bewegingen heeft gemaakt naar, althans in de richting van (het bovenlichaam van) die [naam slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 29 juni 2016 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
- een mes aan die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 2] getoond en/of
voorgehouden, en/of
- ( vervolgens) met dat mes (een) stekende en/of prikkende beweging(en) gemaakt
naar/in de richting van die [naam slachtoffer 2] , en/of
- die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 2] toegevoegd: "Ik vermoord je"
en/of "Ik weet wie je bent en ik maak je dood" , althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 29 juni 2016 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit de woning/het pand
[adres] weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele
toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of een valse
sleutel een afdekplaat van het voordeurslot heeft geforceerd en/of
(vervolgens) met behulp van een sleutel waarvan hij, verdachte, en/of zijn
mededader(s) niet gerechtigd was/waren deze te gebruiken, zich toegang heeft
verschaft tot die woning/dat pand, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;