ECLI:NL:RBROT:2017:4417

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
9 juni 2017
Zaaknummer
10/150851-15 en 10/166287-15 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake het kraken van woningen te Rotterdam

Op 31 mei 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het kraken van woningen. De zaak betreft twee gevoegde parketnummers: 10/150851-15 en 10/166287-15. De verdachte, bijgestaan door raadsman mr. drs. E. Tamas, werd beschuldigd van het wederrechtelijk binnendringen en verblijven in woningen waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en een medeverdachte in de periode van 17 februari 2015 tot en met 27 juli 2015 in Rotterdam meerdere woningen hebben gekraakt. De officier van justitie heeft bewezenverklaring van de tenlastelegging gevorderd en een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar geëist.

De verdediging heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging vanwege vormverzuimen en heeft vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging besproken, waaronder de stelling dat er sprake was van een onrechtmatige ontruiming en schending van het recht op rechtsbijstand. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een overmachtssituatie verkeerde en dat de schending van het recht op rechtsbijstand niet van dien aard was dat dit leidde tot bewijsuitsluiting.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte schuldig bevonden aan het kraken van de woningen en een taakstraf van 40 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op de datum van uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10/150851-15 en 10/166287-15 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 31 mei 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. drs. E. Tamas, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van de politierechter (zulks op de voet van artikel 377, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering) en van de meervoudige kamer van 17 mei 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding met parketnummer 10/166287-15, zoals deze dagvaarding op de terechtzitting van de politierechter overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd, alsmede de dagvaarding met parketnummer 10/150851-15. De rechtbank heeft de feiten die in de dagvaardingen met voormelde parketnummers zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien. Zij zal die nummering in dit vonnis aanhouden. De tekst van de (gewijzigde) tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W. van Natijne heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat er sprake is van een aantal vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek.
De rechtbank zal de verweren achtereenvolgens bespreken.
4.1.2.
(On)rechtmatige ontruiming
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er sprake is geweest van een onrechtmatige ontruiming, omdat er sprake is van rechtsverwerking, een onrechtmatige aanzegging van de officier van justitie tot ontruiming van toekomstige gekraakte woningen (dagtekening 27 juli 2015) en een schending van het door de verdachte gevestigde huisrecht. De dientengevolge te maken belangenafweging dient in het voordeel van de verdachte uit te vallen.
Beoordeling
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de woningen aan de [adres delict 1] en de [adres delict 2] te Rotterdam onrechtmatig zijn ontruimd, overweegt de rechtbank dat dit betoog niet kan slagen. De verdachte en de medeverdachte hebben de woning aan de [adres delict 1] te Rotterdam immers vrijwillig verlaten. Wat betreft de woning aan de [adres delict 2] is de rechtbank van oordeel dat er geen huisrecht voor de verdachte en de medeverdachte was ontstaan, gelet op de feitelijke situatie zoals die naar voren is gekomen uit het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd met betrekking tot rechtsverwerking en de aanzegging van de officier van justitie tot ontruiming kan dan ook onbesproken blijven.
4.1.3.
Rechtsbijstand
Standpunt verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat het recht van de verdachte op rechtsbijstand van haar voorkeursadvocaat geschonden is. De verdachte heeft aangegeven haar voorkeursadvocaat te willen consulteren, maar het verhoor van de verdachte heeft zonder bijstand van de voorkeursadvocaat plaatsgevonden. Het dossier bevat geen stukken waaruit blijkt dat er de nodige inspanningen zijn verricht om de voorkeursadvocaat van de verdachte te kunnen bereiken. Het voorgaande dient te leiden tot de conclusie dat er sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafrecht, met als gevolg bewijsuitsluiting van de verklaringen van de verdachte zoals afgelegd bij de politie en ter terechtzitting, aldus de raadsman.
Beoordeling
De verdachte is op 15 augustus 2015 om 21.58 uur aangehouden. Op diezelfde dag om 23.32 uur is een piketmelding naar de piketcentrale verzonden met daarbij de melding van de door de verdachte aangegeven voorkeursadvocaat mr. E. Tamas. Voorafgaand aan het eerste verhoor van de verdachte op 16 augustus 2015 om 10.55 uur heeft de verdachte overleg gevoerd met de piketadvocaat mr. W.M. Oosthoek.
De raadsman heeft aangevoerd dat op grond van het dossier niet is vast te stellen of de piketcentrale de voorkeursadvocaat heeft ingelicht. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de piketcentrale dan wel de politie telefonisch contact had moeten opnemen met de voorkeursadvocaat. De rechtbank constateert dat de voornoemde gang van zaken niet afwijkt van de normale procedure waarbij de politie bij een aangehouden verdachte aanstonds een melding naar de piketcentrale verstuurt en de centrale daarbij informeert over een eventuele voorkeursadvocaat. Het is vervolgens aan de piketcentrale om vast te stellen of de voorkeursadvocaat beschikbaar is of dat een piketadvocaat dient te worden ingeschakeld.
Op grond van het dossier is niet vast te stellen of de voorkeursadvocaat op de hoogte is gesteld omtrent de aanhouding van de verdachte van 15 augustus 2015. Wel kan worden vastgesteld dat de verdachte voorafgaand aan het verhoor op 16 augustus 2015 de piketadvocaat heeft geconsulteerd. De bij de politie afgelegde essentiële verklaringen heeft de verdachte voorts op de terechtzitting herhaald. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de gestelde schending niet van dien aard is dat sprake is van ernstige inbreuken op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan (het zogenoemde Zwolsman-criterium, HR 19 december 1995, NJ 1996, 249). De rechtbank volstaat dan ook met de voorgaande constatering. Er bestaat geen aanleiding om de door de verdachte tegenover de politie afgelegde verklaringen van het bewijs uit te sluiten.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijsoverweging
5.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde omdat de verdachte en de medeverdachte niet het oogmerk hadden van wederrechtelijke bewoning. Subsidiair stelt de raadsman dat er sprake is van dwaling, nu pas achteraf door de aangever wordt gesteld dat de betalingen van de verdachte en de medeverdachte niet als huur aangemerkt kunnen worden.
5.1.2.
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de inhoud van de bewijsmiddelen dat de verdachte en de medeverdachte de woning aan de [adres delict 2] te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk zijn binnengedrongen en aldaar hebben vertoefd. In de woning aan de [adres delict 1] te Rotterdam hebben zij ook wederrechtelijk vertoefd. De aangevers hebben immers blijkens hun aangiftes geen toestemming gegeven om de woningen te betreden en aldaar te verblijven. Desondanks hebben de verdachte en de medeverdachte zich toegang tot de woningen verschaft en aldaar enige tijd verbleven.
Dat de verdachte en de medeverdachte maandelijks een bedrag van ongeveer € 55,- hebben gestort op de bankrekening van de eigenaar van de woning aan de [adres delict 1] te Rotterdam, maakt het voorgaande niet anders. Aan de verdachte en de medeverdachte was immers destijds medegedeeld dat zij niet in aanmerking kwamen om voornoemde woning te huren. De omstandigheid dat de verdachte en de medeverdachte vervolgens tegen beter weten in maandelijks een bedrag hebben gestort, komt voor hun risico. Dit betekent niet dat zij daarmee toestemming hadden om in de woning te verblijven. Bovendien staat het gestorte bedrag niet in verhouding met de streefhuur van ongeveer € 600,-.
Gelet op het voorgaande slaagt het verweer van de raadsman niet.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 17 februari 2015 tot en met 27 juli 2015 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning/gebouw gelegen aan de [adres delict 1] , waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd wederrechtelijk is binnengedrongen en/of heeft vertoefd;
2.
zij op of omstreeks 15 augustus 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning/gebouw gelegen op/aan de [adres delict 3] , waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd wederrechtelijk is binnengedrongen en/of heeft vertoefd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.

Kraken, terwijl twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen;

2.

Kraken, terwijl twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen;

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de verdachte niet strafbaar is, omdat hij zich ten tijde van het plegen van het strafbare feit in een overmachtssituatie in de zin van een noodtoestand bevond, overweegt de rechtbank als volgt.
Het betoog van de raadsman kan niet slagen, nu dit niet genoegzaam feitelijk onderbouwd is. De enkele stelling dat de verdachte een dak boven zijn hoofd nodig had, is hiervoor onvoldoende. De verdachte was immers sedert 2010 op de hoogte van de wijziging van de wet in die zin dat kraken strafbaar werd gesteld en zodoende ruimschoots in de gelegenheid om te zoeken naar een andere woning. Dat de verdachte zich pas in 2015 heeft ingeschreven als woningzoekende, komt voor haar rekening en risico. Niet is gebleken dat voor de verdachte geen andere mogelijkheden waren dan het kraken van de ten laste gelegde woningen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De rechtbank overweegt dat de straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het kraken van meerdere woningen. Kraken is een hinderlijk en strafbaar feit, waarbij inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van anderen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de justitiële documentatie van de verdachte.
De rechtbank zal in strafverminderende zin laten meewegen dat het bewezen verklaarde feit bijna twee jaren geleden is gepleegd.
Omdat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, zal de rechtbank volstaan met een taakstraf.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 138a van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
40 (veertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
38 (achtendertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
19 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. S.N. Abdoelkadir en K.J. van den Herik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.F. Meiland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij in of omstreeks de periode van 17 februari 2015 tot en met 27 juli 2015 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning/gebouw gelegen aan de [adres delict 1] , waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd wederrechtelijk is binnengedrongen en/of heeft vertoefd;
2.
zij op of omstreeks 15 augustus 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning/gebouw gelegen op/aan de [adres delict 3] , waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd wederrechtelijk is binnengedrongen en/of heeft vertoefd.