ECLI:NL:RBROT:2017:4404

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juni 2017
Publicatiedatum
8 juni 2017
Zaaknummer
5595732 CV EXPL 16-9972
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering werknemer op basis van artikel 7:658 BW wegens burn-outklachten en afwijzing van de vordering

In deze zaak vorderde de eiseres, een P&O-medewerkster bij het Albert Schweitzer Ziekenhuis (ASZ), schadevergoeding van haar werkgever op basis van artikel 7:658 BW. De eiseres stelde dat zij door een hoge werkdruk en een gebrek aan ondersteuning van haar leidinggevende, de heer D., was blootgesteld aan psychosociale factoren die hebben geleid tot haar burn-out. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiseres in dienst was van het ASZ sinds 2007 en dat zij in de loop der jaren te maken had gekregen met een hoge werkdruk, reorganisaties en een negatieve werksfeer. De eiseres heeft zich in 2010 ziek gemeld en is in 2011 opnieuw uitgevallen. De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een causaal verband was tussen de arbeidsomstandigheden en de psychische klachten van de eiseres. De rechter oordeelde dat het ASZ voldoende maatregelen had getroffen om de werkdruk te verlagen en dat de werkgever zijn zorgplicht had nageleefd. De eiseres werd als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 5595732 CV EXPL 16-9972
uitspraak: 8 juni 2017
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaatsnaam] ,
eiseres,
gemachtigde: mrs. W.A. van Veen en D. van Doorn,
tegen
de stichting
Stichting Albert Schweitzer Ziekenhuis,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.J. Wervelman.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] respectievelijk ASZ.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • de dagvaarding van 7 december 2016;
  • de conclusie van antwoord;
  • de aantekening dat op 24 maart 2017 een comparitie van partijen is gehouden;
  • de overgelegde producties.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[eiseres] , geboren op [geboortedatum] 1969, is op 12 december 2007 in dienst getreden van het ASZ in de functie van P&O-medewerkster voor 24 uur per week. Het salaris bedroeg € 1.850,09 bruto per maand, exclusief 8% vakantiegeld en 8,33% eindejaarsuitkering. Aanvankelijk was de heer [M.] (hierna: [M.] de leidinggevende van [eiseres] . Vanaf 1 september 2009 is de heer [D.] (hierna: [D.] ) haar leidinggevende geworden. [eiseres] werkte aanvankelijk voor “Divisie B”.
2.2.
In een gespreksformulier (productie 6 bij conclusie van antwoord) naar aanleiding van een gesprek tussen [D.] en [eiseres] staat onder meer het volgende opgenomen:

Met [M.]gesproken over doen van opleiding. Zouden verder spreken indien concreter. […]
Denk aan 4 jarige deeltijd opleiding personeel en arbeid. Wil dat vanuit zichzelf. Vraagt of ASz daar nog wat in kan betekenen. Aangegeven dat ik daar nu nog niet op kan antwoorden. Graag tzt op terugkomen. […]”
Op 30 juli 2009 heeft [eiseres] [D.] een e-mail gestuurd met daarin informatie over de studie en de kosten daarvan. Op 18 augustus 2009 heeft [eiseres] bij afwezigheid van [D.] een e-mail gestuurd naar de heer [E.] , hoofd P&O en leidinggevende van [D.] , met het verzoek om een vergoeding van de kosten van de opleiding. [E.] heeft hierop geantwoord dat het ASZ wat hem betreft een bijdrage moet leveren en hij heeft [eiseres] voorgesteld na haar vakantie concrete afspraken te maken. [E.] heeft bij brief van 25 september 2009 aan [eiseres] bevestigd dat de studiekosten voor 100% door het ASZ zullen worden vergoed. [D.] heeft hier enkele handgeschreven aanvullingen en wijzigingen op aangebracht, waaronder de toevoeging “exclusief reiskosten” achter het te vergoeden percentage studiekosten van 100%.
2.3.
In juli 2009 heeft binnen ASZ een reorganisatie plaatsgevonden waarbij vier afdelingen, waaronder Divisie B, zijn samengevoegd onder de naam Service Centrum P&O.
2.4.
In maart 2010 heeft er een zogeheten teamsessie plaatsgevonden, onder meer om te komen tot een nieuwe accountverdeling en in het kader van teambuilding. Naar aanleiding van een hieruit volgend voorstel van de P&O-medewerkers heeft [D.] een nieuwe accountverdeling gemaakt.
2.5.
Op 18 mei 2010 heeft een overleg plaatsgevonden met [D.] , [eiseres] en vijf andere P&O-medewerkers. In het naar aanleiding hiervan opgemaakte verslag (productie 7 bij dagvaarding) staat, voor zover relevant, het volgende:
“[…] Hieruit komt de discussie voort betreffende de bezetting. Meerdere malen is door verschillende P&O assistenten aangegeven dat er gewerkt wordt met een onderbezetting. [eiseres]geeft aan dat indien we servicegericht, naar zowel de medewerkers als de afdelingshoofden/bedrijfsleiders willen zijn, we dan ook de ruimte moeten krijgen om onze kennis op peil te blijven houden door ons te blijven informeren en belangrijke stukken in te lezen die van belang zijn om de juiste informatie te kunnen geven aan de klant. Die tijd en ruimte is er op dit moment niet. […].
[D.]vraagt aan alle assistenten hoe zij de invulling van de personele bezetting zien. Alle assistenten geven aan hoe zij hierover denken. [H.] , [A.] en [H.] . benadrukken nogmaals het belang van een extra medewerker naast een volledige vervanger voor [L.] […], het moet wel serieus worden genomen. […] [D.] geeft aan dat hij het al verschillende keren heeft aangekaart bij [E.]maar dat er geen budget beschikbaar is voor een extra kracht. […] [D.] geeft aan dat hij over bovengenoemde gaat nadenken en het nogmaals zal gaan aankaarten bij [E.] . [D.] vraagt de P&O assistenten om onderling een overleg in te plannen om te brainstormen over de bezetting en de nieuwe manier van werken.
[…]
4. Nieuwe verdeling > Hoe loopt het?
De P&O assistenten geven aan dat het gezien de overgangsperiode momenteel nog chaotisch is. Ook gezien de benoemingen van de afdelingshoofden nog niet helder zijn is het soms lastig werken.”
2.6.
In het “P&O Service Centrum, Personeelsadministratie Afdelingsplan” (hierna: het afdelingsplan) van september 2010 (productie 9 bij dagvaarding) is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
2 Huidige situatie afdeling Personeelsadministratie
[…]
Er is in 2009 afscheid genomen van twee P&O medewerkers, die de afdeling op eigen verzoek hebben verlaten. Er is geen vervanging voor deze medewerkers en dat betekent dat de werkzaamheden verdeeld moesten worden over de andere 5 overgebleven P&O medewerkers. […]
Omdat er in de loop der jaren een scheefgroei is ontstaan in werklast bij de P&O medewerkers (o.a. door wijzigingen in de divisie’s) en omdat de organisatie van het ziekenhuis is gewijzigd, is er een nieuwe accountverdeling gemaakt. […] Het zich eigen maken van het ‘reilen en zeilen’ van de nieuwe afdelingen vergt tijd. Bovendien zijn door de wijziging van de organisatie van het ziekenhuis, bedrijfsleiders en afdelingshoofden aangesteld welke de P&O medewerkers moeten leren kennen. Hoewel de werklast meer evenredig is verdeeld, neemt de afhandeling van personeelszaken door alle wijzigingen soms meer tijd in beslag dan in de oude situatie. […]4 Nieuwe werkzaamheden
[…]
Voor de P&O medewerkers die ‘PIP-dienst’ hebben zal het moeilijk zijn om de reguliere werkzaamheden die dag op het huidige niveau uit te voeren. Immers, zij worden regelmatig door telefoon, e-mail en bezoek gestoord. […]
7 Conclusie
[…]
Door alle wijzigingen van het afgelopen jaar, de wijzigingen in de toekomst en doordat twee P&O medewerkers de afdeling hebben verlaten en niet zijn vervangen is de huidige werklast van de P&O medewerkers zeer hoog.
[…]
De afdeling Personeelsadministratie heeft veel wijzigingen en aanpassingen doorgemaakt. Dit heeft het afgelopen jaar geleid tot een hoge werklast en kan stress en spanningen opleveren. Door de invoering van het PIP wordt de druk op de werklast verhoogd. Dit kan zorgen voor vertraging in de afhandeling van de reguliere werkzaamheden en belemmert P&O medewerkers in het handhaven en verhogen van dienstverlening naar de klant.

8.Aanbevelingen

[…]
Voorstel is om 2 medewerkers aan te nemen, ieder voor 36 uren per week. […]”
2.7.
In september 2010 is de afdeling P&O Service Centrum verhuisd naar een nieuwbouw kantoortuin. [eiseres] heeft aan een collega, mevrouw [C.] , haar vaste werkplek aangeboden, waardoor zijzelf geen vaste werkplek meer had. [eiseres] heeft vervolgens bij e-mails van 12 oktober 2010 en 20 oktober 2010 aan [D.] bezwaren hierover geuit. [D.] heeft hierop bij e-mail van 24 oktober 2010 geantwoord de indeling op dat moment niet te willen veranderen, “wat niet wil zeggen dat dit later niet gewijzigd zou kunnen worden”. Hij heeft tevens voorgesteld het er in een gesprek die week verder over te hebben.
2.8.
In oktober 2010 heeft [D.] voorgesteld om te gaan werken met een registratiesysteem om de onderlinge werkverdeling te kunnen meten.
2.9.
In de Risico-inventarisatie en -evaluatie (hierna: RI&E) van december 2010, onderdeel P&O (productie 10 bij dagvaarding), staan onder meer als risico’s opgenomen het werken in een kantoortuin (een laag risico), het houden van koffie- en theepauzes op de werkplek en de werkdruk die door een aantal medewerkers als hoog en als te hoog wordt ervaren. De aanbeveling ten aanzien van de werkdruk is dit bespreekbaar te maken tijdens het werkoverleg en in de jaargesprekken.
2.10.
In 2010 is binnen het ASZ het zogeheten Personeelsinformatiepunt (PIP) opgericht. P&O-assistenten, onder wie [eiseres] , bemanden bij roulatie het PIP, dat uit twee werkplekken bestond. Bij het PIP dienden de P&O-assistenten telefoontjes van medewerkers te beantwoorden en bezoekers te woord te staan.
2.11.
[eiseres] heeft zich in december 2010 ziekgemeld wegens overspanningsklachten. Naar aanleiding van een e-mailbericht van [eiseres] aan [D.] antwoordt [D.] haar op
6 januari 2011:
“Goed geregeld maar nu even het werk loslaten. Ik heb aan [R.] gevraagd of ze jouw mail en post wil bijhouden. Beterschap en doe rustig aan”.
Na twee weken is [eiseres] weer volledig aan het werk gegaan. Zij heeft bij terugkomst een gesprek gehad met de bedrijfsarts.
2.12.
Op 25 januari 2011 heeft er opnieuw een teamtraject plaatsgevonden.
2.13.
In het “Verslag overleg P&O medewerkers” van 18 januari 2011 (productie 11 bij dagvaarding) is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:

12. Accountverdeling
Er is een behoorlijke scheefgroei dat hij[ktr: [D.] ]
zich nu pas realiseert. Op dit moment is alleen het eerste aanspreekpunt de verantwoordelijke voor de afdeling.
[A.] : fors te veel
[eiseres] : volgens hem ook”
2.14.
Bij e-mail van 2 februari 2011 (productie 17 bij conclusie van antwoord) stuurt [D.] aan de P&O-medewerkers een voorstel voor een nieuwe werkverdeling en meldt hij het openstellen van een vacature voor 16 uur. [eiseres] antwoordt hem hierop dat zij zich prima kan vinden in de nieuwe verdeling en dat zij content is met de openstelling van de vacature voor 16 uur.
2.15.
[D.] heeft [eiseres] en haar collega [A.] een e-mail gestuurd op 9 februari 2011 (productie 12 bij dagvaarding) met daarin, voor zover relevant, het volgende:

Hoi [A.] en [eiseres] ,
Uit de formulierenregistratie blijkt dat er bij jullie nog veel werk in rood/oranje staat.
Op zich niet vreemd gezien het feit dat jullie accounts nog steeds te groot zijn maar wel zaak om dit zsm terug te brengen.
Aan jullie de vraag om op basis van urgentie werk te verzamelen dat zsm naar [R.] kan en eventueel naar andere collega’s.
Misschien goed om dit dinsdag ook in het overleg te bespreken?”
2.16.
In de periode maart en april 2011 vinden er mediationtrajecten plaats tussen [eiseres] en twee collega’s, ter verbetering van de onderlinge werksfeer/-verhoudingen. In mei 2011 heeft er een groepsmediation plaatsgevonden op de afdeling P&O Service Centrum.
2.17.
In april 2011 is het account van [eiseres] aangepast van ongeveer 800 naar 534 medewerkers en is er een stagiaire aangenomen voor 16 uur per week.
2.18.
Op 20 april 2011 heeft [S.] bedrijfsleider algemeen interne/hematologie-oncologie, een e-mail gestuurd aan andere afdelingshoofden (productie 13 bij dagvaarding) met daarin, voor zover relevant, het volgende:

[D.] (leidinggevende van [eiseres]]
neemt het signaal dat jullie hebben afgegeven erg serieus. [D.] is gisteren bij mij langs geweest. Hij heeft aangegeven dat gedurende een lange tijd [eiseres] veel te veel op haar bord had aan hoeveelheid werkzaamheden. [eiseres] had gemiddeld 30% meer werkzaamheden dan haar collega’s. Sinds anderhalve maand is het takkenpakket van [eiseres] aangepast”
2.19.
Op 13 mei 2011 heeft [D.] bij e-mailbericht (productie 19 bij conclusie van antwoord) een verslag naar [eiseres] gestuurd van een gesprek dat zij op 10 mei 2011 hebben gevoerd over de klachten van de afdelingshoofden, verwoord in een e-mail van [S.] . Hierin staat onder meer het volgende:
“Ik heb enerzijds aangegeven dat het mij niet duidelijk was of het actuele klachten betrof of vooral zaken uit het verleden. Anderzijds heb ik er een vervelend gevoel bij omdat het niet de eerste keer is dat wij een dergelijk gesprek voeren. We hebben al meerdere keren met elkaar gesproken over klachten vanuit de lijn. […] Dit maakt het voor mij moeilijk om te denken dat het alleen aan de anderen ligt. Ook omdat we recent al bij elkaar gezeten hebben omdat ik vond dat er veel fouten met de documenten gemaakt werden. Hoe dan ook moet er wat gebeuren want het mag niet zo zijn dat ze straks om een andere P&O medewerker gaan vragen. Je hebt aangegeven dat het na de drukke tijd volgens jou nu goed loopt, je volledig bij bent maar dat je desondanks bereid bent om je te verbeteren. We hebben afgesproken dat je de mail nog eens goed gaat lezen, eea op je in laat werken en dat we volgende week verder praten. Jij bereidt dit voor door na te denken over hoe je de samenwerking en verhoudingen denkt te gaan verbeteren. […]We spreken elkaar dinsdag weer. Prettig weekend!
2.20.
[eiseres] heeft [D.] een (niet gedateerde) reactie gestuurd over het gesprek van
10 mei 2011 (productie 45), met daarin onder meer het volgende:
“Deze brief is naar aanleiding van het gesprek die wij op 10 mei 2011 hebben gevoerd naar aanleiding van de mail van 6 april 2011 van [S.] Bedrijfsleider Alg. Interne, waarin drie van de vijf afdelingshoofden van de eenheid Alg. Interne aangeven problemen te hebben met de samenwerking met mij. Deze mail heb ik niet eerder ontvangen en heb ik ter plekke overhandigd gekregen. Ik heb aangegeven dat ik de inhoud hiervan op me wilde laten inwerken en op een later tijdstip een reactie wilde geven hierop. Ik was totaal niet voorbereid en zeer verrast. Zoals je hebt kunnen zien sloeg ik totaal dicht.[…] [D.] , hetgeen ik waardeer is dat jij in het gesprek met [S.] van 19 april 2011 (hetgeen [S.] ook in de bovengenoemde mail kenbaar maakt) de kern van het probleem, wat veel irritaties vanuit de kant van de betreffende afdelingshoofden heeft veroorzaakt in het verleden, helder maakt.
Ter aanvulling wil ik wel aangeven dat de lange tijd die in deze mail wordt genoemd een periode is geweest van 1 december 2007 tot ongeveer halverwege maart 2011. Dit is ruim 3 jaar en 3 maanden waarin ik 30 % meer werkzaamheden heb verricht in verhouding tot mijn arbeidsduur van 24 uur. Ik heb hier nooit over geklaagd en ben de werkzaamheden blijven verrichtten […]. Wel heb ik met regelmaat aangegeven dat ik het te druk had en het niet redde. Zowel bij [M.] […] als bij jou. […] Ik heb keer op keer aangegeven dat er een hoge werkdruk ligt bij de P&O medewerkers en dat er van alle kanten veel van ons wordt verwacht. Ik wil ook het PIP verhaal in het geheel noemen. Van de 24 uur dat ik werkzaam ben heb ik 8 uur PIP dienst. […]”
2.21.
[D.] heeft in een gespreksverslag van 19 mei 2011 (productie 46) onder meer het volgende opgenomen:
“[…] De aanleiding voor het gesprek was klachten over Debbie vanuit een eenheid. Nu worden er allerlei andere zaken bij gehaald die er m.i. niets mee te maken hebben.
[…]
-
het verleden: ik geef aan dat we het hier al verschillende keren over gehad heb, dat ik altijd begrip heb getoond en zodra dit bij mij duidelijk werd geprobeerd heb hier iets aan te doen. Recent heeft [eiseres] een paar keer aangegeven dat ze begon te merken dat het beter ging en dat ze “bij” was. Ik ben dan ook van mening dat het verleden geen reden meer is voor het al dan niet nu goed je werk kunnen doen. M.a.w. het geklaag hierover moet ophouden en kan niet meer gelden als excuus. […]
-
[eiseres] heeft kritiek op mijn functioneren als leidinggevende. Ik ben niet belangstellend genoeg naar haar studie. […] Ik geef toe dat ik inderdaad vaak niet de tijd heb die ik zou willen om aandacht voor dat zoort[sic]
zaken te hebben. Ook zou ik het niet hebben goed gevonden als [eiseres] ook andere werkzaamheden zou doen in het kader van haar studie. Ik geef aan dat ik me dat niet herinner maar dat ik mogelijk gezegd heb dat ze dit onder werktijd mag doen als haar werk er niet onder lijdt en dat ze het anders in eigen tijd mag doen.
[…]
[eiseres] geeft na lang doorvragen aan dat het wel te behappen is maar dat ze niet rustig haar werk kan doen en er weinig tijd is om te verdiepen in regelingen en nieuwe dingen etc. Ik geef aan dat dat over de hele afdeling zo is. Ik geef [eiseres] nog mee dat ze alles wel in de juiste proporties moet zien. We hebben het over klachten uit 1 hoek. […] Ik adviseer [eiseres] nog om zich tegen de afd hoofden anders op te stellen dan tegen mij, dus niet verdedigen of in de tegenaanval of verwijten maken maar vooral luisteren, begrip tonen en vooruit blikken.”
2.22.
Op 14 juli 2011 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [eiseres] en [D.] . In het hiervan door [D.] opgestelde gespreksverslag (productie 6 bij dagvaarding) staat, voor zover relevant, het volgende:
“[…]1. Gespreksverslag 30 juni
[…]
Ik geef aan dat ik het opvallend vind dat er weer veel bijgehaald wordt waar het niet over gaat. […]
[eiseres] merkt op dat ze het idee heeft dat de gespreksverslagen aangedikt worden en dat er dossier tegen haar wordt opgebouwd. […] Ik geef aan dat ik er geen belang bij om het [eiseres] lastig te maken. Ik heb het naar buiten toe altijd voor haar opgenomen (zie email [S.] ) en heb haar ook gesteund toen ze uitviel. […] Tav [eiseres] wordt ik nu geconfronteerd met signalen van managers die ik serieus moet nemen en waar ik wat mee moet. […] Dit moet verbeteren en als dat niet gebeurt kan [eiseres] hier niet blijven werken. Ik wil hiervoor een tijdslijn van 2,5 maand afspreken. Aangezien [eiseres] eerst met vakantie gaat zullen we daar na haar vakantie verdere afspraken over maken.
Er ontstaat wedrom discussie over de oorzaak van alle problemen. Ik beaam wederom dat zij in de tijd van divisie B lange tijd teveel werk heeft gehad. Mij is onbekend hoe daar toen mee omgegaan is aangezien dat toen nog niet onder mijn verantwoordelijkheid viel. Daarna hebben we een nieuwe verdeling gemaakt. Echter doordat de P&O medewerkers de taken onderling en buiten mij om anders verdeeld hebben (principe 1e en 2e aanspreekbare) ontstond er in de praktijk weer een ongelijke verdeling. Dit heeft nooit iemand aangegeven. Toen het wel bekend werd is de niet lang daarna ondersteuning van anderen gekomen en iets later is er een nieuwe verdeling gemaakt. De huidige oorzaken die gegeven worden gelden voor iedereen (zoals genoemde situatie PIP etc.) […].”
2.23.
Op 25 augustus 2011 heeft [eiseres] zich opnieuw ziek gemeld wegens psychische klachten.
2.24.
Na een eerdere afwijzing door de kantonrechter te Dordrecht is de arbeidsovereenkomst bij beschikking van 11 april 2014 met ingang van 1 mei 2014 ontbonden wegens een verstoring van de arbeidsrelatie. Het UWV heeft [eiseres] per 1 mei 2014 voor 39% arbeidsongeschikt verklaard.
2.25.
De huisarts van [eiseres] schrijft in een brief (productie 29 bij dagvaarding) van
10 april 2012, voor zover relevant, het volgende:
“[…] Diagnose bleek al snel van mentale aard, namelijk een Burn Out, werkgerelateerd. […]
Uit wat zij mij vertelde bleek heel gauw dat uitlokkende factoren van de huidige Burnout in beginsel gelegen zijn in jaren lange overbelasting op het werk: haar workload was buiten proportie, […]”
2.26.
Op verzoek van [eiseres] heeft psycholoog en pestdeskundige drs. B. [Q.] hierna: [Q.] ) op 26 juni 2012 een rapport uitgebracht. [Q.] heeft dit rapport, blijkens de inleiding hiervan, opgesteld op basis van een gesprek met [eiseres] en op basis van literatuur. In zijn rapport (productie 27 bij dagvaarding) schrijft [Q.] onder andere het volgende:
“ In deze zaak is de start van de pestsituatie de crisis of de evenwichtsverstoring, namelijk het feit dat de directe leidinggevende van cliënte, de heer [D.] , bij voortduring weigerde de door diens leidinggevende, de heer [E.] , schriftelijk vastgelegde belofte uit te voeren dat cliënte, op kosten van het ziekenhuis, aan de hogeschool InHolland in Rotterdam een studie P&O zou mogen volgen en cliënte hem niet alleen voortdurend aan deze belofte herinnerde, maar ook uiteindelijk resultaat boekte door diens leidinggevende in te schakelen om de belofte alsnog te effectueren. De evenwichtsverstoring leidde bij [D.] tot frustratie, frustratie tot agressie, welke agressie werd omgezet in geweld tegen ‘de ander’, in dit geval zijn ‘mindere’, mevrouw [eiseres] .
[…]
Mijn conclusie is dat cliënte, mevrouw M.A. [eiseres] , gedurende vele jaren door haar leidinggevenden, eerst [D.] en later ook door [E.] , is gepest.
[…]
Vanaf dit moment liep de situatie volledig uit de hand. Alhoewel cliënte regelmatig aangaf dat het niet goed met haar ging: vermoeidheid, hartkloppingen en slecht slapen, ging [D.] hier niet op in en riep hij haar in de periode april 2011 tot en met augustus 2011 constant bij hem op kantoor. […] Ze werd aangesproken op vermeende fouten. Een klagende bedrijfsleidster werd, zonder dat haar de mogelijkheid werd gegeven zichzelf te verdedigen, geloofd. In juni 2011 ging het zelfs zo ver dat haar twee-en-een-halve maand werd gegeven om zich te verbeteren. Als dat niet lukte, hoe en wat werd niet verteld, zou ontslag volgen.”
2.27.
Psycholoog drs [Y.] (hierna: [Y.] ), werkzaam bij HSK Groep, een organisatie voor psychische zorg, vermeldt in brieven van 12 januari 2012 en 17 augustus 2012 aan de huisarts van [eiseres] dat sprake is van de diagnose ongedifferentieerde somatoforme stoornis (burn-out), dat het ontstaan van de klachten volgens [eiseres] het gevolg is van een jarenlange hoge werkdruk, gebrek aan waardering, reorganisaties en een negatieve werksfeer. [Y.] meldt voorts dat er privé geen bijzonderheden zijn.
2.28.
GZ-psycholoog [Z.] (hierna: [Z.] ) van PsyQ schrijft in een brief van
7 februari 2013 (productie 30 bij dagvaarding) dat sprake is van burn-outklachten en angstklachten bij [eiseres] . [Z.] schrijft voorts dat de klachten lijken veroorzaakt door problemen op het werk waar een onveilig klimaat heerst met hoge eisen aan productie.
2.29.
[eiseres] is tevens onder behandeling geweest van psychiater drs. [F.] , werkzaam bij HSK Groep. In een brief van 30 juni 2014 schrijft [F.] aan de huisarts van [eiseres] dat de diagnose bij de intake luidde dat sprake was van een paniekstoornis met agorafobie, een posttraumatische stress-stoornis, een depressieve stoornis en een ongedifferentieerde somatoforme stoornis.
2.30.
De door [eiseres] ingeschakelde bedrijfsarts [J.] schrijft in een brief van 21 april 2015 aan het FNV onder meer het volgende:
“Betrokkene kende vanaf het begin een te hoge werkdruk. Daarbij speelden reorganisatie en pesterijen vanaf 2009 door haar leidinggevende [D.] . In 2010 moest ze haar eigen werk in 16 uur doen en kreeg zij er andere taken bij in verband met ontslag van collega’s.
[…]
Het geheel overziend lijkt mij een causaal verband tussen de psychische klachten van betrokkene en haar werk voldoende onderbouwd door diverse medici, zoals huisarts, bedrijfsarts en meerdere psychologen.
De pre-existente episodes met psychische klachten zijn verklaarbaar door diverse life events. Dit doet niets af aan de ernst van de blootstelling, waarbij werkgever forse steken heeft laten vallen in de begeleiding en bejegening van betrokkene.”

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] heeft gevorderd het ASZ bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 30.000,- als voorschot op de totale schadevergoeding, tot betaling van alle materiële en immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, nader op te maken bij staat, en tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[eiseres] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat het ASZ tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen als werkgever als bedoeld in artikel 7:658 BW, als gevolg waarvan [eiseres] schade lijdt en heeft geleden. [eiseres] heeft hiervoor aangevoerd dat zij tijdens haar dienstverband bij het ASZ is blootgesteld aan psychosociale factoren die kunnen bijdragen aan het ontstaan van een burn-out. Deze factoren zijn een teveel aan werkzaamheden en een onevenredige werklastverdeling, een gebrek aan ondersteuning van leidinggevenden en weinig relationele rechtvaardigheid. Vanaf de terugkeer na de uitval eind 2010/begin 2011 is het gedrag van [D.] aan te merken als pesten. [D.] heeft [eiseres] aangesproken op vermeend disfunctioneren en heeft regelmatig gedreigd met ontslag. Ook na haar tweede uitval in augustus 2011 heeft [D.] aangestuurd op ontslag en heeft het ASZ steken laten vallen bij de re-integratie. [eiseres] heeft gesteld dat het ASZ geen adequaat arbeidsomstandighedenbeleid zoals bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet heeft gevoerd door [eiseres] niet te beschermen tegen psychosociale arbeidsbelasting, door er niet voor te zorgen dat [eiseres] kennis kon nemen van de RI&E en het daarbij behorende Plan van Aanpak, door geen doeltreffende voorlichting en onderricht te geven over maatregelen die erop zijn gericht risico’s te voorkomen of te beperken en door de gevaren en risico’s voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemer niet zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Als gevolg van het tekortschieten van het ASZ heeft [eiseres] schade geleden en lijdt zij nog schade, bestaande uit het verlies aan arbeidsvermogen, pensioenschade, kosten voor huishoudelijke hulp, overige materiële schade, immateriële schade en inkomensschade van haar echtgenoot.
3.3.
Het ASZ heeft betwist dat de problematiek waarvan bij [eiseres] sprake is, het gevolg is van verwijtbaar handelen van het ASZ. Het ASZ heeft, bij gebreke van nadere medische toelichting, ook betwist dat [eiseres] op dit moment niet goed tegen drukte kan, dat sprake is van vermoeidheid en van paniekreacties en dat deze klachten beperkingen vormen. Het ASZ heeft voorts aangevoerd dat er geen bovenmatige werkbelasting was binnen de afdeling P&O die kan leiden tot psychische klachten. Ook heeft het ASZ betwist dat [eiseres] onvoldoende is ondersteund en dat er een gebrek was aan relationele rechtvaardigheid. Van pesten is nooit sprake geweest, aldus het ASZ. Het ASZ heeft, in het kader van de betwisting van het causale verband tussen de verwijten die [eiseres] het ASZ maakt en de door haar gestelde schade, gewezen op de omstandigheid dat [eiseres] reeds jarenlang kampte met psychische problematiek. Ter onderbouwing hiervan heeft het ASZ een huisartsenjournaal in het geding gebracht (productie 29 bij conclusie van antwoord). Het ASZ heeft de juistheid en de bruikbaarheid van de door [eiseres] overgelegde brief van [J.] en rapport van [Q.] betwist en heeft aangevoerd dat deze brief respectievelijk dit rapport eenzijdig tot stand is gekomen en dat het ASZ hierbij niet is gehoord.
Het ASZ heeft voorts aangevoerd dat [eiseres] niet duidelijk heeft gemaakt dat haar werkdruk, al dan niet in combinatie met de door haar aangevangen opleiding, zo hoog was dat het ASZ rekening moest houden met een uitval wegens psychische schade. Het ASZ heeft er alles aan gedaan om te komen tot een evenredige werkverdeling en heeft een adequaat arbeidsomstandighedenbeleid gevoerd. Het ASZ heeft voorts de door [eiseres] gestelde schade betwist. Ten aanzien van de gevorderde inkomensschade heeft het ASZ aangevoerd dat de kantonrechter in zijn beschikking van 11 april 2014 heeft overwogen dat de daarin toegekende vergoeding is bedoeld als compensatie van inkomensschade van [eiseres] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, verder ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] heeft schadevergoeding van het ASZ gevorderd op basis van schending van artikel 7:658 lid 1 BW. Op grond van dit artikel rust op de werkgever de (zorg)plicht om het redelijkerwijs noodzakelijke te doen teneinde te voorkomen dat een werknemer schade lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Lid 2 van artikel 7:658 BW bepaalt dat de werkgever aansprakelijk is voor schade die de werknemer lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan zijn in het eerste lid genoemde zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Hieruit volgt in beginsel dat de werknemer die de werkgever aansprakelijk wil stellen, in de eerste plaats dient te stellen, en bij betwisting te bewijzen, dat hij de schade waarvan hij vergoeding vordert, heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden, derhalve dat er sprake is van causaal verband tussen de werkzaamheden en de schade. Indien dit vast komt te staan, dient de werkgever vervolgens te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij heeft voldaan aan zijn verplichting om voor een veilige werkplek en gezonde arbeidsomstandigheden te zorgen. Voor toepasselijkheid van de zogenaamde omkeringsregel in het arbeidsrecht, waarbij in beginsel causaal verband wordt aangenomen, geldt een ondergrens ten aanzien van de mate waarin aannemelijk moet zijn dat de arbeidsomstandigheden schadelijk kunnen zijn geweest voor de gezondheid van de werknemer en dat diens gezondheidsklachten hierdoor kunnen zijn veroorzaakt (en niet door een omstandigheid die buiten het werk ligt). Voor het toepassen van de omkeringsregel c.q. het vermoeden van causaal verband is geen plaats in het geval het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is.
4.2.
Op basis van de door [eiseres] overgelegde brieven van haar huisarts, bedrijfsarts [J.] , psychologen en psychiater kan worden vastgesteld dat [eiseres] te kampen heeft, althans heeft gehad, met ernstige psychische klachten, waaronder een burn-out. De vraag die dan beantwoord dient te worden is of er – al dan niet op basis van de omkeringsregel – een causaal verband moet worden aangenomen tussen de gediagnosticeerde burn-out en de werkzaamheden van [eiseres] bij het ASZ. Voor zover mocht komen vast te staan dat de arbeidsongeschiktheid is verergerd, althans in stand is gebleven als gevolg van handelen of nalaten van het ASZ in het kader van de re-integratieverplichtingen, kan dat niet tot toewijzing van schadevergoeding wegens schending van artikel 7:658 BW leiden. De re-integratieverplichtingen vallen immers niet onder de zorgplicht van artikel 7:658 BW ter voorkoming van schade in de uitoefening van de werkzaamheden.
4.3.
Voor de beoordeling of sprake is van schade in de uitoefening van de werkzaamheden, zullen hierna eerst de werkomstandigheden worden besproken die volgens [eiseres] hebben geleid tot haar burn-out.
4.4.
[eiseres] heeft aangevoerd dat sprake was van een hoge werkdruk en een onevenredige werkbelasting. Uit het verslag van het overleg op 15 mei 2010 kan worden afgeleid dat de medewerkers P&O de werkdruk als hoog ervoeren en dat ook hun leidinggevende, [D.] , dit had aangekaart bij zijn leidinggevende, [E.] . Uit het afdelingsplan kan voorts worden afgeleid dat door de wijzigingen en aanpassingen in de organisatiestructuur van de afdeling P&O een hoge werklast, stress en spanningen zijn ontstaan en dat de aanname van twee extra medewerkers wordt aanbevolen. Ook staat in het afdelingsplan opgenomen dat de medewerkers P&O door de invoering van het PIP minder tijd zullen hebben voor hun huidige werkzaamheden. Dat [eiseres] tijdens een PIP-dienst (in het geheel) niet toekwam aan haar eigen werkzaamheden, zoals zij heeft gesteld, is onvoldoende onderbouwd, mede gelet op de door het ASZ overgelegde verklaring van [R.] (productie 26 bij conclusie van antwoord), die verklaart dat zij regelmatig op het PIP heeft gewerkt, dat er dan af en toe een telefoontje tussendoor kwam, maar dat zij daarnaast haar (reguliere) werk prima kon doen op het PIP.
In de RI&E van 2010 is voorts opgenomen dat een aantal medewerkers de werkdruk als hoog en te hoog ervaart en dat het werken in een kantoortuin tot een verminderde productie kan leiden. Voorts kan uit het verslag van het overleg van 18 januari 2011, de e-mail van [D.] van 9 februari 2011, de e-mail van [S.] van 20 april 2011 en het verslag van [D.] van het gesprek van 14 juli 2011 worden afgeleid dat [eiseres] gedurende langere tijd te veel werk heeft gehad en dat er gedurende enige tijd sprake is geweest van een onevenredige werkverdeling ten nadele van [eiseres] .
4.5.
[eiseres] heeft voorts gesteld dat er sprake was van een gebrek aan ondersteuning en begeleiding van haar leidinggevende(n). Uit de diverse verslagen en het afdelingsplan volgt dat er bij de centralisatie van de verschillende P&O afdelingen vanaf 2009 veel veranderingen hebben plaatsgevonden, zowel binnen de afdeling P&O zelf als in de verhouding tussen P&O en de verschillende afdelingshoofden, en dat deze veranderingen de nodige onrust en chaos teweeg hebben gebracht. Uit de overgelegde stukken is echter ook af te leiden dat er in maart 2010 een teamsessie is geweest, onder meer over een nieuwe accountverdeling en in het kader van teambuilding, in januari 2011 nog een teamtraject en dat de veranderingen in diverse overleggen aan de orde zijn gekomen, getuige onder meer het verslag van het overleg van 18 mei 2010. Op welke wijze het ASZ desalniettemin tekort is geschoten in de ondersteuning en/of begeleiding bij het veranderproces van de afdeling P&O, heeft [eiseres] niet nader onderbouwd.
4.6.
Voorts komt uit de stukken naar voren dat sprake is geweest van onderlinge fricties binnen de afdeling P&O Service Centrum waar [eiseres] werkzaam was. Ook op dit punt heeft het ASZ actie ondernomen, getuige de mediationsessies die in maart/april 2011 hebben plaatsgevonden tussen [eiseres] en twee collega’s en een groepsmediation in mei 2011. Voor zover [eiseres] hierin een voorbeeld ziet van de gestelde onvoldoende ondersteuning en begeleiding, gaat dit gelet op het voorgaande niet op. Later zal nog worden teruggekomen op de vraag of al dan niet voldoende aannemelijk is dat voornoemde fricties mogelijk tot de arbeidsongeschiktheid heeft geleid.
4.7.
[eiseres] heeft ook aangevoerd dat zij als enige binnen het team geen vaste werkplek had. Echter, [eiseres] heeft in eerste instantie zelf aangeboden haar werkplek af te staan aan een collega. Toen zij hier later op terugkwam, heeft [D.] besloten de betreffende werkplek op dat moment toch aan de collega, aan wie deze was toegezegd, toe te delen en heeft hij daarbij aangegeven dat dit in de toekomst mogelijk nog veranderd zou worden. Uit zijn e-mail aan [eiseres] van 24 oktober 2010 is ook op te maken dat [D.] de mogelijkheid om een en ander nog verder te bespreken heeft opengehouden. Alhoewel begrijpelijk is dat [eiseres] bij nader inzien liever zelf een vaste werkplek had, valt niet in te zien dat het ASZ, althans [D.] , door de hiervoor geschetste gang van zaken tekort is geschoten als leidinggevende van [eiseres] in de zin dat hij haar op dit punt meer of anders had moeten ondersteunen.
4.8.
[eiseres] verwijt [D.] voorts dat hij haar tijdens haar ziekte eind 2010/begin 2011 meermalen heeft gebeld met de vraag wanneer zij weer aan het werk dacht te gaan. Voor zover [eiseres] hiermee bedoelt te zeggen dat [D.] haar ziekte niet serieus nam en/of haar onder druk zette om weer aan het werk te gaan, geeft de mailwisseling tussen [eiseres] en [D.] op 6 januari 2011 een ander beeld. Uit deze mailwisseling kan immers worden afgeleid dat [eiseres] zelf tijdens haar ziekte nog bezig was met haar werk en dat [D.] haar juist heeft geadviseerd het werk even los te laten en rustig aan te doen. Dat [D.] op dit punt een verwijt valt te maken, wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd verworpen. Niet betwist is dat [eiseres] na twee weken weer volledig aan de slag is gegaan. Zij heeft bij terugkeer wel een bezoek gebracht aan de arbo-arts, maar deze zag kennelijk geen aanleiding voor verdere begeleiding en/of aanpassing van de werkzaamheden. In hoeverre [D.] , althans het ASZ, hiermee tekort is geschoten jegens [eiseres] , heeft [eiseres] niet nader toegelicht.
4.9.
[eiseres] heeft ook gesteld dat [D.] haar onvoldoende heeft ondersteund bij haar wens een studie P&O te gaan volgen, door haar geen uitsluitsel en/of toestemming te geven om de studie al dan niet te gaan volgen en door te bepalen dat de reiskosten niet vergoed zouden worden. Uit de overgelegde stukken is af te leiden dat [eiseres] [D.] in juni 2009 voor het eerst heeft gevraagd in hoeverre het ASZ een bijdrage kon leveren aan haar studie en dat [D.] eind juli 2009 de concrete informatie en de kosten heeft gemaild. Op
18 augustus 2009 heeft [eiseres] , bij afwezigheid van [D.] wegens vakantie, [E.] gemaild over de vergoeding van de kosten, waarop [E.] heeft gemaild dat het ASZ een bijdrage zou leveren en dat ze na Merhais vakantie concrete afspraken zouden maken. Op basis van deze gang van zaken kan, gelet op de korte tijdsspanne tussen het aanleveren van de concrete gegevens over de opleiding en de e-mail van [eiseres] naar [E.] , niet worden geconcludeerd dat [D.] Merhais verzoek om een studiekostenvergoeding heeft getraineerd. Voorts is uit de e-mail van [E.] af te leiden dat er nog concrete afspraken over de vergoeding gemaakt dienden te worden. Zonder nadere onderbouwing, die niet is gegeven, valt dan ook niet in te zien dat [D.] met zijn toevoeging aan de brief van [E.] dat de reiskosten niet vergoed zouden worden, is teruggekomen op een toezegging van [E.] en aldus [eiseres] onvoldoende heeft gesteund als leidinggevende. Uit de toonzetting van de overgelegde correspondentie tussen [eiseres] en [D.] is niet op te maken dat de gang van zaken omtrent de opleiding van [eiseres] nog tot enige frictie tussen hen heeft geleid, anders dan dat [eiseres] [D.] later, in 2011, verweet niet voldoende belangstellend naar haar studie te zijn.
4.10.
[eiseres] heeft gesteld dat het gedrag van [D.] na haar terugkomst in januari 2011 dusdanig onrechtvaardig werd, dat dit kan worden aangemerkt als pesten. Dit pesten komt er volgens [eiseres] blijkens haar stellingen op neer dat [D.] haar constant bij hem op kantoor riep, zonder de aanwezigheid van een onafhankelijke derde, en dat hij haar steeds dreigde met ontslag.
4.11.
Uit de e-mail van [S.] van 20 april 2011 en de daaropvolgende
e-mailcorrespondentie tussen [D.] en [eiseres] in mei en juli 2011 is af te leiden dat verschillende afdelingshoofden bij [D.] klachten hebben geuit over het functioneren van [eiseres] , dat [D.] [eiseres] daar op heeft aangesproken, dat er tussen hen meerdere gesprekken hierover hebben plaatsgevonden en dat al eerder sprake was geweest van klachten. [D.] heeft blijkens het gespreksverslag van het gesprek op 19 mei 2011 de op dat moment geuite klachten gerelativeerd en heeft [eiseres] geadviseerd hoe zich verder op te stellen tegen de afdelingshoofden. Uit het gespreksverslag naar aanleiding van het gesprek op 14 juli 2011 is af te leiden dat de klachten vanuit de afdelingen blijkbaar nog niet waren opgelost en dat [D.] (voor het eerst) sprak over een mogelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst als het functioneren van [eiseres] niet zou verbeteren.
4.12.
Uit de inhoud en de toonzetting van de e-mailberichten en verslagen van [D.] kan niet worden afgeleid dat [D.] [eiseres] onheus heeft bejegend, ten onrechte heeft geweigerd een onafhankelijke derde bij deze gesprekken aanwezig te laten zijn, haar zonder aanleiding te pas en te onpas bij zich heeft geroepen en steeds heeft gedreigd met ontslag. Uit de correspondentie volgt juist dat [D.] , geconfronteerd met klachten over [eiseres] , haar heeft verdedigd jegens [S.] hetgeen [eiseres] blijkens haar verslag naar aanleiding van het gesprek op 10 mei 2011 ook heeft erkend en heeft gewaardeerd. Dat de door [eiseres] ingeschakelde pestdeskundige [Q.] tot de conclusie is gekomen dat sprake was van pestgedrag, leidt, mede gelet op de hiervoor genoemde correspondentie, niet tot een ander oordeel op dit punt. Uit zijn verslag is immers op te maken dat hij zich enkel heeft gebaseerd op hetgeen [eiseres] hem heeft verteld en dat de omstandigheden waar [Q.] zich op heeft gebaseerd niet geheel in overeenstemming zijn met de hiervoor vastgestelde gang van zaken, zoals ten aanzien van de door [eiseres] gewenste studiebijdrage.
4.13.
Samenvattend kan op basis van al het voorgaande worden geconcludeerd dat de reorganisatie van de afdeling P&O bij het ASZ niet zonder horten of stoten is verlopen, maar dat wel de nodige aandacht is besteed aan het veranderproces. Niet kan worden vastgesteld dat sprake was van tekortkomingen aan de zijde van het ASZ bij de begeleiding en ondersteuning van de medewerkers bij dit proces. Evenmin kan worden vastgesteld dat er sprake was van relationele onrechtvaardigheid jegens [eiseres] , al dan niet aangeduid als ‘pesten’. Wel is komen vast te staan dat de werkdruk op de afdeling P&O in het algemeen en voor [eiseres] in het bijzonder, hoog was en op enig moment ook te hoog.
4.14.
Onder verwijzing naar het hiervoor onder 4.1 overwogene heeft te gelden dat het ASZ slechts dan jegens [eiseres] aansprakelijk kan worden geacht indien en voor zover er (al dan niet op basis van de omkeringsregel) een causaal verband kan worden aangenomen tussen de situatie op het werk waaronder de werkdruk enerzijds en de psychische klachten van [eiseres] anderzijds. Op grond van de op dit moment in het geding gebrachte stukken kan het vereiste causale verband naar het oordeel van de kantonrechter vooralsnog niet worden vastgesteld, sterker nog: komt de kantonrechter tot het oordeel dat het verband tussen de arbeidsomstandigheden enerzijds en de burn-out anderzijds te onzeker en te onbepaald is. Dit oordeel wordt toegelicht als volgt. De door [eiseres] in het geding gebrachte brieven van haar huisarts en de psychologen [Y.] en [Z.] maken weliswaar melding van een mogelijk verband tussen – onder meer – de hoge werkdruk en de klachten van [eiseres] , maar uit de brieven volgt tevens dat dit mogelijke verband alleen is gebaseerd op de mededelingen van [eiseres] hierover. Hiertegenover staat het verweer van het ASZ dat [eiseres] reeds jarenlang te kampen had met psychische problemen, hetgeen ook volgt uit het door het ASZ overgelegde huisartsenjournaal van [eiseres] . Voorts kan uit hetgeen in het huisartsenjournaal op 5 januari 2011 staat vermeld, worden afgeleid dat de combinatie van 24 uur werken en het daarnaast (vrijwillig) volgen van een studie een te grote belasting voor [eiseres] vormde. Indien en voor zover eerdere psychische problemen te verklaren zijn door andere life events, zoals [J.] heeft vermeld in zijn brief van 21 april 2015, sluit dit niet uit dat ook de klachten waardoor [eiseres] in augustus 2011 is uitgevallen zijn terug te voeren op andere oorzaken dan de werkdruk bij het ASZ, temeer daar bij psychisch letsel in het algemeen en bij een burn-out in het bijzonder, in de regel meerdere factoren een rol spelen en deze ook sterk individueel zijn bepaald. Gelet op het voorgaande bestaat er voor toepassing van de zogeheten (arbeidsrechtelijke) omkeringsregel in het onderhavige geval geen aanleiding aangezien het verband tussen de gezondheidsschade in de vorm van een burn-out en de arbeidsomstandigheden te onzeker en te onbepaald is. De consequentie hiervan is dat [eiseres] , op wie de bewijslast rust, het gestelde causale verband zou dienen te bewijzen.
4.15.
Alvorens echter toe te komen aan een mogelijke bewijslevering van het causale verband door [eiseres] , zal eerst het verweer van het ASZ, dat het zijn zorgplicht jegens [eiseres] is nagekomen, worden beoordeeld. Indien dit verweer immers zou slagen, is bewijslevering van het causaal verband niet zinvol meer.
4.16.
Uit de overgelegde correspondentie kan worden afgeleid dat de werkdruk in ieder geval vanaf mei 2010 regelmatig ter sprake is gekomen in diverse overleggen. Dat [eiseres] bij aanvang van haar dienstverband in december 2007 is geconfronteerd met een achterstand die zij nooit meer heeft kunnen wegwerken, zoals zij bij dagvaarding heeft gesteld, is onvoldoende onderbouwd, mede gelet op de (schriftelijke) verklaring van [M.] dat de voorgangster van [eiseres] alles keurig heeft achtergelaten en dat hem niet bekend is dat er ooit een grote achterstand is gesignaleerd. [D.] heeft in maart 2010 een teamsessie belegd en heeft naar aanleiding daarvan een nieuwe accountverdeling opgesteld. Uit het verslag van de P&O-bijeenkomst in mei 2010 volgt dat [D.] de klachten van zijn medewerkers over de werkdruk serieus nam door toe te zeggen dit nogmaals bij [E.] aan te kaarten. Uit dit verslag volgt bovendien dat de medewerkers met name een tekort aan tijd ervoeren om hun kennis op peil te houden, niet zozeer om hun dagelijkse werkzaamheden uit te voeren. [D.] heeft zijn medewerkers wederom gevraagd om input te leveren over de bezetting en de nieuwe manier van werken. [D.] heeft voorts een registratiesysteem ingevoerd om de werkverdeling te kunnen meten en heeft in januari 2011, nadat [eiseres] zich met overspanningsklachten heeft ziekgemeld, geconstateerd dat er sprake is van scheefgroei in de werkverdeling, doordat in de praktijk een andere werkverdeling werd toegepast, buiten medeweten van [D.] . In februari 2011 heeft [D.] wederom een nieuwe werkverdeling gemaakt, waar [eiseres] zich ook in kon vinden, en heeft hij voorts een vacature opengesteld. Tevens heeft [D.] in zijn e-mail aan [eiseres] van 9 februari 2011 onderkend dat (onder meer) [eiseres] het te druk had en dat er werk naar een ander moest. In april 2011 is het account van [eiseres] aangepast en is er een stagiaire begonnen. Uit het verslag van [D.] van het gesprek op 10 mei 2011 is voorts af te leiden dat het toen volgens [eiseres] goed liep en dat zij volledig bij was. Dat [eiseres] daarna nog aan de bel heeft getrokken over een (actuele) te hoge werkdruk is niet gebleken.
4.17.
Uit de hiervoor geschetste gang van zaken leidt de kantonrechter af het ASZ, in de persoon van [D.] , de signalen van zijn medewerkers over de werkdruk heeft onderkend en serieus heeft genomen en dat hij steeds heeft getracht de werkdruk te verlagen en het werk beter te verdelen. [eiseres] heeft zelf aangegeven dat zij tevreden was over de maatregelen die [D.] trof. Het ASZ heeft naar het oordeel van de kantonrechter op dit punt dan ook voldoende maatregelen getroffen om mogelijke schade bij [eiseres] te voorkomen.
4.18.
[eiseres] heeft voorts aangevoerd dat zij door het ASZ niet in staat is gesteld kennis te nemen van de RI&E en het bijbehorende Plan van Aanpak en dat zij geen doeltreffende voorlichting en onderricht heeft ontvangen over de aan de te verrichten werkzaamheden verbonden risico’s en over de maatregelen om deze risico’s te voorkomen of te beperken. Ook indien en voor zover – veronderstellenderwijs – ervan wordt uitgegaan dat [eiseres] geen exemplaar van de RI&E en het Plan van Aanpak heeft ontvangen en zij, als medewerkster P&O, geen mogelijkheid heeft gehad deze documenten in te zien, kan dit haar niet baten. [eiseres] heeft namelijk nagelaten te stellen en te onderbouwen wat het verband is tussen haar klachten en het niet kunnen inzien van deze stukken. Vast staat dat de RI&E is opgesteld en dat de hierin geconstateerde werkdruk met de medewerkers is besproken, zoals was aanbevolen. [eiseres] heeft niet betwist dat de door het ASZ genoemde andere documenten, zoals het reglement Vertrouwenspersoon, het document “Prettig en veilig werken in het Albert Schweitzer-ziekenhuis” en het “Arbeidsomstandighedenbeleid” waren opgenomen in het kwaliteitssysteem “Doculinq”, waar zij toegang toe had en ten aanzien waarvan bij haar, uit hoofde van haar functie als medewerkster P&O, deskundigheid mag worden verondersteld. Niet gesteld is voorts dat [eiseres] zelf om een periodiek geneeskundig onderzoek heeft verzocht en dat dit is geweigerd door het ASZ. Na haar ziekte in december 2010/januari 2011 wist zij de arbo-arts overigens zelf te vinden.
4.19.
Gelet op de in rov. 4.16 t/m 4.18 genoemde omstandigheden wordt het verwijt jegens het ASZ dat het geen adequaat arbeidsomstandighedenbeleid voerde, als onvoldoende onderbouwd verworpen.
4.20.
Nu is vastgesteld dat het ASZ heeft voldaan aan haar zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 2 BW, kan van aansprakelijkheid geen sprake zijn, zelfs niet indien en voor zover zou komen vast te staan dat de psychische schade van [eiseres] het gevolg zou zijn van (te) hoge werkdruk. Er is dan ook geen reden om [eiseres] nog te belasten met bewijslevering van het causaal verband.
4.21.
Gelet op het voorgaande is er evenmin aanleiding de stellingen van partijen omtrent de (omvang van de) door [eiseres] gevorderde schade te bespreken.
4.22.
De vordering zal worden afgewezen. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering van [eiseres] af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van het ASZ vastgesteld op € 800,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
424